Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijTweede hoofdstuk,
| |
[pagina 133]
| |
waar uit de Bybel is zaamgestelt, zyn gericht tot zekere Kerken, of tot byzondere personen, en hebben geen opzicht tot ons. De aankondiging van het Evangelie heeft de onmiddelyke inspiratien niet afgeschaft; en dewyl'er zeer veele byzondere gevallen voorkomen, waar in de H. Schrift ons niet tot een regel kan verstrekken, moet men noodzakelyk het inwendig licht houden voor den waren regel, volgens welken de menschen zich in hun gedrag moeten schikken. 't Is niet uit de Schriftuur dat men moet oordeelen over de zekerheit der openbaringen: het is noodzakelyk, dat elk gelovige eene onmiddelyke inspiratie hebbe, en de geboden van het Evangelie verplichten ons niet dan voor zo verre zy door die inspiratie bevestigt worden. De invloed van den H. Geest, die ons inwendig onderwyst, is de voornaamste regel van ons geloof, en de Schrift is niet anders dan een regel die aan dien Geest is gesubordineert. Onmiddelyk geinspireert te worden is zo wel noodzakelyk voor ons, als het voor de Apostelen was. De inspiratie of invloed leert ons alles wat ter zaligheit nodig is. De belofte van J.C. aan de Apostelen, dat hy hen in de waarheit zoude onderweyzen door zynen H Geest, en dat de H. Geest altoos by hen blyven zoude, is geenzins tot de Apostelen alleen bepaalt. Zy heeft haar opzicht tot alle gelovigen; en aan alle gelovigen wordt toegezegt, dat de Zalvinge hun alle dingen zal leeren. Veel beter is het met God onmiddelyk te verkeeren, dan middelyk. De blydschap en het vermaak dat wy in onze Vergaderingen by de openbaring van den Geest gevoelen, is een zeker bewys dat hy in 't midden van ons woont. Dus spreekt een gelovig Quaker. Wy konnen geen zeker bewys van de waarheit des Christendoms, en van het gezag der H. Schrift hebben, dan door het inwendig getuigenis van den Geest. Dit getuigenis is noodzakelyk, hoe krachtig de uiterlyke bewyzen ook zyn mogen: en men kan het ook niet ontbeeren, tot het ware verstand der Heilige Schrift. Tot den Geest alleen moet men zyn toevlucht nemen, om de duistere zaken, die men in de Schriftuur ontmoet, wel te bevatten. Alle ware Dienaars van J.C.Ga naar voetnoot(a) zyn zo onfeilbaar in 't geen zy leeraren, als de ProfeetenGa naar voetnoot(b) en de Apostelen geweest zyn: zonder dit zou de Geest van J.C. niet onfeilbaar wezen. Alle de geenen die met de gaven van den Geest vervult zyn, hezitten dezelve onfeilbaarheit; zonder dit zou men de onfeilbaarheit moeten afzonderen van den Geest. Men kan uit de uiterlyke gedaante van de Leere niet oordeelen van de waarheit der zelve. De onmiddelyke inspiratie alleen is nodig voor een Prediker, zonder het behulp der Schriften, of andere uiterlyke middelen om te prediken. Die over de woorden van J.C. of der Apostelen spreken en redeneeren zonder eene byzondere inspiratie, zyn valsche Profeeten en bedriegers. Daar moet geen ander Ministerie in de Kerk zyn, dan dat der geenen die door eene onmiddelyke inspiratie zyn geroepen: en tot bewys van zulk eene onmiddelyke roeping, heeft men geene andere dan inwendige mirakelen nodig, zynde de uitwendige mirakelen alleen verbeeldingen van de inwendige. De Qua- | |
[pagina 134]
| |
kers behoeven geene mirakelen te doen om hunne Leere gezag by te zetten, dewyl zy geen nieuw Evangelie verkondigen. Insgelyks is een successie van Predikers uitwendiglyk aangestelt, 't zy door verordening als anders, onnodig. Elk mensch die zich inwendiglyk tot de Bediening geroepen voelt, is daar door genoeg gerechtigt om te prediken. De inwendige heiligheit is zo nodig voor een waar Prediker, als voor een waar lid der Kerke. Onder Joden, Turken, enGa naar voetnoot(a) Heidenen konnen ware leeden van de Kerk gevonden worden, schoon zy geen uiterlyke belydenis doen dat zy tot de Kerk behoren, en zelfs schoon zy geene de minste kennisse van J.C. noch van de H. Schriften hebben. 't Is een zeer grote hovaardy van de Predikers, dat zy zich den naam van de Geestelykheit aanmatigen, een naam die aan alle Christenen gemeen wezen moet; en het is maar een valsch Prodiker die alleen den uitwendigen Christus predikt, in plaats van te prediken dien wy binnen ons hebben: hy moest den volke den inwendigen Christus leeren gevoelen. Op dien zelfden grond mogen de vrouwen zo wel prediken als de mannen, en de Kerk bedienen; want in J.C. is geen onderscheit van Sexe, en de Profeet Joël heeft voorzegt, dat onder het Evangelie de vrouwen, even als de mannen, zouden profeteeren. Ten aanzien der Bediening van het Evangelie, meenen zy dat het te veel zweemt naar een ambacht, en 't niet zeer loffelyk is dat men pensioenen en loon vaststelt tot onderhoud der Predikers: loon, 't welk zy afeisschen als een schuld. Het geven van tienden is een overblyfsel van het Jodendom, en een teken van den Antichrist. Met één woord, men draagt het caracter van een valsch Profeet, wanneer men loon trekt van het Prediken; en zulks is door J.C. veroordeelt. Nergens wordt in de H. Schrift gezegt, dat de Vader, de Zoon, en de H. Geest drie personen zyn, schoon 'er drie onderscheidene manifestatien of openbaringen gevonden worden. Drie personen te stellen, is wezentlyk drie Goden stellen. Dewyl de Schriftuur niets heeft bepaalt wegens de manier van de Eenheit, noch wegens het onderscheit dat in de Drie-eenheit is, is het een verwaande lichtvaerdigheit van de Christen-Kerk zich daar mede te bekommeren.Ga naar voetnoot(b) Het onderscheit der Personen in de Godheit is een spitsvindige beschouwing, waar door wy niets vorderen tot verbetering van onze zeeden, en die in tegendeel zeer schadelyk is aan de behouding der onderlinge vrede. Om de artykelen des geloofs wel uit te drukken, moet men zich bepalen tot de bewoordingen der Schriftuur. De ware Christus is die was voor zyne openbaring in het vleesch, en die nooit met vleeschelyke oogen gezien is. J.C. heeft als God eene hemelsche mensheit, waar van de aardsche mensheit niet meer dan het kleed en het teken of de verbeelding geweest is. J.C. het Woord en de Zoon van God heeft zich niet personelyk met onze menschelyke natuur vereenigt. Hy heeft dezelve maar aangenomen als een kleed, 't welk hy voor zekeren tyd moest aantrekken. Deze menschelyke natuur was geinspireert even als alle andere menschen, hoewel op eene meer byzondere wyze. J.C. heeft zich niet personelyk konnen vereenigen met eene verdorve natuur: J.C. inwendiglyk in het binnenste der menschen geboren, is een groter wonder dan zyne uiterlyke geboorte. Het geloof en de kennisse van J.C. naar den vleesche, als mede de kennisse van alle zyne wonderwerken, waren niet anders dan een soort van eerste beginselen voor de kindsheit des Christendoms. Die eerste beginselen zyn ons niet meer nodig, na dat wy de kindsheit hebben afgelegt: zo dra wy de kindsheit zyn te boven gekomen, hebben wy begonnen te leeren in Christus te zyn, en nieuwe schepselen te wezen, de oude dingen nagelaten hebbende, om aan de nieuwe plaats te geven. De uit wendige storting van het bloed van J.C. heeft ons de vergeving onzer zonden niet te weeg gebracht: zyn bloed was niet dierbaarder dan dat van een anderen | |
[pagina 135]
| |
Heilig. Insgelyks heeft het uiterlyk bloed van J.C. de Kerk niet vrygekogt, maar een inwendig en geestelyk bloed. Door dit inwendig bloed reinigt hy onze harten en onze conscientien. 't Is niet van het uitwendig bloed dat de H. Schrift zegt, dat het is gestort tot onze rechtvaerdigmaking. Eindelyk, J.C. meent dat uitwendig bloed niet, wanneer hy zegt, dat indien men zyn bloed niet drinkt, men het eeuwig leven niet hebben zal. De Schrift zegt niet, dat J.C. aan de gerechtigheit van God voldaan heeft voor onze zonden. Dewyl het geen onrechtvaerdigheit in God is de zonden te vergeven zonder voldoening, is die voldoening geenzins noodzakelyk. Zy zou stryden met de vergeving onzer zonden uit vrye genade, en het kan met Gods rechtvaerdigheit niet overeen gebragt worden, dat hy zynen onschuldigen Zoon zoude straffen. J.C. is niet ten Hemel gevaren met het lichaam, 't welk hy op de aarde hadt aangenomen. 't Is niet dat aardsche Lichaam 't welk zich tegenwoordig in den Hemel en aan Gods rechterhand bevindt. Men dwaalt wanneer men gelooft, dat het lichaam van J.C. 't welk in den Hemel is, eene byzondere en bepaalde plaats beslaat. Dit lichaam moet overal wezen daar zyn Geeft is. Indien het lichaam van J.C. van ons is afgescheiden door een plaatselyken afstand, kan het ons niet zalig maken; en zulk een Leer te prediken, is het werk van een valsch Leeraar. Tegenwoordig is 'er in de Kerk de zelfde gaaf van onderscheiding en onderzoek der geesten, als ten tyde der Apostelen. Wanneer onze zonden ons eens zyn vergeven, is het niet langer nodig berouw daar over te hebben, noch te volharden in God te bidden om de vergeving van die zonden. Wy moeten daar van gereinigt wezen, voor dat wy Dienaars van God worden. Wy zullen in 't vervolg dit zelfde gevoelen by het oude Anabaptisdom ontmoeten. God neemt niemants regtvaerdigheit aan, voor dat hy de gantsche Wet en de rechtvaerdigheit vervult heeft. Men kan tot de volmaaktheit der rechtvaerdigheit geraken zonder eenige zonde te begaan; en om ter zaligheit te komen, is noodzakelyk dat men zonder eenige zonde leeve. Men vindt in de Schrift gantsch geen grond, om twee soorten van zonden en zondaren te onderscheiden. Eindelyk God eischt niet alleen dat wy ons van zondigen onthouden, en dat wy door onze pogingen ons daar van bevryden: Hy wil een trap van volmaaktheit in de kennisse en in de genade, die geenzins kan aangroeien. Het eedzweeren, zelfs voor de Vierschaar, is een zonde: J.C. heeft het verboden. Het oorlogen is ongeoorloft, zelfs geweld met geweld af te keeren; dit heeft J.C. ons gezegt, met te verbieden dat men den bozen zal wederstaan. Alle dootslag, zelfs in oorlog, strydt met het gebod van zyne vyanden te beminnen. 't Is verboden den menschen eertytelen te geven, en met tekenen van een byzonderen eerbied te bejegenen; gelyk zyn de ontbloting van het hoofd, en de buigingen des lichaams. Het gebod van vader en moeder te eeren, moet alleen verstaan worden met opzicht tot den inwendigen eerbied. 't Is niet geoorloft zich te schikken naar de modens der eeuwen, en het koomt noch met de nedrigheit, noch met de waarheit overeen, dat men elkander den tytel vanGa naar voetnoot(a) u lieden geeft, dat is, in 't meervoudig getal aanspreekt. Niemant is verplicht te zyn van de Gezinte der Kerk die in eenig Land door de Wetten is vastgestelt. Men moet de Schriftuur niet noemen het Woord Gods, dewyl die naam aan J.C. alleen toekomt. God heeft niet bevolen de Schrift te lezen in den openbaren Dienst. De Dienaren der Kerke konnen geen het minste bewys bybrengen, dat zy over texten van de Schriftuur mogen prediken. De H. Paulus zelv zegt, dat hy geen Dienaar der letter, maar des geestes is. God schryft zyne Wetten in de harten der gelovigen, of door eene onmiddelyke inspiratie, of door den dienst der geenen die onmiddelyk geinspireert zyn. Daar zyn eenige personen die tot zulk eenen trap van kennisse en geloof geraken, dat zy de uitwendige bediening en de uiterlyke geboden niet nodig hebben. Alle uitwendige gebeeden, dat is, zul- | |
[pagina 136]
| |
ke die van uiterlyke tekenen verzeld zyn,Ga naar voetnoot(a) konnen God niet aangenaam zyn, dan voor zo verre zy door de onmiddelyke inspiratie van God gedaan worden. Onnoodzakelyk is het een bepaalden tyd te stellen tot het doen van openbare of byzondere gebeeden, 't zy 's morgens, of 's avonds. De mensch werkt altoos door eene meer of min sterke aandryving, dewelke hem inwendiglyk doet bidden; en dit wil de Schriftuur te kennen geven, wanneer zy verbiedt te bidden of te prediken zonder een byzondere beweging van God. Derhalven moet men de stilzwygentheit betrachten in de openbare Vergaderingen, wanneer daar niemant die beweging gevoelt. De hedendaagsche Christenen hebben, even als eertyds de Profeeten en de Apostelen, byzondere inspiratien die hen tot bidden bekwaam maken, zo dat alle de uitwendige formulieren van gebeeden incompatibel zyn met de bewegingen van den geeft. Het bevel van J.C. dat wy moeten waken om te bidden, bestaat hier in, dat wy de beweging des geestes en die aandryving, waar van wy gesproken hebben, moeten afwachten. Onze gebeeden moeten wy niet opdragen aan God in den naam van Jezus den Zoon van Maria, noch aan J.C. als lichamelyk en uitwendiglyk in den Hemel aanwezig zynde. Eindelyk, alle uiterlyke tekenen van veneratie en eerbied in den openbaren Godsdienst, zyn strydig met het gebod van God te eeren in geest en in waarheit. De uitwendige doop is ons niet bevolen door J.C. of ten minsten niet als een geduurige Wet. Te geloven dat het bevel van te dopen moet verstaan worden van een Water-Doop, is den Text iet toe te voegen, waar van zy geen gewag maakt. De Doop, door J.C. voorgeschreven, is een Doop des Geestes, en niet een Doop des waters. De Water-Doop was die van Johannes, dewelke is afgeschaft. De Apostel Paulus zegt, dat hy niet was gezonden om te dopen, maar om te prediken. Uit toegevendheit voor de zwakheit der Joden hebben de Apostelen den Waterdoop geoefent: maar die soort van Doop kan van geen gebruik zyn voor het welzyn der ziele. De Schrift spreekt nergens van den Doop door besprenging. De Waterdoop en de geestelyke Doop zyn twee onderscheidene Doopen. De eenigste inwendige Doop is de Doop van J.C. Men moet de kinderen niet dopen, omdat zy niet bekwaam zyn tot eenige verbintenis, noch tot het doen van geloofsbelydenisse, noch tot te antwoorden aan God volgens het getuigenis van eene goede conscientie. Het Avondmaal te nemen of te ontfangen is geen zaak van eene geduurige verplichting. Die instelling is eertyds alleen geschied voor de nieuwbekeerden tot den Christelyken Godsdienst, of voor zwakke Christenen om hun geloof te sterken. Indien wy in ons zelven gevoelen wat het water in den Doop, en het brood en de wyn in het Nachtmaal betekent, hebben wy die beide Sacramenten niet meer nodig. Dewyl het Evangelie de substantie van den Godsdienst is, zyn alle de uiterlyke dingen maar schaduwen, die ophouden van nut te wezen, als men de zaak of substantie zelfs heeft. De instellingen van Doop en Avondmaal, met haare uitwendige tekenen, leggen geen verplichting op de geenen die eene onmiddelyke inspiratie geloven. Wanneer de Apostel zegt, dat het brood 't welk wy breken en de wyn dien wy drinken, zyn de gemeenschap des lichaams en des bloeds van J.C. moet men zulks niet verstaan van het Avondmaal. Men mag en moet op alle tyd gedachtenis houden van den doot van J.C. zonder deel te nemen aan het Nachtmaal; en 't is niet aan het aardsch lichaam en bloed van J.C. dat wy deel nemen in het Avondmaal, maar aan het Hemelsch lichaam, zynde dat het eenigste door middel van 't welk J.C. het leven aan de menschen mededeelt. De eeuwige gelukzaligheit der ziele zal niet bestaan in vereenigt te worden met haar lichaam. De opstanding van het zelfde lichaam kan niet doen tot aanwas van het geluk of ongeluk der menschen. Men moet niet altoos van de opstanding des lichaams verstaan 't geen gezegt wordt van de opstanding der doden. De Apos- | |
[pagina 137]
| |
stel houdt voor onzinnigen de geenen die de natuur der opstanding willen navorschen. Het zal niet zyn het zelfde lichaam in substantie 't welk opgewekt zal worden. Vleesch en bloed kan het Koningryke Gods niet beërven. Het geloof der opstanding van het zelfde lichaam in substantie is geen grond-artykel van het Christelyk Geloof. Een lichaam dat verandert is kan het zelfde niet wezen in substantie: maar, hoe het ook zy, daar is weinig aan gelegen of men de opstanding van het zelfde lichaam gelove, als men maar gelooft dat men met een lichaam zal opstaan. En even weinig is 'er ons aan gelegen, dat men wete wanneer die opstanding geschieden zal. Behalven de komste van J.C. in het vleesch te Jeruzalem, zal 'er eene andere wezen op het einde der Waerelt. De Hemel is de jegenwoordigheit van God in het binnenste der menschen. J.C. zelv heeft ons gezegt, dat zyn Koningryk binnen ons is. 't Is eene ydele inbeelding te geloven, dat de Hemel van God en der gelukzaligen bestaat in een zichtbare en stoffelyke plaats, waar in men leven zal gelyk hier, als mede dat die Hemel eenige overeenkomst met deze zichtbare waerelt heeft. 't Is geen quaat noch kettery, te lochenen dat de Hemel en de Helle byzondere ruimtens of plaatsen zouden wezen. Door den Hemel moet men iets geestelyks verstaan. Ga naar margenoot+ By het bovenstaande verslag, gehaalt uitGa naar voetnoot(a) het Preservatif contre le Quaquerisme, moet gevoegt worden 't geen hier volgen zal. Ik neem dit uit Weyth en eenige andere Autheuren, die weinig behalven onder de Quakers bekend zyn. De nieuwe openbaringenGa naar voetnoot(b) zyn noodzakelyk om aan de oude by te zetten het recht en het gezag om ons te bestieren, of om te doen blyken dat zy voor den regel van ons gedrag moeten gehouden worden. De ziel is een gedeelte der Godheit. Dus heeft zich Fox, de Patriarch der Quakers, uitgedrukt. De Schryvers, die na hem zyn opgekomen, hebben die uitdrukking willen rechtvaerdigen, met te zeggen dat men het moest verstaanGa naar voetnoot(c) van de nauwe vereeniging der ziele met God, in dier voegen dat zy daar door als een gedeelte van zyn wezen wordt. 't Is eene ongerymtheit te geloven, dat de gelukzaligheit der Heiligen onvolkomen is in den staat wanneer de ziel van het lichaam is afgescheiden, en dat het geluk der ziele afhangt van dat des lichaams. Ga naar voetnoot(d) J.C. dat isGa naar voetnoot(e) het Hemelsch Lichaam, of het geestelyk Lichaam van J.C. verschilt van dat waar mede hy in de waerelt verschenen is, zynde in de menschen opgewekt door hunne bekeering. De zonden der menschen doorsteken dat lichaam, verscheuren het, en kruisigen het. Hy sterft in hen door hunne ongeregeltheden, en door hunne wederspannigheit tegen God; of liever die doot is niet anders dan eene diepe slaapzucht, aangezien het inwendig licht nooit geheel wordt uitgebluscht. Ga naar voetnoot(f) Het geestelyk lichaam van J.C. is ten allen tyde het voedsel der gelovigen. Zy houden nimmer op het vleesch van J.C. te eeten, en zyn bloed te drinken. By die twee Leerstukken van Keith,Ga naar margenoot+ moet gevoegt worden een ander, waar voor hy juist niet uitkoomt, maar 't welk nochtans van Keith en zyne leerlingen schynt begunstigt te worden. Te weten, de verhuizing der zielen. Het koomt hier op uit. Alle de zielen zyn geschapen, en onthouden zich in eene andere waerelt, voordat zy zich met een lichaam vereenigen. Na die vereeniging hebben zy vier duizent jaren ter zuivering nodig; en deze reiniging of loutering is het die haar tot | |
[pagina 138]
| |
de eeuwige gelukzaligheit voorbereid. Het misbruik dat zy van de Goddelyke verdraagzaamheit maken, bereid haar in tegendeel tot lange en wreede straffen, die zy in de voleindinge der eeuwen te wachten hebben. Geduurende die vier duizent jaren moet de ziel twaalf veranderingen ondergaan (of twaalf maal in het zelfde lichaam wederkeeren.) Elke revolutie der zielen geschiedt na verloop van 333. jaren en vier maanden. Nochtans worden 'er gantsch ongemeene zielen gevonden, die reets in de eerste, of ten langsten in de tweede revolutie haare reiniging bekomen. De zielen geraken niet tot volmaaktheit geduurende haare afwezendheit buiten haare lichamen; zy blyven dan volstrektelyk in den zelfden staat. Die eenige van die plaatsveranderingen of Revolutien voor de doot van J.C. uit de Maagd Maria geboren, hebben ondergaan, en toen nog niet ter zaligheit geraakt zyn, konnen daar toe komen door het Evangelie van J.C. wanneer zy wederom plaats nemen in lichamen: maar wat aangaat de geenen die zich met lichamen vereenigt hebben zedert de doot van J.C. en zich vervolgens daar mede nog zullen vereenigen tot den jongsten dag toe, zonder in alle haare revolutien het Evangelie gekend te hebben, deze zullen nog eene laatste Revolutie op een zelfden tyd en op eene zelfde plaats ondergaan: en dan zullen zy eindelyk de stemme van het Evangelie horen, en zalig worden indien zy geloven. Ga naar margenoot+ De wederkomst der Heiligen op Aarde is de eerste opstanding of het duizentjarig Ryk, geduurende het welke zy te zamen zullen leven zonder zonde, even als Adam in den staat der onnozelheit. Daar zal een tweede opstanding zyn, waar door de Heiligen gelyken zullen naar den tweeden Adam, en het aardsche dat nog in hun zal overgebleven zyn, zal als verslonden worden in de hemelsche lichamen waar mede zy dan zullen bekleed worden. De zaligheit der deugtzame menschen zal eeuwig duuren, maar de straffen der boosdoenderen zullen bepaalt zyn. Ga naar margenoot+ Hier moet ik aanmerken dat eenige Quakers, en zelfs Godgeleerden van de Anglicaansche Kerk, vernieuwt hebben het Platonische gevoelen wegens de duurzaamheit der driften en begeertens in de boozen na dit leven. Hunne zielen, zeggen zy, zullen in de andere waerelt behouden de quade gewoontens die zy in deze waerelt hebben aangenomen, als mede die verdorvenheit welke het Beeld Gods in hen uitwischt. Die duurzaamheit van driften en begeertens welke zy niet zullen konnen voldoen, zal wezen de worm die niet sterft, en dat helsche vuur 't welk niet kan uitgebluscht worden. Zy zullen, even als Tantalus, het voorwerp van hare begeertens aanschouwen, zonder het te verkrygen. Eene woede, dat is, de gestadige wanhoop der ziele in dien staat, zal onophoudelyk dat vuur van onverzadelyke begeerte aanwakkeren, zo dat zy zullen branden zonder verteert te worden, dat is, zonder hunne vuurige begeerte ooit te konnen voldoen. Virgilius geeft ons een volmaakte schildery van de ftraffe der bozen door de duurzaamheit der gemoedsdriften, daar hy zegt: - - Furiarum maxima juxta
Accubat, & manibus prohibet contingere mensas,
Exsurgitque facem attollens, atque intonat ore.
AEneid. L. VI.
De deugtzame menschen hebben reets inGa naar margenoot+ deze waerelt deel aan de voorrechten, die tot de Goddelyke Natuur behoren Eene van die voorrechten bestaat in de blydfchap en de gerustheit die voortkomen uit zekere levendige en zeer gevoelige inbeelding, welke men aan het inwendig licht verschuldigt is, en welke ons in den loop van dit sterfelyk leven onfeilbaar den Hemel op aarde doet vinden. Door middel van die blydschap bezitten wy hier beneden de gelukzaligheden van het Paradys, en die gelukzaligheit wordt gevonden in allerleye tyden, bejaartheden, omstandigheden, rang, zamenleving, landen, enz. De inwendige gerustheit, zo wezentlyk eigen aan de ware blydschap, moet het eenigste doelwit der gelovigen wezen. Dit is reets een staat van volmaaktheit, het begin des eeuwigen levens in deze waerelt, en het zelfde leven met dat van het Paradys: want dewyl 'er maar een eenig God is, is 'er ook maar een eenig middel om zyn beeld te volmaken, een eenige liefde Gods, een eenige ware blydschap, een eenige gerustheit, enz. Het grootste blyk van liefde dat men aan God geven kan, als mede van onderwerping aan zynen wille, bestaat in zich niet te bedroeven over wat het ook zou mogen wezen dat in de waerelt gebeurt. Zie daar de gevoelens der Quakers, en | |
[pagina 139]
| |
van eenige hunner Leeraren in 't byzonder, die echter niet alle van de Secte in 't algemeen zyn goedgekeurt. Mogelyk zyn ook onder die Leerstukken zommige qualyk voorgestelt, of qualyk verstaan: maar hoe het zy, men kan niet lochenen dat de Quakers het Christendom omverre werpen terwyl zy hun uiterste best doen om het zelve te vergeestelyken, en dat zy daar van een ingebeelden of onuitvoerlyken Godsdienst maken. Het blykt zo klaar, dat de evengelykheit welke zy in de Burgerlyke Zamenleving hebben willen invoeren, door alle subordinatie te vernietigen, door den Eed te verbieden, door het gebruik van oorlog en tegenweer te verwerpen, niet kan bestaan met het geluk van het menschelyk geslacht, dat zy als gedwongen worden te erkennen de onmogelykheit van gerust te konnen leven zonder de regelen door de burgerlyke Zamenleving ingevoert, schoon zy zich behelpen met te zeggenGa naar voetnoot(a) dat die regelen niet overeenkomen met hunne Secte. Men houdt hunne onmiddelyke Inspiratie en hunne inwendige aandryvingen ook voor een ware dweepery: maar nog veel erger wordt hunne gewaande genieting derGa naar voetnoot(b) | |
[pagina 140]
| |
Hemelsche Gelukzaligheit hier op Aarde uitgelegt. |
|