Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
§. III.
| |
[pagina 152]
| |
Dog dit alles komt nergens anders van daan, dan van een woord, dat verkeerdelyk is verstaan. 't Is eene waarheid, dat het Arabisch woord, waar van Mahomet zig bedient heeft in het CXIIde Kapittel van zynen Alcoran, kan beduiden een rondagtig en vast lichaamGa naar voetnoot(a), maar het beteekend ook eeuwig; en in deezen zin kan het ook alleenlyk op God zelf worden toegepastGa naar voetnoot(b). Eene onfeilbaare proef, dat het woord waar over geschil is, niet alleen rondagtig beteekend, is, dat in dezelve Persiaansche uitbreiding van den Alcoran, welke ik bereids heb aangehaalt, dit byvoeglyk woord aldus is overgezet, dat God niets behoevende, en algenoegzaam is voor zig zelf.Ga naar voetnoot(c) (Want voor het overige, wien zal men doen gelooven, dat de Mahometaanen het Opperste wezen aanzien als lichaamelyk, zy, die in alle hunne schriften deszelfs geestelykheid zoo hoog verheffen, als de alderdoorlugtigste en de alderwezentlykste aller zyner eigenschappen, en die alle mogelyke voorzorge draagen, om dezelve niet te vermengen met de stoffe?) Men behoefd, by voorbeeld, maar te leezen de volgende woorden, getrokken uit een hunner Godgeleerde uittreksels:Ga naar voetnoot(d) ‘Waarlyk, God is geen lichaamlyk wezen, of 't geen eene gedaante heeft, nog ook eene bepaalde of zaamen meetelyke zelfstandigheid: ook kan men hem geenszins vergelyken by een lichaam, hoedanig het zelve ook zoude mogen wezen; overmits 'er geen een eenig is, dat niet kan worden afgemeeten of verdeelt; 't geen van God niet kan worden gezegt.’Ga naar voetnoot(e) (Voeg hier by dat de Mahometaanen zoodanige eerbiedigheid toedraagen voor deeze eigenschap der Godheid, dat zy) de heiliging Gods noemen, dit gedeelte hunner Godgeleerdheid, waar in zy aantoonen, dat zyne natuur niet lichaamlyk kan wezen,Ga naar voetnoot(f) en dat men daar van moet afsnyden al het geen drift kan worden genaamt. Dog niemand onder de Mahometaanen heeft deeze stoffe met meer verstand behandelt als den Auteur van het Uittreksel der Godsdienst enz. in de bepaalinge, welke hy ons opgeeft van de Godheid. Hy vereischt volstrektelyk, dat wy uit ons denkbeeld verbannen alle soort van gedaante, van kleur, van plaats, van tyd, van gelykformigheid, van overeenkomst, van evenreedigheid, van vergelyking, van uitdrukking, van beeltenis, van ontbeeringe, of liever van vernietiginge van aanwezen, van verandering, van beweeging, van verplaatsinge van de eene plaats naar de andere, van aanraaking, van afweezendheid, van verdeeling, van verbreeking, van arbeidzaamheid of van vermoeidheid:Ga naar voetnoot(g) kan men zig wel klaarder uitdrukken over de geestlykheid Gods, en hy die uit zyn denkbeeld verband alle deeze zaaken, kan die wel berispt worden Godlichaamlyk te maaken?Ga naar voetnoot(h) (Wil men my hier niet op myn woord gelooven, onder voorwendsel, dat ik niets anders aanhaale als Manuscripten, laat men maar de moeite nemen van daar over na te zien | |
[pagina 153]
| |
een LatynschGa naar voetnoot(a) Boek, gedrukt te Parys in het jaar 1641. door den vermaarden Abraham Echellensis, en 't geen tot tytel heeft,Ga naar voetnoot(b) Synopsis propositionum Sapientiae Arabum Philosophorum; dat is te zeggen, Uittreksel van voorstellingen uit de Wysheid der Arabische Wysgeeren, en daar zal hy zien, op hoedanigen wyze die Oostersche volkeren over den aard der lichaamen en der geesten altyd wysgeerig hebben geredeneert. ‘Al wat 'er is, zeggen zy, bestaat, of door zig zelf en noodzaakelyk, en alsdan is het dat geene 't welk wy God noemen; of het bestaat niet door zig zelf nog noodzaakelyk. Wat aangaat dat geen, 't welk in zig geen noodzaakelyk bestaan begrypt, het zelve word verbeeldt in twee soorten, namentlyk in zelfstandigheid en toeval: Zelfstandigheid is dat geene, 't welke geen onderwerp van bestaan noodig heeft; dog Toeval is, 't welk een onderwerp noodig heeft, om in het zelve te konnen bestaan. Aangaande de Zelfstandigheid, men kan die meede verdeelen in twee soorten, te weeten, in de afgetrokke Zelfstandigheden, hoedanigen zyn de verstandige wezens en de geesten; en in de zaamen gesmolte, hoedanige zyn de stoffe en de gedaante.’ Deeze plaats alleen doedt genoegzaam zien, dat de denkbeelden der Mahometaanen geenszins zoo verwaard zyn, als men daar van wel zegt, wanneer men zoo ligtvaardiglyk verzeekerd, dat zy de Godheid vermengen met de stoffe. De JoodenGa naar voetnoot(c) (zoo dom als zy zyn,) hebben derzelver gevoelens beeter doorgrondt, en hebben hen in dit stuk oneindig maal meer regt gedaanGa naar voetnoot(d) (dan alle de Christenen:) want zie hier hoedanig zy in een Boek, zeer geagt by de RabbynenGa naar voetnoot(e), eenen Mahometaan invoeren, spreekende over de voornaamste stukken zynes Godsdiensts: Zy leggen hem in den mond eene Belydenisse des Geloofs, welke des te meer verdiend te worden bewaart, om dat dezelve is het getuignisse eens tegenstreevers. ‘Wat aangaat ons, Leerlingen van Mahomet, wy gelooven vastelyk de eenigheid en eeuwigheid des Oppersten Wezens; wy beweeren, dat de weereld een begin heeft gehad, en dat alle menschen afkomstig zyn van Adam: Wy verwyderen van God alle soorten van lichaamen of van lichaamelyke wyzen, en, wanneer ons eene uitdrukkinge ontvalt, die het tegendeel kan doen vermoeden, verklaaren wy ons op staande voet, te kennen geevende, dat het eene leenspreuk is, en dat wy zoodanig niet spreeken, dan om eenigszins de Majesteit des Godlyken Wezens vatbaar te maaken voor ons menschelyk en bepaald verstand. Wy gelooven wyders, dat het Boek onzer Wet (den Alcoran) behelsd de woorden Gods, en een waaragtig wonderwerk is, waardig in zig zelven, vermits het is, en vermits het in zig behelsd, om voor Godlyk te worden aangenomen; nadien 'er niemand ter weereld bekwaam is, om een diergelyk op te stellen, nog zelfs een eenig Kapittel, dat by een daar van zoude zyn te vergelyken: Wy gelooven, dat onzen Profeet (Mahomet) is het zeegel, of denGa naar voetnoot(f) laatsten der Profeeten, die alle Godsdiensten, die voor hem waren, afgeschaft, en alle Volkeren tot den Godsdienst van Ismaël geroepen heeft: Eindlyk gelooven wy, dat de ziel des genen, die gehoorzaam is aan deeze openbaaringe, vereenigt zal worden met zyn lichaam, in het hemelsch Paradys; om aldaar te genieten oneindige lekkernyen in eeten, in drinken, in vermaaklykhedenGa naar voetnoot(g) en in 't algemeen in alles wat zyn hert zal | |
[pagina 154]
| |
konnen begeeren; en dat in tegendeel den ongeloovigen en ongehoorzaamen zal worden geworpen in het vuur, dat niet uitgebluscht word, alwaar hunne pynen zullen duuren zonder einde, en zonder ophouden. Zyt gy-lieden niet verbaast, gy Christenen, die dit leezen, te zien eenen Jood met zoo veel opregtheid het weezentlyke des Mahometaanschen Godsdiensts ten toon stellen, terwyl zoo veele Christenen alle weer doen, om in de plaats der waaragtige leere van Mahomet, de ydele droomen hunner herssenen te stellen, of liever de getuignissen hunner driften, of hunner onwetendheid? In der daad, daar is meer als te veel te zeggen van beide deeze afbeeldsels des Mahometaanschen Godsdiensts.Ga naar voetnoot(a) (Op de wyze, gelyk den MonnikGa naar voetnoot(b) ons denzelven afschilderd, is hy eene lompe en wanschaapene Capanée, die nog God nog Helle kend, nog eenige de alderminste betaamlykheid; dog op de wyze, zoo als denzelven door den Rabbyn verbeeldt word, is hy een bevalligen ongeloovigen; dog die egter alle schaamte nog niet heeft afgelegt.) |
|