Vierde kapittel.
Van de Heilige of Godlyke Boekken.
1. WAt aangaat het Geloof, 't geen men verschuldigt is aan de Godlyke Boekken, dat bestaat in overtuigt te zyn in zyn herte en te belyden met den mond, dat 'er by God zyn eerwaardige Boekken (aanzienlyk wegens hunnen oorspronk enz.) welke hy uit den Hemel aan zyne Profeeten gezonden heeft; eene zendinge die geschied is zonder scheppinge, en die eeuwig is, zonder voortbrenging.Ga naar voetnoot(b)
2. In deeze Boekken zyn begreepen de Geboden Gods en zyne verboden, zyne inzettingen, zyne beloften en zyne bedreigingen, eene verklaaring van het geene geoorloofd, en van 't geene verboden is, van het geene diend tot de gehoorzaamheid, en van het geene, dat wederhoorigheid, is, en eindlyk van de teekenen van vergelding 't zy ten aanzien der belooningen, 't zy ten aanzien der straffen.
3. Alle deeze Boekken zyn het eigen woord des Alderhoogsten Gods, dat opentlyk den geloovigen is voorgeleezen, opgestelt tot Boekken, en bewaart in de herten der Menschen.
4. Dog dit woord van God, verstaa dat het in God zelfs is, is grootelyks onderscheiden van die letteren en van die woorden welke het zelve verbeelden; en egter zyn die letteren en die woorden byGa naar voetnoot* een spreuk het woord Gods genaamt, vermits dezelve in der daad het waaragtige woord Gods te kennen geven. In dien zelven zin noemen wy ons woord dat geen, 't welk onze gedagte te kennen geeft, en dit heeft een onzer Poëeten zeer wel uitgedruktGa naar voetnoot(c) met deeze Veerzen.
Het wezen van het woord staat in ons hert gegrond;
Dog dat het kenbaar word geschied door onzen mond.
| |
(Dog dit alles is alleen ten aanzien der menschen) want God heeft dat middel niet noodig, om 'smenschen hert te kennen.
De heilige Boekken, waar van wy spreekenGa naar voetnoot(a) zyn honderd en vier in getal, waar van 'er den Almagtigen God tien heeft gezonden aan Adam, vyftig aan Seth, dertig aanGa naar voetnoot(b) Idus of Enoch, tien aan Abraham, een aan Moses, 't geen de Wet is, of 't geen wy deGa naar voetnoot(c) vyf Boekken van Moses noemen, een aan Jesus, 't geen het Evangelium is, een aan David, 't welk het boek der Psalmen is, en een aan Mahomet, 't geen den
Alcoran is.
5. Al wie deeze boekken verwerpt, of derzelver Godlykheid in twyfel trekt, 't zy in 't geheel, 't zy ten deele, alwaar 't zelfs maar een Kapittel derzelver, of slegts maar een Veers van die, ja, dat meer is, maar een enkel woord, zoodanig een is gewisselyk een ongelovige.
ô God bewaar ons voor ongeloovigheid! |
-
voetnoot(b)
- Kapit. IV. Men heeft langen tyt onder de Mahometaanen gezintwist of den Alcorangeschaapen of ongeschaapen was? Zommige hunner Leeraaren bevestigden 't andere, ontkenden 't, andere wederom waren van gevoelen, dat men die zaake onbeslist moest laaten, overmits den Alcoran zelf dat niet scheen te beslissen. Die meinden dat den Alcoran geschaapen was, wierden beschuldigt van deszelfs gezag te verzwakken; dog aanbelangende den Auteur van dit uittreksel, die verklaard zich klaar voor de ongeschaapendheid, en men zal in 't vervolg zien, hoedanig hy zyne gedagten verklaard. *Zie boven in de verhandeling over den Alcoran, en vooral by d'Herbelot in zyne Bibl. Orient. op 't art. Alcoran.
-
voetnoot(c)
- De Mahometaanen vooronderstellen, dat alles eeuwig is in het denkbeeld of in het Besluit Gods, welke ten aanzien van God is, even als onze innerlyke gedagte ten aanzien van ons is. Overzulks was den Alcoran in God, eer denzelven uit den Hemel wierd afgezonden aan Mahomet. Dit alles kan eenen goeden zin krygen, wanneer men voorondersteld de eeuwigheid der Besluiten. Wat aangaat de vergelyking van den Arabischen Dichter, dezelve komt my gansch natuurlyk voor. Ik heb dezelve vertaalt naar het Latyn van den Heer Reeland, die ons niet te kennen geeft, wie deeze Mahometaanschen Digter, in den Catechismus aangehaalt, is geweest.
-
voetnoot(b)
- D'Heer Reeland heeft in zyne aanteikeningen aangetoont, dat dees Idus een en denzelven is met Enoch. Ik heb, voegd hy 'er by, in handen eene kleine verhandeling in de Turksche taal, waar in den Auteur aantoond, dat den eigen naam van Idus Ouchnouch was, dat uitkomt op Chanoch of Enoch; zyne behendigheid en zyn verstand maakten dat hy den toenaam kreeg van Idus. Men vind in een Turich (dit woord beteikend Tydrekening Tydstelling, Jaarboekken, Historie en Gedenkschriften) dat Enoch 365. jaaren leefde, met nog zoo deeze en geene omstandigheden van dien Patriarch. Eenige Mahometaansche Schryvers bepaalen den dag, op welken Enoch wierd opgenomen in den Hemel, op den 10den van Moharram: 't Geen een overtollig bewys is.
-
voetnoot(c)
- Dit zoude genoeg zyn om te bewyzen, dat de Mahometaanen de Godlykheid deezer boekken erkennen; dog men moet ook weten, dat zy gelooven, dat die alle vervalscht zyn, de eene door de Jooden, de andere door de Christenen, en dat de waare en egte verlooren zyn. Egter leezen de Turken voor zig zelven, zoo in 't Arabisch, als in 't Persiaansch, de Psalmen Davids, welke eene overzettinge zyn uit die van ons, en waarby
men gevoegt heeft eenige gebeden van Moses en van Jonas. Zy hebben nog een Evangelium in 't Arabisch en in 't Italiaansch (de Heer Reeland zegt in 't Spaansch; dog hy bedriegt zig; zie den Nazarenus) vervult met goede en kwaade dingen: Dog de Heer Reeland geloofd niet, dat de Mahometaanen de eigen geloofwaardigheid deezer Boekken erkennen. (den Auteur van de Nazarenus, onlangs in 't licht gekomen, verbeeld zig egter, dat het Evangelium in 't Italiaansch, dat onder hen geleezen word, inzonderheid onder de Verloochenden, die 't Arabisch niet verstaan, gemakkelyk zyn kon het regte Evangelium van de Ebioniten; en daar op maakt hy een ontwerp van een eerste of Nazareenisch Christendom, 't geen de Plegtigheden die alleen by de Jooden wettig waren, bewaarde, en de Heidenen daar van ontsloeg; waar uit hy besluit, dat den Heiligen Jacobus deeze plegtigheden den verstrooiden stammen heeft aanbevoolen, wanneer hy aandrong op het gewigt der Werken tegen het Geloof, in plaats dat den Heiligen Paulus, predikende den Heidenen, aangedrongen heeft op het gewigt des Geloofs tegen de Werken. Daar ontbreekt aan deeze oplossinge niets anders, als maar eene geringe optellinge van die Mosaïsche plegtigheden, welke den Heiligen Jacobus heeft aanbevoolen; en men moet ook bekennen, dat eene korte uitbreiding van dien Brief in zyn geheel door de Heer Toland zeer fraay zoude zyn geweest.) * Zie Verhandeling over den Alcoran.
|