Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§. II.
| |
[pagina 147]
| |
Ga naar voetnoot(a) Dit alles is al vry wat stelliger wyze gezegt; dog haasten wy ons niet: alle die aangehaalde Schryvers waren onkundig in de Arabische taal, en voor het overige hebben zy den een den anderen uitgeschreeven; vergeeven wy hen dien misslag; (maar hoe konnen wy dat vergeeven aan iemand, die vyftien jaaren lang in Asië is geweest, en aldaar alle gelegentheid heeft gehad om de Oostersche taalen volkomentlyk te leeren, zoo als zulks wel heeft gebleeken uit het Woordenboek, of Schatkist der Persiaansche Taal, welke hy in 't jaar 1684. in 't licht heeft gegeeven. DieGa naar voetnoot(b) Schryver verzeekerd ons in dat zelve Boek, dat den Alcoran genoegzaam te kennen geeft, dat een iegelyk in zynen Godsdienst kan zaalig worden, en zie hier, 't geen hy zegt in het Kapittel van deGa naar voetnoot(c) Koe: ‘De gene die gelooft, en wel geleeft zullen hebben, 't zy Christenen, of Sabaïters; die gelooft zullen hebben in God en in den dag des oordeels, en goede werken gedaan zullen hebben, zullen ook van den Heere hunnen God vergeldinge erlangen; en ten dage der Wederopstandinge zullen zy geen reeden hebben tot vroom, nog tot droefheid.’Ga naar voetnoot(d) Zie daar die berugte plaats, die gelegendheid heeft gegeven tot dwaalingen, en het is niet te verwonderen, dat de Schryvers, die geheel en al vreemdelingen waren in de manieren der Arabiërs, daar in misleidt zyn geweest, vermits een man, welken men in dit stuk niet kan beschuldigen van onwetendheid, niet heeft verstaan eene plaats, die anderszins verstaanbaar genoeg is.) Zie hier de plaats van woord tot woord overgezet, zoodanig als dezelve in het Ilde Kapit. vers 59. en in het Vde Kapit. vers 73. van den Alcoran word gevonden: Zeekerlyk de gene, die gelooven (dit wil zeggen de Mahometaanen, de Jooden, de Nazareenen, verstaa daar door de Christenen, en de Sabieenen, dat is te zeggenGa naar voetnoot(e) de Volkeren die in Arabië woonen) Al wie, zeg ik, onder hen, in God en aan het laatste oordeel geloofd, doende goede werken, die zal belooninge genieten voor den Heere zynen God, en geene vreeze zal op hen vallen, nog de droefheid zal over hen niet heerschen. Ik weet wel dat 'er Mahometaanen zyn, en inzonderheid in PersiëGa naar voetnoot(f) die 't nopende dit stuk, niet alle onder zig eens zyn, en die gelooven, dat hun Profeet, deeze woorden schryvende, in 't begin voorhad, om de poort des hemels te openen aan alle de gene, die, reedelyk gesprooken, wel zouden leeven; dog dat hy eerlang van voornemen veranderde, vermits hy in 't vervolg deeze twee veerzen uit zynen Alcoran ligtte, om andere, welke hem uit den Hemel wierden gezonden, in derzelver plaats te stellen, in welke het duidlyk beslist word, dat de Poorte des Paradys gesloten is voor alle secten, behalven alleen voor de zyne: Waar uit men kan afnemen, dat de onverschilligheid van Godsdienst geenszins een artikel is van het Geloof der Mahometaanen, nog dat een iegelyk in zyne Godsdienst kan zaalig worden: (op zyn best zoude men daar uit konnen besluiten, dat Mahomet zig zelf heeft tegengesprooken.) Dog daar is groote waarschynelykheid, dat Mahomet, zig in dier voegen uitdrukkende, eenvoudig heeft willen zeggen, dat een ieder Musulman, die de oeffeninge van goede werken, zoodanig als dezelve door hunnen Godsdienst word voorgeschreven, zal komen te voegen by 't geloof in God, en aan den dag des laatsten Oordeels, ook zyne vergelding van den Heere zal ontfangen; en dat, ten aanzien der andere Gezindheden en Godsdiensten, hoedanige dezelve ook mogen wezen, (zelfs zonder de ongeloovigen in Arabië daar van uit te zonderen,) 'er geen eene eenige is, voor welke den weg en de hoope tot zaligheid (geheel en al) gesloten zyn, behoudens egter, dat zy gelooven in God, en aan den dag des Oordeels, dat zy goede werken doen, en dat zy zig eindlyk bekeeren tot het geloof der Musulmannen ('t eenige zaaligmaakende, en 't geen in | |
[pagina 148]
| |
deeze twee hoofdpunten word begreepen.) Aangaande de Jooden, de Christenen, en de Heidenen, zoo lange dezelve volherden, of in de ongeloovigheid, of in den Afgoden-dienst, welke zoo wel den Christenen als den Heidenen word te last gelegt,Ga naar voetnoot(a) zyn dezelve buiten den staat der zaaligheid. Dit is zoo waaragtig, dat in het LXIVste Kapit. op het 9de veers, en ook in het 10de, van hen gezegt word; Dat, aangaande den genen, die in God geloofd, en goede werken doedt, God alle zyne zonden zal uitwisschen: dog dat aanbelangende de gene, die in hun ongeloof zullen voortgaan, en die zyneGa naar voetnoot(b) wonderwerken zullen beschuldigen van bedrog, dezelve in de Helle zullen nederdaalen. Daar uit ziet men, dat hy regel-regt tegen over den anderen steld, de gene, die in God gelooven en goede werken doen, met de Ongeloovige, hoedanige de Jooden, de Christenen enz. zyn. Zie ook het IIde, het Vde en het IXde Kapittel, alwaar hy, die geloofd, eigentlyk en naar den letter is, die den Mahometaanschen Godsdienst omhelsd, die op al 't geene daar in moet worden waargenomen, agt slaat, en die in gevolge daar van goede werken doedt. In tegendeel kan men van de Christenen niet zeggen, dat zy in God gelooven en goede werken doen, zoo lang zy Christenen blyven. Het geloof en het Islamdom is eene en dezelve zaak; en in God te gelooven, naar de taal der Musulmannen,Ga naar voetnoot(c) is niet alleen te gelooven dat God is, maar ook dat hy zoodanig is, als hem de Mahometaanen beschryven te zyn. Zoo de Jooden en de Christenen, zegt Mahomet, in het Vde Kapittel veers 74, gelooven, zullen zy overgebragt worden in het Paradys. Men moet zig niet inbeelden dat op die plaats, (credere) enkelyk beduid gelooven dat 'er een God is; overmits Mahomet buiten allen twyfel wel bekend was, dat in God te gelooven, den grondslag des Joodschen en Christelyken Godsdiensts was. (Zeggen wy het dan nog eenmaal, dat gelooven alhier beteekend, de Wet en de gewoontens van 't Mahometaandom aan te hangen:) Van gelyken waar in dog anders bestaat het, goede werken te doen, naar de taal van Mahomet, dan in stiptelyk waar te nemen de gebode Reinigingen, de Gebeden, de Aalmoessen, en de Vastens? Nu, deeze werken, uitmaakende een gedeelte des Mahometaanschen geloofs, kan men dan ook zeggen, dat een Christen en een Jood de Artikelen des geloofs beleeven? Buiten en behalven dit slaan de woorden, in God en aan den dag des Oordeels te gelooven, ook op een waaragtig Musulman, vermits het gansche geloof besloten moet zyn in deeze twee punten; namentlyk, in de kennisse van God en van zyne eigenschappen, van zyne Engelen, van zyne Boekken en van zyne Profeeten; en in het geloof aan den dag des Oordeels: waar op kan worden naagezien het eerste Kapittel van het uittreksel des geloofs enz. En vergeleken met deeze woorden van een Persiaansch Manuscript, handelende van verscheide Godsdiensts Geschillen: ‘Wanneer men u zal vraagen, waar in zegt gy, dat uw geloof bestaat, zoo antwoordt in vyf artikelen; Eerstelyk, geloof ik in een eenig God, Almagtig en Aldergoedertierenst; vervolgens geloof ik aan zyne Engelen, aan zyne boekken, aan zyne Profeeten, aan zyne Afgezanten of Apostelen, aan zyneGa naar voetnoot(d) Priesteren of Imans, en eindelyk aan den dag des Oordeels.’ Is het dan wel te begrypen; dat zoodanig een, die al- | |
[pagina 149]
| |
lerwegen zoodanig uitvaart tegen de Jooden en tegen de Christenen; die hen tot de vervloekkinge en tot de eeuwige straffen der Helle verwyst; die met uitdrukkelyke woorden verklaard, dat men in derzelver Godsdiensten niet kan de zaaligheid beërven, egter van gedagten zoude zyn, om hen in dit zelve KapittelGa naar voetnoot(a) van zynen Alcoran, dezelve deelagtig te maaken? Neen geenszins; want zie hier hoedanig hy op het 15de veers deezes Kapittels spreekt: De gene, zegt hy, aan welke wy dit Boek hebben gegeeven, op dat zy het zelve zouden leezen op eene betaamelyke wyze, (dat is te zeggen, met oplettendheid en met oordeel) zullen daar by voegen (of moeten daar by voegen) 't geloof; dog al wie daar in niet zal gelooven, zal verlooren gaan. Doe hier by het 84ste vers van het IIIde Kapittel: Al wie eenen anderen Godsdienst omhelst zal hebben, dan 't Islamdom, zyn geloof zal by God niet worden aangenomen, en in het toekomend' leeven zal het hem schaadelyk zyn; dat is te zeggen, dat hy geen deel zal hebben aan de gelukzaaligheid. Ik beken dat eenige zeggen, dat deeze twee veerzen afschaffen dat gene, waar in het schynt dat Mahomet de onverschilligheid invoerd: Dog hoe kan zulks wezenGa naar voetnoot(b) vermits het 59ste veers van het tweede Kapittel, alwaar men beweerd, dat hy dat heeft te kennen gegeeven; tusschen die beide is, welke wy komen aan te haalen, namentlyk tusschen het 15de van dat zelve tweede Kapittel, en het 84ste van het volgende Kapittel, alwaar hy den vloek uitblixemd tegen alle de Ongeloovigen? Wat waarschynelykheid is 'er dog, dat in zulken korten tusschen-wydte, hy eerst in den Hemel zoude hebben geplaatst de Musulmannen alleen; vervolgens aldaar hebben ingevoegt allerleie vreemde Gezindheden; en eindlyk een oogenblik daar na de laatstgenoemde daar weder hebben uitgebannen, om aldaar niemand anders over te laaten dan alleenlyk zyne eige Discipelen? Dat komt daar van daan, zegt een Hoogduitsch Auteur,Ga naar voetnoot(c) om dat hy zig zelf heeft tegengesprookenGa naar voetnoot(d) (treffelyk! Om dat wy de taal van eenen Arabiër niet verstaan, zeggen wy, dat hy zig zelven niet verstaat.) 't En ware men zig inbeelde dat Mahomet zulk een dom beestGa naar voetnoot(e) is geweest, onbekwaam om de alderplompste tegenstrydigheden te merken, en zulks in het begin van een Boek, 't welk hy opstelde, om zyne landsgenooten te verleiden, by welke hy albereids in groote agtinge van sneedigheid en van verstand was gekoomen. Credat Judaeus Apella, non ego. Dog zie hier eene andere reeden, welke ons volkomentlyk moet overtuigen, dat Mahomet zig zelven in dit stuk geenszins heeft tegengesprooken: deeze is, dat hy van de 72. Secten, welke hy voorzeide dat 'er onder zyne Discipelen zouden opstaan, verklaard, dat 'er eene zal zaalig wordenGa naar voetnoot(f) waar op men moet aanmerken, dat, volgens het gevoelen der Arabiërs, aldaar alleenlyk gehandelt word van kettersche Gezindheden: Vermits zy 'er alleen vier Secten voor regtzinnige houdenGa naar voetnoot(g) (waar in men de zaaligheid kan verkrygen, en welke, om zoo te spreeken de Mahometaansche weereld onder zig verdeelen.) Zie hier 't geen ik op dit onderwerp in een ander Arabisch Manuscript vinde: ‘Wanneer men u vraagd van welke Secte zyt gy? zoo antwoordt: Van de Secte des grooten leeraarsGa naar voetnoot(h) Schaf, welken God in zyne barmhertigheid gedagtig zy! Wanneer men u nog vraagd; Hoe veele Secten zyn 'er onder de Mahometaanen? zoo zeg, dat | |
[pagina 150]
| |
'erGa naar voetnoot(a) vier zyn; die der Hanifeën, die der Schafeën, die der Malikeën, en eindlyk die der Hambeliten.’ Men moet zig alhier te binnen brengen, dat deeze vier Secten niet zyn van het getal dier 72. door Mahomet veroordeeltGa naar voetnoot(b) (Volgens het zeggen der Mahometaanen; want, op dien voet te rekenen, zoud' 'er, volgens hun zeggen, geen een eenige regtzinnig zyn.) De Persiaanen zyn Schafeën, en de Turken Hanifeën, en haaten elkanderen met eenen doodlyken haat, uit oorzaak van het oude geschil 't geen nog niet ophoud, nopende Ali, schoon-zoon van Mahomet, welke, volgens 't gevoelen der eene, zynen schoon-vader moest opvolgen, en, volgens 't gevoelen der andere, niet. De Persiaanen, de Indiaanen van Golconda, van de kust van Coromandel enz. beweeren, dat hem de Opvolging toekwam, en hebben den naam van Schiïten aangenomenGa naar voetnoot(c); dog de Turken, de onderdaanen des grooten Mogols, de Arabiërs, en de Africaanen houden het tegendeel staande, en worden Sormiten genaamt: Egter zyn deeze volkeren van de zaaligheid niet uitgesloten, overmits het onderscheid van gezindheid niet wegneemt, dat zy alle Musulmannen zyn. Ga naar voetnoot(d) (Dog om weder te komen op den Bedrieger, is het, ik bid u, wel te denken, dat hy 72. Mahometaansche Gezindheden heeft willen veroordeelen, om 'er niet meer als eene eenige van zaalig te maaken, en zulks in zoodanig een tyd, dat hy de poort des Hemels opende aan de Jooden, aan de Christenen, en aan de Arabiërs?) Is het te begrypen, dat hy als met zig zelven den spot heeft willen dryven (in de eerste Bladzyden zynes Boeks) met aan de eene zyde zoo sterk aan te dringen op de noodzaakelykheid om zyne nieuwe wet aan te nemen, en met aan de andere zyde voor de gansche Weereld te verklaaren, dat alle Godsdiensten goed zyn, en dat, behoudens dat men dezelve vroom beleeve,Ga naar voetnoot(e) men niet anders te doen heeft als daar in te verblyven? Was dat niet het gewisse middel om elk een te laaten by zyne gevoelens, en vervolgens om oogenschynlyk niet met allen te vorderen. Dog dit is genoeg,Ga naar voetnoot(f) zoo ik my niet bedriege, en mogelyk albereids te veel, gezegt, om eene dwaaling weg te nemen, die alleenlyk gesmeedt is uit eene kwaade overlevering van eene plaats in den Alcoran, welke, om 'er naar de letter van te oordeelen, niets meer zegt, ten opzigte van het zamenstelsel van Mahomet, als den heiligen Petrus zegt ten aanzien der leere van Jesus-Christus; te weten,Ga naar voetnoot(g) dat onder alle volkeren, den genen, die God vreesd, en geregtigheid werkt, hem welbehaaglyk is.Ga naar voetnoot(h) Den heiligen Petrus, en wy na hem, bewooren wy daar door, dat uit hoofde van deezen grondregel, de eeuwige zaaligheid voor allen openstaat, of ten minsten voor den natuurlyken Godsdienst? Zoo veel scheeld het: Want omtrent Cornelius, van welken in de aangehaalde plaats gehandelt word, had dat geval geen plaats; die was een Nieuwbekeerden van de Poort, en wierd een Christen door toedoen van den heiligen Petrus, overmits zyne nieuwe bekeering niet genoeg was, en nog minder zynen natuurlyken Godsdienst. |
|