§. VII.
Of de Mahometaanen de Voorzienigheid loochenen.
IK behoorde deeze beschuldiging onder 't getal der andere niet te stellen; want zoo 'er een stuk is, waar op de Mahometaanen hard staan, zoo is 't, buiten allen twyfel, op 't artikel der Voorzienigheid. Men kan daar op nazien het uittreksel hunner Leere in 't VIIde Kapittel, alwaar den Auteur verklaard, dat alles volstrektelyk aan het Besluit Gods is onderworpen, tyden, plaatsen, persoonen, zaaken en wyzen; en dat hy alles brengt tot die eindens, waar toe hy dat had geschikt.
Dit niet tegenstaande zegt Pius den Tweeden in zynen Brief aan den Turkschen Vorst: Gy gelooft, dat alles wat op der Aarde gebeurd, by geval geschied, en dat God zig nergens meede bemoeid; dog ons aangaande, wy twyfelen niet, of hy, die alles geschaapen heeft, bestierd ook alle dingen. Thomas de JesusGa naar voetnoot(c) slaat dezelve valsche taal uit, en maakt 'er de veertiende dwaaling der Mahometaanen van. Nademaal egter de beschuldiging zoo kwalyk gegrondt, als verfoeylyk is, is dezelve ook zoo meenigmaalen, als wel de andere, niet herhaalt geworden.