Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§. IV.
| |
[pagina 155]
| |
laaten.Ga naar voetnoot(a) (Is 'er wel iets meer van nooden om den bedrieger te overtuigen van eene doodlyke kettery?) Ik bekenne alhier ter goeder trouw, dat deeze plaats in den Alcoran staat; maar volgd daar uit, dat Mahomet God tot den Auteur der zonde maakt? Geenszins, naar myne gedagten: 't is eene (Oostersche) wyze van spreeken, te kennen gevende,Ga naar voetnoot(b) dat de voorzienigheid Gods gaat over het kwaad, gelyk als over het goed.Ga naar voetnoot(c) (Zoodanig, dat 'er niets geschied, zonder zyn toelaaten, en zelfs zonder zyn bestier, alhoewel wy daar de wyze niet van weeten in haare gansche uitgestrektheid.) Aldus zegt ons de Heilige Schriftuur, dat God het kwaad schept,Ga naar voetnoot(d) en dat hy de menschen verhard, dat hy die afwend van den weg des Heils enz. Onze Godgeleerden verklaaren die plaatsen op eene Gode betaamlyke wyze, stellende dat het kwaad der schuld, en het kwaad der straffe, dat is te zeggen het zeedelyk kwaad, en het natuurlyk kwaad, afhangen van de voorzienigheid,Ga naar voetnoot(e) wat ook eenige Leeraaren daar tegen mogen zeggen, welke, 't en zy ze willen ontkennenGa naar voetnoot(f) de Alwetendheid Gods, en zyne voorzieninge omtrent alle dingen, gelyk andere doen, om hunne beginselen vast te maaken, het met ons moeten eens zyn, dat God van alle eeuwigheid afGa naar voetnoot(g) heeft aangezien den aard, den tyd, de plaats, de omstandigheden en den val aller boozen; en dat by gevolg derzelver lot onvermydelyk is. En egter deeze zelve LeeraarenGa naar voetnoot(h) (zegt daarenboven op deeze plaats myn Origineel) doen onze Leere, nopende dit stuk, voor den dag komen, als of dezelve Mahometaansch was, even als of zulks reeden genoeg was, om dezelve haatelyk te maaken, en als of, by voorbeeld, de eeuwigheid en eenigheid Gods geene Godlyke eigenschappen waren, om dat dezelve voor zoodanige bekend staan by de Leeraaren der Arabiërs! Was het niet beeter, dat wy ons bedienden van onze reeden, en van het ligt der Heilige Schriftuur, om dusdanige manieren van spreeken te verklaaren op eene wyze, betaamlyk aan de Godlyke Majesteit en Heiligheid? In zeeker Arabisch Manuscript (dat zeer raar is) word God genaamt den Schepper des goeds en des kwaads. Wie twyfeld nu daar aan, of door dat goed en dat kwaad moeten worden verstaan het natuurlyk goed en kwaad, vooral, overmits een oogenblik daar na, denGa naar voetnoot(i) Auteur zig zelven verklaard, zeggende, dat God den Schepper is van het Paradys en van de Helle? Het Paradys is het goed, en de Helle het kwaad. Men moet den Mahometaanen dat regt doen, dat zy de heiligheid Gods verheffen zoo veel zy immer konnen, en dat zy uit het denkbeeld daar van verbannen alle soorten van gebrek of onvolmaaktheid. Zy staan wel toe, dat God het kwaad bestierd door zyne Voorzienigheid; dog zy voegen daar wel uitdrukkelyk by, dat hy daar in geen behaagen schept: Zy zeggen nooit, dat hy den Auteur van het kwaad of der zonde is. Zy willen volstrektelyk, dat wy onder de volmaaktheden Gods, welke wy aanbidden, ook zullen erkennen, dat hy in allen deele rein en heilig is. Dit is hunne doorgaande en vastgestelde Leere, welke de billykheid vereischt, dat wy als zoodanige zullen erkennen.Ga naar voetnoot(k) (Zoo zy nu, na dit alles, zig mogten tegenspreeken in het Artikel der Besluiten,Ga naar voetnoot(l) zoo is zulks eene zuivere, en op zyn ergst genoomen, eene wysgeerige dwaaling, welke, gelyk een iegelyk weet, hen niet zeer eigen is.) |
|