Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 100]
| |
Ga naar voetnoot(a) Verhandeling over den Alcoran.DIe by de Mahometaanen den Alcoran noemd, zegt even zoo veel als die by de Christenen van de Bybel spreekt. Beide die woorden beteekenen op gelyke wyze hetGa naar voetnoot(b) Boek by uitnementheid. Den Alcoran heeft ook den naam gekreegen van Alforcan, 't welk Onderscheid wil zeggen, vermits hy het waare van het valsche scheidt, en 't geene regt is, van het geen zulks niet is; of liever in den zelven zin, als de Jooden het woord van Perek of Pirka gebruiken, om daar door te beteekenen een gedeelte der Heilige Schriftuur. Wyders draagt hy nog dennaam van Kitah, dat is gezegt het Boek; en van Al-Moshaf; het Stuk of het Werk by uitnementheid: En dees naam is aan den Alcoran gegeven doorGa naar voetnoot(c) Abu-Becre, welke, na men zegt, alle de verstrooide bladeren des Alcorans byeen vergaderde, en dezelve tot een Deel van een boek zamenvoegde: Eindlyk noemd men hem ook nog Al-Dhikr en Tanzil. Al-Dhikr wil zeggen Vertoog of Aanmaaninge;Ga naar voetnoot(d) Tanzil, iets dat uit den Hemel is nedergedaalt: Waarom ook de Musulmannen met goude letteren op den band hunner Alcorans dit navolgende schryven: ‘Dat niemand, 't en zy hy rein is, de stoutheid hebbe om dit boek aan te raaken. Dees Alcoran is eene gifte uit den Hemel nedergedaalt, en afgezonden van wegen den Koning der Eeuwen’. Dat deeze naamen, aan den Alcoran gegeeven, bynaamen zyn, volstrektelyk gelykenende naar die van ons, wanneer wy van de Bybel spreeken, is eene zaak, waar aan niemand twyfeld; en naar alle waarschynelykheid zouden de Mahometaanen een diergelyk verhaar konnen geeven, nopende onze Heilige Schriftuur, en onze algemeene denkbeelden en aanmerkingen konnen afschryven, eveneens gelyk wy de hunne afschryven. Ik had byna vergeeten de toenaamen van 't Edele Woord (Kelam-Scherif) en van het Dierbaar Boek (Ketab-Asiz) welke de Musulmannen, spreekende van hunnen Alcoran, doorgaans in den mond hebben. 't Is d'Herbelot, die zulks zegt, en die 'er by voegd, dat als wanneer de Musulmansche Schryvers eene plaats uit dit boek aanhaalen, zulks alleen geschied door met een groot teeken, of met eenen rooden letter, te schryven, God zegt. Den Alcoran is verdeelt in honderd en veertien Kapittelen, die geenszins alle | |
[pagina 101]
| |
van dezelve grootte zyn, zoo als men zulks, by 't openslaan van dat boek, kan zien. Dit is die verdeelinge, volgens welke ieder gedeelte by verscheide Schryvers, die in de Fransche Taal over den Mahometaanschen Godsdienst hebben geschreeven, genaamt word Surate: Dienvolgens is Surate een Arabisch woord in de Fransche taal overgebragt, 't geen by ons overeenkomt met het woord Kapittel: Dog men moest Sura zeggen, welkers meervoudig getal is Sowar. Dit woord beteekend eigentlyk Order of Gevolg, of in order gestelt, van wat zaak het ook mag wezen. Wil men nog iets meerders over deeze stoffe? Het Sura der Arabiërs komt overeen met het Seder der Jooden, die 'er 53. optellen in de verdeeling der vyf Boekken van Moses. Ieder Kapittel des Alcorans heeft zynen byzonderen tytel, die dikwils genomen is, of van een zeeker onderwerp waar over aldaar word gehandelt, of van eene persoon waar van aldaar word gesprooken;Ga naar voetnoot(a) Dog gemeenlyk is de tytel genoomen van het eerste woord, dat eenige opmerkinge waardig heeft gescheenen aan de gene, die 'er de veerzen van hebben byeen verzaamelt, hoe zeer ook het woord, 't geen den naam geeft aan het Kapittel, meenigmaal verre verwydert is van deszelfs begin; ja zelfs hoe zeer het meenigmaal niet als byna aan het einde word gevonden. Dit schynt belachelyk: En egter,Ga naar voetnoot(b) zegt den Engelschen Vertaaler, kan het wezen, dat het veers of de plaats, waar in dat woord gevonden word, geschreeven of geopenbaart is geweest voor de andere, welke het zelve in 't vervolg hebben moeten voorgaan. Midlerwyl is het woord in het bezit gebleeven van den tytel, na dat het Kapittel geschikt was in die order, waar in het nog huiden ten daage is: En het is meede opmerklyk dat, uit hoofde deezer ongelykheid der veerzen, zommige Kapittels verscheidene tytels hebben, 't welk, buiten twyfel, door het onderscheid der hand-en afschriften in dier voegen zal wezen veroorzaakt. Onder die Kapittels van den Alcoran zyn 'er eenige geopenbaart te Mekka, en andere te Medina, en zulks is in de Tytels der Kapittelen in agt genoomen, zoo als ook in dezelve uitgedrukt worden de naamen dier beide Steeden, wanneer een gedeelte des Kapittels geopenbaart is geweest te Mekka, en een ander gedeelte te Medina. Voorts diend nog te worden opgemerkt, dat ieder veers word gehouden voor een teeken, of liever voor een klein vyvertje van genaade-giften en van Godlyke wonderen; hier om noemen de Arabiërs die veerzen met eene benaaminge, die in 'tGa naar voetnoot(c) Hebreeuwsch en ook in 't Fransch overeenkomt met die van Teeken. Wyders heeft ieder veers gemeenlyk zynen eigen naam, even gelyk het Kapittel waar toe het behoord. Daar zynGa naar voetnoot(d) zeven voornaame uitgaven van den Alcoran, die door de uitleggeren deezes boeks met onderscheid worden aangehaalt. Twee deezer uitgaven zyn gedaan te Medina, de derde te Mekka, de vierde te Cufa, de vyfde te Bosra, de zesde in Syrië, en de zevende word door de bank genaamt de gemeene, of de Vulgate. De eerste deezer uitgaven heeft zes-duizend veerzen, de tweede en de vyfde zes-duizend twee honderd en veertien, de derde 6219. de vierde 6236. de zesde 6226, en de laatste 6225. Egter hebben zy alle, en een ieder in 't byzonder, het getal van 77639. of 99464. woorden: En het zelve getal van 323015. of 33013. letteren. Men is aan de Mahometaansche bygeloovigheid verschuldigt deeze optellinge der letteren, welke de Jooden, niet minder zorgvuldiglyk hebben in agt genoomen, ten opzigte der veerzen, regels, letteren enz. van het Oude Testament; waar in hen de Christenen, al zoo bygeloovig, of ten minsten al zoo beuzelagtig, hebben nagevolgt, in hetGa naar voetnoot(e) optellen der woorden enz. van het Nieuwe Testament. Voor de rest is het bygeloof der Musulmannen tot zoo verre gegaan, dat zy zelfs hebben opgetelt, hoe meenigmaal een en denzelven letter in den Alcoran voorkomt: Zie daar, hoedaanig den buitenspoorigen eerbied eindelyk uitkomt op wisje-wasjes, gelyk den buitenspoo- | |
[pagina 102]
| |
rigen yver gemeenlyk uitkomt op Wreedheid. Dit is 't geen aanbelangd de Verdeelinge des Alcorans in Kapittelen en veerzen: Dog daar is nog eene andere verdeelinge, te weten in zestig gelyke deelen, hebbende ieder nog vier onderdeelen; 't geen al meede eene navolging is naar de Jooden; dog waar op 't, myns bedunkens, onnoodig is te blyven staan.Ga naar voetnoot(a) Elke deezer zestig verdeelingen of gedeeltens, leeveren een soort van kerkdienst uit, welke by verscheide gelegentheden word gedaan, en men vind in de Mosqueen lieden, die eene wedde hebben om dezelve op te zeggen, of om dezelve op te leezen.Ga naar voetnoot(b) Andere willen egter beweeren, dat, deezen Alcoran gewoonlyker verdeelt is in dertig deelen, van welke elk vervolgens op dezelve wyze verdeelt is in vier deelen; 't geen in dier voegen geschied, tot gebruik der gener, die den Alcoran moeten leezen in de groote Mosqueen, en in de daar ontrent staande kapellen, alwaar de Vorsten en de groote Heeren begraaven zyn. Deeze Leezers worden Mocris genaamt; en daar zyn 'er dertig in iedere kapelle: Ieder leest aldaar zyne verdeelinge; en in deezer voegen word den Alcoran eens daags in iedere kapelle uitgeleezen. Deeze Godvrugtige leezingen geschieden, naar men zegt, tot verligtinge der zielen van de gene die in die kapelle begraaven zyn: Dog ik zal daar van, ten opzigte deezer gebeden der Musulmannen voor hunne dooden, niet verder spreeken, maar alleenlyk twee zaaken aanmerken; de eene, dat dit zelve gebruik word in agt genomen te Medina, op het graf van Mahomet; alwaar de Mocris voor hem, even als voor de andere Geloovigen, bidden; de andere, dat de bedieninge deezer Mocris ook bestaat, in te onderwyzen hoedanig den Alcoran moet werden geleezen. Het is bekend, dat elk Kapittel van den Alcoran (uitgezondert egter het 9de Kapit.) aan 't hoofd heeft deeze woorden: In den naame des driemaal barmhertigen Gods. Dit Formulier, by de Musulmannen bekend onder den naam van Bismillah, is als de livrei van hunnen Godsdienst. Het zelve word altoos gevonden in het begin hunner openbaare en byzondere geschriften, en is even zoo goed, als 't Formulier der Jooden, In den naame Gods enz. en dat der Christenen, In den naame des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geests. Kortom, het is zoo goed, als het Kruis, en het Jesus, Maria, waarmeede zeer veele Catholyken nooit nalaaten hunne openbaare handelingen, en zelfs hunne brieven over den koophandel, te beginnen, vooral in Spanje en in Italië. Daar zullen mogelyk wel Christenen zyn, die zeggen zullen, dat ik my wel zorgvuldiglyk ophoude met het verhaal van beuzelingen. Dog men moet weeten, dat in alle Godsdiensten de beuzelingen dikwils tot weezentlyke gebruiken veranderen. DenGa naar voetnoot(c) Auteur, welken ik aanhaal, is van gedagten, dat Mahomet het Formulier van den Alcoran, met veel meer andere zaaken, van de Magi heeft ontleent; dog 't is genoegzaam bekend, dat voor zoo veel zyn verstand hem heeft toegelaaten, hy uit andere Godsdiensten gerooft heeft al 't geene hy dagt in de zyne te konnen te passe komen. Dit Formulier, met de tytels der Kapittelen en meer andere geringe zaaken, ten minsten die daar voor by de heele fyne Musulmannen worden aangezien, zyn niet slegts den heiligen naasleep van een Geschrift van God ingegeven: Zelfs willen de meeste Leeraaren en Uitleggeren, dat dat alles van God is afgekomen door openbaaringe: En aldus hebben ook de Rabynen gezegt, dat God de punten, de uitspraaken, en de letteren der Heilige Boekken van het Oude Testament had geopenbaart. Ondertusschen zyn de verstandige Musulmannen van gedagten, dat deeze tytelen, het Formulier, en andere diergelyke zaaken, van menschelyke instellinge zyn. Laat ons by alle deeze geringe opmerkingen nog zeggen, dat 'er in den Alcoran 29 Kapittelen zyn, die met eenen zeekeren letter van 't A.B. beginnen: En gelyk in zaaken van Godsdienst alles, wat maar eenigzins moeylyk of raar is, eene verborgentheit schynt te wezen, zoo hebben 'er de Musulmannen ook eene in die letters gezogt. Dog die gewaande verborgentheid niet hebbende konnen doorgronden, hebben zy 'er zeer diepe geheimen van gemaakt, en eindelyk zyn | |
[pagina 103]
| |
de geleerdste onder hen daar toe gekoomen, dat zy dezelve verklaart hebben ondoorgrondelyk te zyn voor de menschen, behalven alleen voor den Profeet. Dit niet tegenstaande, den hoogmoed en de nieuwsgierigheid, zoo wel de Fyne als andere menschen bezittende, hebben eenige Leeraaren, ingenomen met iever voor Mahomet, den vryen teugel gegeven aan hunne gissingen, en navolgende den trant en de gelukkige uitvindingen van zeekere Cabalistische Jooden, hebben zy beweert, dat iederen letter besloot, of eenen naam, of eene eigenschap van God, eenige zyner werken, eenige geboden, of eenig Godlyk besluit. En op deeze wyze hebben de letteren, even gelyk de Veerzen, bezit genomen van den tytel van Teekenen, welke, zoo als bereids gezegt is, gegeven is aan de Veerzen des Alcorans. Ik kan niet nalaaten, van aan den Leezer eenig denkbeeld van 't geheim deezer letteren te geven, waar na hy zelf zeekere toepassingen zal konnen maaken, op het geene door eenige Godgeleerden geleert word, niet alleen in het Joodendom, maar zelfs in 't Christendom. Daar zyn in den Alcoran vyf Kapittelen, beginnende met deeze Letteren A.L.M. waar van eenige drie Arabische woorden maaken, welkers zin is, dat God gunstig of goedgunstig is; en dat hy moet worden gepreezen; of welke, volgens andere Overzetters, beteekenen, aan my en van weegen my: 't welk op God word toegepast. Andere vinden daar in drie andere woorden, welke men aldus overzet:Ga naar voetnoot(a) Ik ben den alwyzen God. Andere wederom vinden daar in Allah (God) Gabriël en Mahomet: men moet in der daad de kragt der verbeeldinge verdubbelen tot deeze laatste uitvindinge: En men heeft ten minsten even zoo veel van nooden tot deeze, welke de hedendaagsche voorstanders der voorbeelden aan de Musulmannen konnen misgunnen, vermits dezelve ten alderuitersten geestig is. A. is den eersten letter, en den aldereenvoudigsten, waar mede het vermogen van te spreeken begint: Dees letter hangt af van het benedenste gedeelte der keele: De L. behoord tot het gehemelte, en baand, als 't ware half den weg voor 't vermogen om te spreeken; dog de M. die een Lip-letter is, is by gevolg daar van het eind. Maar wie ziet nu niet, dat God in deeze drie letteren word gevonden? Aangezien hy het begin, het midden, en het eind aller dingen is; dat wy onze daaden met hem beginnen, met hem daar in voortvaaren, en met hem dezelve moeten eindigen enz. Laat ons by deeze ontdekkingen eene niet minder geestige voegen, en welke mogelyk verstandiger is, hier inne bestaande, dat namentlyk den Schryver, welke deeze Kapittelen onder 't opzigt van Mahomet heeft overgeschreeven, gemeint heeft, drie Hebreeuwsche woorden, beteekenendeGa naar voetnoot(b) Mahomet gebood hem, aan het hoofd te moeten stellen; 't geene zoude konnen doen denken, dat de Schryver een Jood was, en mogelyk aan 't oude gevoelen, eertyds zoo zeer verbreidt, gezag konnen byzetten, namentlyk, dat een Jood en een Monnik Mahomet hadden geholpen in het zamenflansen des Alcorans. Den Alcoran is geschreeven met eene onnavolglyke keurlykheid, en volgens deGa naar voetnoot* Taal-uitspraake der Koraïshiten; 't welk egter niet wegneemt, dat men daar in niet meenigmaal uitdrukkingen en woorden vind, die ontleent zyn van andere Arabische Taal-uitspraaken. Ik zal over de reedenen, die Mahomet tot die vermenginge mag hebben gehad, geen vonnis vellen, nog ook, of hy daar in mag hebben gehandelt, even als de Grieken, om zyne vertoogen meer gewigts en meer welluidentheids by te zetten, kiezende uit verscheide Taal-uitspraaken de leevendigste en de kragtigste uitdrukkingen; dan of hy zulks niet heeft gedaan uit eene natuurlyke vadsigheid van geest, die hem van alle werkzaamheid afkeerig maakte, even gelyk eenige ongeleerde Vitters van onzen tyd zulks van Homerus hebben gezegt; zelfs tot zoo verre, dat zy de gewaande vadsigheid deezes Poëets hebben vergeleeken met die van eenen Franschen Digter, die op eene misselyke wyze, den styl van een Heldendigt uit de Taal-uitspraak van Provence, Languedoc en Norman- | |
[pagina 104]
| |
dyen enz. zamenstelde, om zyne Veerzen gansch op zyn gemak te konnen maaken. Die de Arabische taal kundig zyn, zullen 't eene toestaan, en 't andere ontkennen, ten opzigte van Mahomet; en ik gedraag my volkomentlyk aan hunne kennisse. Zy belyden eenpaariglyk, dat den Alcoran geen stuk werks is, dat door eenen onagtzaamen en vadsigen Auteur is gemaakt: Want, zeggen ze, schoon denzelven in onrym is geschreeven, zoo is egter dat welluidend' onrym in allen deele zoetvloeyend: Ook kan men niet ontkennen, dat deeze wyze van schryven den Auteur niet moeylyk zoude zyn gevallen; dog zelfs deeze moeylykheid vermeerderd 's werks schoonheid, en zet het onrym de hoogdraaventheid en de cierlykheid der Poëzy by, gemerkt dat de Digtkundige draayen daar in niet komen uit te steeken boven 't onrym: Dit staat men egter toe, dat namentlyk de moeite die men zig geeft, om die draayen uit te vinden, dikwils de oorzaak zyn, dat den zin word afgebrooken en opgeschort; en dat zoodanigen afbreuk eenige duisterheid baardt; dat ook om deeze reedenen Mahomet dikwils is genoodzaakt geworden, om herhaalingen te doen; en dat wanneer Mahomet die heeft verzuimt gehad, hy vervallen is tot duisterheid, zoo als ook zulks geschied is, wanneer hy gedwongen is geweest om al te juist en al te zeer gebonden te zyn. Wat hier ook van zy, de kenders, en vooral de Musulmannen, geeven zeer groote lostuitingen aan den Alcoran. Denzelven is vol van figuurlyke spreekwyzen, die by uitnementheid stout, en naar den smaak van 't Oosten zyn; van zinspreukige uitdrukkingen; en van Profeetische draayen, doorgaans navolgende de boekken des Ouden Testaments, en inzonderheid die der Profeeten. 't Is door die te leezen, dat de natuurlyke gesteldheid van Geest in Mahomet is gaande geworden, en hem heeft overgehaalt om, even gelyk de Profeeten, zig te bedienen van schielyke ophoudingen en opschortingen van den zin, te gelyk met eenen afgebrooken styl: En 't geen klaar doedt zien, zegt men, dat Mahomet in dat werk nog konst nog verstand heeft gespaart, is, dat het hoogdraavend' aldaar ter regter tyd word in agt genomen, en dat het cierlyke daar altoos wel ter snee word geplaatst. Spreekt hy van God, beschryft hy deszelfs eigenschappen; 't geschied met veel majesteit: spreekt hy Godspraaken; 't is met eene verhevendheid, die evenreedig is met deszelfs onderwerp. Eindlyk beweerd men, dat deGa naar voetnoot(a) Arabiërs zoodanig verrukt zyn over de zoetvloeyende cierlykheden des Alcorans, dat zy poogen, zoo veel zy konnen, deszelfs geest en aard na te volgen, ja zelfs zyne draayen en uitdrukkingen na te aapen. Die zig onder dezelve beroemen van cierlyk te schryven, gebruiken den styl des Alcorans, haalen dien aan, en wyzen daar veelmaals naar toe. Kortom, het is onmogelyk de Arabische Schryvers wel te verstaan, zonder bedreeven te zyn in 't leezen des Alcorans. By alle deeze voordeelen, welke dat boek by de Musulmannen zoo eerwaardig maaken, komt nog, dat de gene, welke men Sonniten of regtzinnige noemd, beweeren, dat denGa naar voetnoot(b) Alcoran eeuwig, ongeschaapen, in God zelf bestaanlyk, en het pit en merg der Godlyke besluiten enz. is. Andere vergenoegen zig, met te zeggen, dat denGa naar voetnoot(c) Alcoran getrokken is geweest uit het boek deezer besluiten van de Scheppinge des weerelds af; dat hy als een onderpand in de Hemelen is weggelegt geweest, van waar hy aan Mahomet is overgelevert enz. Alle zien zy hem eenpaariglyk aan, als een altoos duurend wonderwerk, dat zelfs grooter is, als 't opwekken eenes dooden, overmits den Alcoran een onnavolglyk stuk werks is, boven de kragten van 't menschlyk vernuft; en die in zig besluit de ontwyfelbaare kenteekenen van Godlykheid, welke men kan aantoonen, even als het aanwezen Gods, à priori, dat is te zeggen, nemende de bewysstukken uit het werk zelf. Mahomet willende aantoonen de Godlykheid zyner zendinge, door die van deezen Alcoran, daagde alle gaauwe verstanden van Arabië uit, om iets voort te brengen, 't was dan wat het was, 't geene eenigzins konde zyn van dat gewigt, als een Kapittel deezes boeks, of 't geene met het zelve in cierlykheid konde bestaan. Een eenig Digter, genaamt Labid, had de stoutheid, van, by wyze van uitdaaging, een Gedigt van zyn maaksel | |
[pagina 105]
| |
aan de deur des Tempels van Mekka te plakken. Mahomet plakte van gelyken daar tegen het tweede Kapittel des Alcorans, en deed daar door van stonden aan verdwynen al het cieraad van een Gedigt, waar tegen geen een ander fraaye geest ooit durfde de pen opvatten; dog naauwlyks had Labid de eerste Veerzen des Kapittels geleezen, of hy stond 'er over verwondert, en bekeerde zig, zeggende, dat zulke hoogdraavende woorden hunne overtuiginge met zig bragten, en niet konden komen, dan van eenen Profeet die van God was ingeblaazen. Dees Labid was in 't vervolg een der alderieverigste voorstanders van Mahomet. Gelooven wy dan met denGa naar voetnoot(a) Engelschen Schryver, uit wien ik deeze byzonderheden heb, en welke hy uit de fonteinen zelve heeft geschept, dat de zoetvloeyendheid der uitdrukkingen, dat de konst en besleepenheid des styls, dat de betoovering, om zoo te spreeken, der draayen, buiten gemeen veel hebben toegebragt om de Leere des Alcorans smaaklyk te maaken. Hier door hebben de slotredenen van Mahomet als de oogen konnen verblinden, die slotredenen welke, door hem voorgestelt met de eenvoudigheid des Evangeliums, en ontdaan van eene bedrieglykeGa naar voetnoot* Welspreekens-konst, buiten twyfel den grootsten weetniet geenszins zouden hebben konnen verrassen. Het zal niet noodig zyn, alhier voorbeelden by te brengen van 't geene de zoetvloeyendheid der spreekwyzen op 's menschen geest kan uitwerken, en van 't geene de welluidendheid der woorden, gevoegt by aangenaame manieren, kan te weege brengen aan eene stemme, die lieffelyk het oor streeld enz. Dit alles maakt de welspreekendheid; en al waar 't schoon, dat deeze welspreekendheid in den mensch niets anders voortbragt als verwondering; was 'er nog wel iets meerders van nooden, om dezelve meestresse der ziel te doen zyn? Hy is verwondert: Dat is 't alles dat de gene verlangen, die zig verheffenGa naar voetnoot(b) boven andere, door buitengewoone wegen, waar door de opschuddingen worden veroorzaakt. Al wat in de voorgaande Verhandelingen gezegt is, toond genoegzaam aan 't gebruik en de noodzaakelykheid des Alcorans. het bewerp van Mahomet vereischte eene Wet, die verheevener was in plaats van menschelyke Wetten, en deeze Wet kon niet verheevener zyn, 't en zy men vooronderstelde, dat ze geopenbaart was. Dog het was zoo waarschynlyk, dat dit bewerp 't tegen drie Godsdiensten, toen ter tyd in Arabië de overhand hebbende, niet zoude konnen uithouden, dat hyGa naar voetnoot(c) besluiten moest, om deeze drie Godsdiensten in een te smelten, om te beeter de gene, die dezelve beleeden, op zyne zyde te trekken. Dat bewerp zal geenszins zoo moeylyk om uit te voeren voorkomen, als men zig wel zoude konnen inbeelden, wanneer men wel agt geest op de naauwe verbintenissen der gener, welke die drie verscheidene Godsdiensten volgden, en dat zy alle te zaamen leevende op die zelve plaatsen, zig onderling hunne leerstukken en hunne dwaalingen mededeelden. Hy maakte een begin met hen te vereenigen, door het geloofstuk dat 'er maarGa naar voetnoot(d) een God is, en laatende | |
[pagina 106]
| |
aan de eene behouden hunne meest weezentlykeGa naar voetnoot(a) gewoontens, met ende benevens een uiterlyke agtinge voor hunnen ouden Wetgeever, en aan de anderen de oeffeninge derGa naar voetnoot(b) gebooden en der zeeden, met die zelve agtinge voor hem, die ze hen had gegeven. Men wil dat eene der aldersynste streeken van deezen listigen Profeet, in het staaven zynes nieuwen Godsdiensts, daar in bestaan heeft, dat hy zig zynen Alcoran heeft doen openbaaren in veerzen, gemeenlyk zeer net passende op de gelegentheeden der tyden, en op zyne staatkundige inzigten. Indien deesGa naar voetnoot(c) Alcoran, geformeert in den Hemel, en vervolgens, als een onderpand weggelegt in een der zevenGa naar voetnoot(d) Hemelen, die on- | |
[pagina 107]
| |
der 't Firmament zyn; maar alleen veers voor veers aan den Profeet was meedegedeelt,Ga naar voetnoot(a) en na den Profeet aan zyneGa naar voetnoot(b) Navolgers, op een en dezelve tyd, en eensklaps aan dezelve was ter hand gestelt, had hy, naar alle waarschynelykheid, moeten ondergaan veel tegenspreeken, en de voorneemens van Mahomet zouden wel haast verdweenen zyn geweest, op het onderzoek van eene openbaaringe, waar van alle de stukken zoo afgetornt scheenen. In tegendeel vooronderstelt zynde, dat deeze stukken niet uit den Hemel wierden gezonden, als naar maate dat God dezelve noodig oordeelde, om de Volkeren te bekeeren, of om dezelve te onderrigten, diende zulks om de wysheid van de wegen der Voorzienigheid te regtvaardigen, en om te konnen bestaan tegen de zwaarigheden der ongeloovigen. En voor zoo veel zulks deeze zwaarigheden mogt schynen te billiken, in het betwisten van de eeuwigheid des Alcorans, welke het Mahometaandom aan denzelven toeschryft, dekte men zig daar tegen door het leerstuk van de volslaage predestinatie, volgens welke God van alle eeuwigheid had voorhepaalt de gevallen, die gelegentheid hadden gegeven tot de openbaaringe der stukken waar uit den Alcoran is zaamengestelt.Ga naar voetnoot(c) Zie daar ten naasten by 't geen ons den Engelschen uitgever des Alcorans verhaald. Den Leezer kan van het gewigt zyner reedenen oordeelen: Alleenlyk zoud ik wel wenschen, dat hy my aantoonde, dat Mahomet heeft willen navolgen de wyze der oude Profeeten, die die Profeetiën, waar van wy de verzaamelingen in de Heilige Schriftuur hebben, niet alle na den andere nog op een en denzelven tyd uitspraken; maar dezelve afzonderlyk verkondigden, en, zonder zig eenigzins te bekommeren, om dezelve aan een te schaakelen, die aanplakten en voor getuigen uitspraken op de openbaare plaatsen, en aan de stadspoorte enz. En gelyk, vermits zy altyd spraken uit den naam Gods en van Gods wegen, men zeggen kon, dat hunne Profeetiën uit den Hemel vielen, is het ook waarschynelyk, dat Mahomet zyne inblaazingen heeft willen bewaarheeden door deezeGa naar voetnoot* leenspreukige uitdrukkinge. De Heidensche Profeeten bedienden zig insgelyks van die zelve wanorder, als die der Jooden; zoo men anders mag zeggen, dat het eene wanorder is, niet aan een te schaakelen zoodanige zaaken, die niet aan een geschaakelt behoeven te worden. Hier toe zal ik geene andere bewyzen bybrengen dan de Profeetiën der Sibyllen. Het is bekend dat die Profeetiën langen tyd by stukken en brokken waren verbreidt, (ten minsten is dit gevoelen het alderwaarschynelykst) dog dat dezelve by vervolg van tyd byeen zyn geraapt teGa naar voetnoot(d) Roome, en in den Tempel van Jupyn op 't Capitool zyn weggelegt,Ga naar voetnoot(e) als t' eeniger tyd zullende wezen het allervastste | |
[pagina 108]
| |
fondament van den Godsdienst van den Staat, en het kostelyk onderpand van deszelfs noodlot, te gelyk met eenigeGa naar voetnoot(a) andere heilige boekken, waar voor men byna dezelve agtinge had, als voor die der Sibyllen. Men haald als een der hoogdraavendste plaatsen des Alcorans aan, die van het 11de Kapittel, alwaar God de waateren des Zundvloeds doedt ophouden, spreekende deeze woorden: O Aarde, zwelg uwe waateren in; o Hemelen, houdt uwe plasregenen op: terstond vielen de waateren, 't besluit wierd vervult, de Arke rustte op het gebergte vanGa naar voetnoot(b) Al-Judi: En deeze woorden wierden gehoort: Wee den Godloozen Volke! Deeze plaats is in der daad zeer fraay, en men mag ook wel zeggen dat het Kapittel, waar uit dezelve genoomen is, in 't algemeen zeer treffelyke zaaken behelsd, zoo als meede doen het 3de, 7de, en 13de Kapittelen, men laate staan een groot getal andere. In het 3de vind men zeer heerlyke geboden, nopende de lydzaamheid, de ootmoedigheid, de weldaadigheid, de standvastigheid, tegen de woekker enz. In het 7de vind men deeze geboden, gelykformig aan die van het Christendom, Zyt goedertieren, of-liever, Vergeef zonder moeite, beveel nooit als het geene regtvaardig is, en twist niet met den onweetenden. D'Herbelot voegd by deeze plaats nog by, dat Mahomet, van dezelve nog eene veel breedere verklaaringe ontfing in deeze woorden; Zoek den genen die u jaagt, en geef den genen die u ontneemt (het uwe) Vergeef aan den genen, die u misdoedt, want God wil, dat gy in uwe zielen laat schieten de wortelen zyner aldergrootste volmaaktheden. Deeze uitlegginge (of liever deeze uitbreidinge van een gedeelte des aangehaalden veers) komt geheel en al overeen met de zeedekunde des Evangeliums; en even eens is het gelegen met de Evangelische woorden des 13den Kapittels, besluitende aldus de optellinge van verscheide pligten; Zy, die 't kwaad in goed veranderen (of die 't kwaad met goed vergelden) zullen het Paradys tot belooning hebben enz. Met deeze plaatsen en zeer veele andere, betrekkelyk op de geboden van Jesus-Christus, zou men eene vergelykinge konnen maaken van de Zeedekunde des Alcorans, met die des Evangeliums, gelyk men zulks meer als eens ondernomen heeft van deeze zelve Zeedekunde, met die des Heidendoms. Dog ter gelegentheid van deeze vergelykinge, zou ik wel lust hebben, om hier in 't kort te verhaalen de gene, welke eenGa naar voetnoot(c) hedendaagsch Auteur wel heeft durven opgeven over de gemeene en vleeschelyke denkbeelden der Geloovigen van den eenen en van den anderen Godsdienst, ten aanzien van het Paradys, de Hel, enz; dog ik zal my egter daar van onthouden, ter liefde van eenige eenvoudige zielen, welke men diets gemaakt heeft, dat dien Auteur een vervloekten Ketter is, die onderneemt te zien en te verstaan, 't geen men nog zien nog verstaan moet. Eindigen wy dan liever dit Artikel, met byzonderheden die voor niemand aanstootlyk zyn. Zou men wel gelooven, na al 't geene is bygebragt, nopende den iever der Musulmannen voor den Alcoran, dat men onder hen zelfs had durven twyfelen over deszelfs volmaaktheid? En egter heeft men dezelve werkelyk in twyfel getrokken. ‘Ga naar voetnoot(d) Verscheiden Leeraaren....... hebben geen zwaarigheid gemaakt van te zeggen, dat 'er boekken konden wezen, die denzelven overtroffen in geleerdheid en in welspreekendheid. Daar zyn 'er zelfs, die 'er in gevonden hebben zoodanigeGa naar voetnoot(e) tegenstrydigheden, en zoo welgegronde twyfelagtigheden, dat zy meinden, dat het niet mogelyk was dezelve te ontknoopen....... Daar word ook verscheidentheid gevonden in de exemplaaren..... Men heeft over het onder- | |
[pagina 109]
| |
scheid derzelver geschreeven.... over de Geboden des Alcorans, van welke de eene door de andere afgeschaft worden....... enz’. Dit alles, benevens den aard deezes boeks, geschikt om te wezen den regel des geloofs der Musulmannen, even als het Oude Testament voor de Jooden, en het Nieuwe Testament voor de Christenen, heeft zulk een groot getal uitleggingen in de Weereld doen komen, benevens zoo meenigvuldige verklaaringen over deezen Alcoran, dat men een groot boek zoude konnen maaken van de tytels alleen....... Behalven dat, is hy zeer uitgebreidt, enGa naar voetnoot* verbloemender wyze verklaart; ook heeft men uit den Alcoran, even als by ons uit de Bybel, bloemetjes, spreuken enz. uitgetrokken; en men moet niet twyselen, dat men, door lang en sterk uitpluizen en hairklooven over den text deezes boeks, het zelve eindlyk heeft doen zeggen zeer veele zaaken, waar op den Auteur nimmermeer had gedagt. Ik slaa alhier over, de twistreedenen die zig hebben opgedaan tegen de eeuwigheid des Alcorans: Maar ik geloof iets te zullen moeten zeggen van eene Secte, welke van dit boek heeft gemaakt eenGa naar voetnoot(a) bezield weezen, nu een mensch, dan weder een beest zynde. Deeze Secte had tot haar hoofd eenen zeekeren Al-Jahedh. Dog waar op kon deszelfsGa naar voetnoot(b) gevoelen gegrond zyn; en was daar onder niet verborgen de eene of d'andere Verbloeming? Mogelyk dat men heeft willen zeggen, dat den Alcoran reedelyk of onreedelyk was, naar maate dat denzelven door de Musulmannen wel of kwalyk wierd uitgeleid. De alderregtzinnigste zeggen van gelyken, dat den Alcoran twee aangezigten heeft, 't een van een mensch, en 't ander van een beest: En men verzeekerd, dat zulks niet anders moet worden verstaan, als van den dubbelen zin, waar voor dit boek vatbaar is, namentlyk den letterlyken, en den geestelyken of zeedelyken zin. Alvoorens over te gaan tot de Belydenis des Mahometaanschen geloofs, welke op deeze korte verhandeling moet volgen, diend te worden aangemerkt, dat de Navolgers van Mahomet hunnen Godsdienst noemen het Eslamdom, of het Islamdom, van het woord Islam, waar door zy beweeren beteikent te wordenGa naar voetnoot(c) de onderwerping of onderdaanigheid des lichaams en der ziele aan den dienst en de geboden Gods. Men kan dit woord overzetten voorGa naar voetnoot(d) Godsdienst die zalig maakt, of voor staat der Zaligheid. Volgens 't gevoelen der Mahometaanen worden alle menschen in 't Islamdom gebooren; dog de opvoeding, de voorbeelden, de navolging, de verkeerde inzigten enz. wenden hen daar van af. Dit gevoelen is gegrondt op de eenvoudigheid des natuurlyken Godsdiensts, welke ons regelregt opleid tot de Eenigheid van God, en tot den algemeenen regel onzer pligten. Volgens dit beginsel zyn alle de gene, die voor de zendinge Mahomets de Eenigheid Gods gelooft hebben, en de Afgodery gevlooden zyn, voor goede Musulmannen gehouden. God, voegen zy daar nog by, heeft nooit toegelaaten, dat de weereld geheel en al ontbloot was van waare Geloovigen. Van Adam af, tot op Noach toe, zyn 'er Musulmannen geweest; dog ten tyde deezes laatsten waren 'er niet meer als 80. in de weereld. Na 't overlyden van Abraham bleeven 'er maar twee Predikers van 't huis des Patriarchs, te weten Ismaël en Isaac enz. Vergelyk deeze denkbeelden eens met de gene, welke wy hebben van de geduurzaamheid der waare Kerke, geduurende de alderverdorvenste tyden des menschelyken geslagts. Het Islamdom bestaat uit twee deelen; uit de Iman, dat is te zeggen het eenvoudig geloof, de beschouwing; en uit de Din, dat is gezegt den Godsdienst, of om eigentlyk te spreeken, de oeffeninge der pligten, alleen eigen aan het Mahometaandom, en die der zeedelyke geboden; waar in men Mahometaanen vind, | |
[pagina 110]
| |
welke daar in, op eene verbaazende wyze, uitmunten; en welke de Geloovigen van onze Gezindheid dwingen, om van hen te zeggen, even eens als de Mahometaanen zulks zeggen van de eerlyke lieden onder de Christenen, 't Is jammer dat zy ongeloovigen zyn. De Godsdienstigheid deezer laatsten buigt niet altoos den nek onder 't jok van eene uiterlyke geregeldheid, en het is hen geoorlooft, om midden in die ongeloovigheid, waar in zy zig, naar onze gedagten, als omringt vinden, zig te verheffen tot de alderverhevenste denkbeelden des Godsdiensts. Ik zal in eeneGa naar voetnoot(a) aanmerkinge twee gedagten, genomen uit twee Mahometaansche Auteuren, verhaalen, besluitende in zig meer waare Geestelykheid, als een groot Getal Godsdienstige boekken, welke by ons tot lekkernyen voor het gemeen volkje verstrekken, te zaamen. De Mahometaanen gelooven, dat hunnen Godsdienst is, als het zeegel aller openbaaringen, invoegen 'er geene andere na die te wagten is. Deeze openbaaringen zyn aan de menschen gegeven door de Profeeten, welke op verscheidene tyden en plaatsen des weerelds van God ingeblaazen zyn. Dezelve zyn, zeggen zy, begreepen in honderd en vier heilige boekken, van welke 'er tien gegeven zyn geweest aan Adam, vystig aan Seth, dertig aan Edris, dat is Enoch, tien aan Abraham, en de vier laatste, bestaande in de vyf boekken van Moses, de Psalmen, 't Evangelium en den Alcoran, zyn uitgedeelt aan Moses, aan David, aan Jesus-Christus en aan Mahomet, den laatsten der Profeeten, na welken men geenen anderen moet wagten. Maar waar dog zyn de honderd boekken der Profeetiën, die deeze vier verzaamelingen, de eenigste welke wy kennen, zyn voorgegaan, gebleeven? Die zyn verlooren, geeven zy ten antwoord, en wel zoodanig verlooren, dat men zelfs niet het alderminste weet van het gene dezelve hebben behelst. In der daad de Sabeërs beroemen zig verscheide boekken te hebben, gemaakt door de Patriarchen die geleest hebben voor den Zundvloed: Dog in het Christendom kennen wy geene andere gedenkstukken van dien tyd, dan een stuk der Profeetie van Enoch, 't geen men vry mag aanhaalen, vermits het door den Heiligen Judas in zynen Brief is ingelascht. Egter geloofd men, dat het zelve getrokken is uit eene zeekereGa naar voetnoot* Openbaaringe van Enoch, een boek dat buiten den regel is, dat, naar men zegt, vol was van fabelen, en buiten twysel lang voor de tyden van den Heiligen Judas zaamengestelt, om daar door eenig tytel van gezag te verkrygen. Wyders beweeren de Mahometaanen, dat de Jooden en de Christenen, in de vyf boekken van Moses, in de Psalmen, en in 't Evangelium verandering hebben gemaakt. Men vind aldaar op eenige plaatsen het woord Gods; dog verandert van gedaante, door de vervalsching welke de eene en de andere over het geheel hebben verspreidt. Den Alcoran beschuldigd inzonderheid de Jooden van groote vervalschingen. Zoo 'er iets is, dat het kwaad gevoelen, 't geen de Mahometaanen op dit artikel van de Jooden en van de Christenen hebben opgevat, kan staaven, zoo zyn 't voorzeeker de fabelen en de gezigten der Rabynen en der valsche Jooden, en de ondeugendheid of guitery van eenige kettersche Secten van de eerste eeuwen des Christendoms. Dog hoe 't daar meede mag wezen, hebben de Mahometaanen van deeze boekken niet als twyfelagtige en onzeekere verzaamelingen. Een Engelsch Reiziger, aangehaalt door den AuteurGa naar voetnoot(b) welken ik aanhaal, zegt, dat zy niet anders, dan een zeer ondeugend exemplaar hebben van de vyf boekken van Moses. De Heer Reeland, zoo als wy hier na zullen zien, spreekt ons van een Arabisch en Persiaansch Psalmboek, waar by zy gevoegt hebben de gebeden van Moses, van Jonas, en van andere: Dog de Heer d'Her- | |
[pagina 111]
| |
belot zegt ons, dat hetGa naar voetnoot(a) Zebour der Mahometaanen (aldus noemen zy het boek der Psalmen Davids) niet behelsd dezelve Psalmen die wy hebben; maar alleen eenige uittreksels, vermengt met meer andere zaaken, die geen de alderminste betrekkinge hebben, nog op David, nog op zyne Psalmen. Aangaande het Evangelium, kennen zy niets anders (ten minstenGa naar voetnoot(b) aldus verzeekerd men zulks) dan het Evangelium, waar van hun Apostel gebruik maakt in den Alcoran, en 't welk men geloofd dat zelve te wezen, dat den naam draagt van denGa naar voetnoot(c) Heiligen Barnabas, geschreven in 't Arabisch, en gansch en gaar onderscheiden van het onze; maar gansch gelyk, voegd men 'er by, aan die valsche overleveringen, welke Mahomet in 't werk gestelt heeft, ten opzigte van Jesus-Christus enz. De Mahometaanen kennen ook de Profeeten van het Oude Testament, en zelfs haalen zy dezelve by gelegentheid aan, zonder egter te gelooven dat hunne schriften Goddelyk zyn. Vermits ik alhier van de Profeeten gewag maak, zal 't dienstig zyn, den Leezer te onderrigten, dat zy 'er byGa naar voetnoot(d) honderd duizenden van dezelve optellen, welke God onder de menschen zoude hebben verwekt. Onder zulk een groot getal Profeeten, zonderen zy 'er 313 af tot Apostelen, geschikt om de menschen weder te doen keeren uit hunne verdorventheid, en onder deeze 313, zes, die gepreedikt hebben zoodani- | |
[pagina 112]
| |
ge wetten welke by vervolg van tyden beurtelings, de eene na de andere, zyn afgeschaft, tot op die van Mahomet toe, wel te verstaan de laatste buiten gereekent. Deeze van God gezondene Wetgeevers zyn Adam, Noach, Abraham, Moses, Jesus-Christus en Mahomet. Alle de Profeeten worden by hen gereekent bevrydt te zyn geweest van grove dwaalingen en groote zonden, en hoe zeer onderscheiden derzelver wetten en inzettingen ook mogen zyn geweest, hebben zy egter alle op eene en dezelve wyze belydenisse gedaan van het Islamdom. Nu is 'er niets meer overig, als om een denkbeeld te geeven, hoedanig zig de Musulmannen verklaaren over den Godsdienst en over de Godheid, die beide gereekent zynde als een goed, 't welk noodzaakelyk gemeen is aan alle menschen. Van den Godsdienst gelooven zy, dat denzelven zeer naauw verknogt is met het welwezen van de burgerlyke zaamenleevinge, en dat de eene niet kan bestaan, zonder den anderen. Een hunnerGa naar voetnoot(a) Poëeten noemd den Godsdienst, den staat der onafscheidelyke tweelingen. Een ander voegd 'er by, dat zy beide te gelyk zyn gebooren, en dat de dood des eenen ook verderfelyk is voor de andere. Eindlyk brengt men de woorden by van eenen Turkschen Poëet, welke de noodzaakelykheid des Godsdiensts nog veel uitdrukkelyker bevestigen; zeggende: Bekommer u niet, als of den Staat zoude t' onder gaan, behoudens dat den Godsdienst in weezen blyve. Men kan in tegendeel niet zeggen, Bekommer u niet, als of den Godsdienst zoude t'ondergaan, behoudens dat den Staat blyve. Hunne Leeraars stellen zig van gelyken tegen 't gezag der Reeden. Zy zeggen, dat dezelve buiten staat is, om de dwaalinge te konnen onderscheiden, zonder 't behulp des geloofs; ja zy noemen de Reeden zelve een Dwaalinge: Zyne eigene gevoelens aan te hangen, en zyn eigen verstand te volgen, voegen zy 'er by, is den weg der Godloosheid inslaan enz. 't Geloof, gepaart gaande met goede werken, opend den Geloovigen de poort der heemelsche en aardsche zeegeningen. Kortom, den Godsdienst word vergeleeken met eenen Palmboom, wiens takken zig opwaards, en om zoo te spreeken, hemelwaards verheffen; en God is 's menschen hoogste goed. Dog niet tegenstaande alle deeze treffelyke gevoelens, beweerd men, dat het Mahometaandom vol is van Godisten, of menschenGa naar voetnoot* die slegts maar alleen gelooven dat 'er een God is, en van zulkeGa naar voetnoot† Godgeleerden, die den weg des Hemels gemakkelyk maaken, die den Godsdienst (dat is te zeggen dien der Musulmannen) vergelyken by eenen grooten weg, waar langs de menschen regelregt tot God gaan; 't geen egter niet belet, dat 'er regts en lings sluippaden zyn, die ook t' hemwaards leiden. Het is genoegzaam te bevroeden, dat den heerschenden Godsdienst altyd de groote weg moet wezen. 't Schynt ook, datGa naar voetnoot(b) Mahomet niet tegen de gene is, welke den weg des Hemels gemakkelyk maaken; want, zegt men, hy heeft niet van de zaligheid uitgesloten de gene, die als vroome Lieden beleeven den Godsdienst, waar in zy gebooren zyn; en egter vind men andere plaatsen in dat zelve boek, in welke het Islamdom genaamt word den regten Weg, den eenigen welke te volgen is. Het Islamdom is de regteGa naar voetnoot(c) lyn, welke Mahomet voor de Musulmannen heeft afgeteekent. Ter regter en ter linker zyde deezer lyn, teekend hy andere; dog ter zelver tyd waarschouwd hy hen, dat dezelve verkeerde wegen zyn, waar over de Duivelen 't bewind hebben. Daar zyn 'er onder de Mahometaansche Leeraaren, die de Vrygeestigheid nog in hooger top voeren, als de gene, die den weg ten hemel zoo gemakkelyk maaken, zig overgevende, zoo als gezegt word, aan de gevaarlyke Wysgeerte derGa naar voetnoot‡ Twyfelaars, welke niets zeekers kend, als alleen de twee uiterstens der lyn, dat is te zeggen, het begin van het leeven, en het einde, dat is de dood. Den ganschen Godsdienst van een wys en verstandig man bestaat in niets anders, zeggen zy, als in deeze twee woorden: Dog het schynt my toe, dat aan dit gevoelen wel eene gezonde uitlegginge zoude konnen wor- | |
[pagina 113]
| |
den gegeven. Is 'er in der daad wel iets zeekerder als deeze twee uiterstens? En dezelve te kennen, dat is te zeggen, zig te onderwerpen, en zig te verootmoedigen op het gezigt der droevige gevolgen van 't eene, te volherden in de verwagtinge, ziende de noodzaakelykheid van 't andere, na in deeze weereld geleeft te hebben in eene geduurige onrust; is dit niet den Godsdienst kennen als een wys en verstandig man? Andere eindelyk schynen met zeer veel deftigheid uit te drukken, het denkbeeld dat zy hebben van de oneindigheid des alderhoogsten Weezens; dog zy verbergen zeer kwaade beginselen. God is overal, zeggen zy, Heere, wy zyn overal by u. Wy zeggen tot ons zelven, mogelyk zal 'er een weg gevonden worden, welke ons elders heen zalleiden; en welken weg zouden wy dog inslaan, die ons niet zoude leiden tot u? Dog alle deeze fraaye woorden besluiten in zig, of Platonische denkbeelden, welke God tot het algemeen beginsel aller weezens maaken; of die der Stoïsche Wysgeeren, die God houden voor de ziele des weerelds; of die derGa naar voetnoot(a) Holyzoïten, welke de stoffe leeven toeschryven; ofte wel eindelyk die van eenige Joodsche Leeraaren en Navolgers van Aristoteles, welke, staande houdende de mede-eeuwigheid Gods en der stoffe, in deezer voegen, dat 'er in God niet anders zoude zyn als eene eerderheid der Natuure, egter den eenen met de andere vereenigen; want de Mahometaanen, welke men voor Vrygeesten houd, en voor zulke,Ga naar voetnoot* die slegts maar alleen gelooven, dat 'er een God is, leeren, dat God eenGa naar voetnoot(b) Kring is, welke alle zaaken in zig besluit, en dat het hier in is, dat de oneindigheid Gods bestaat. Alle de lynen, alle de verscheidene wegen der Godsdiensten loopen in deezen Kring uit. ('t Was beter gezegt, dat God is het middel-punt deezes Krings, en dat alle de lynen, getrokken wordende van den omtrek deezes Krings, zig vereenigen in 't middel-punt deezes Krings, dat is gezegt, in God.) Zonder nu te willen pleiten voor het gevoelen deezer Mahometaanen, of te onderzoekken of dat gevoelen in der daad een en het zelve is met dat der Godisten en met dat der Spinosisten in Europa, zal ik alleen zeggen, dat zy van de oneindigheid Gods op geene andere wyze spreeken, als de ProfeetGa naar voetnoot(c) David; en mogelyk dat de vergelykinge van den Kring met God in al zoo eenen gezonden zin zoude konnen werden uitgelegt, als de plaats van den PoëetGa naar voetnoot(d) Aratus is uitgelegt door den Heiligen Paulus. Dog de Leeraaren der Musulmannen, die naar de meeste juistheid en waardigheid over het eerste voorwerp hunnes Godsdiensts denken, gelooven, dat de menschelyke reeden onder de eeuwige reeden moet buigen, dat alles moet zwigten voor deeze eerste waarheid, wanneer dezelve de beweegreedenen der geloof-waardigheid doedt voor zig heenen gaan: Ook zyn zy overtuigt, dat men alle weereldsche voordeelen voor dezelve vaarwel moet zeggen; en meenigmaalen worden zy door deeze overtuiginge gebragt tot eene volmaakte gerustheid des gemoeds. Aangaande nu den loop der denkbeelden, welke in den burgerstaat min of meer waardigheid byzetten aan den heerschenden Godsdienst; die is, zoo hier als elders, verscheiden. DeGa naar voetnoot(e) vleyery, 't geweld | |
[pagina 114]
| |
en de staatkunde, leeren de volkeren te verdraagen de ondeugden en de ongetrouwheid hunner Meesters, en het kan hen, even als ons, gebeuren, om voor eenen tyd gevoelens te omhelzen, welke, zoo haast dezelve ophouden van door 't gezag van den Staat te worden ondersteunt, niet anders als dwaalingen zyn. Zoo wy van deeze beweegredenen overgaan tot andere, die niet minder dienen, om op te wekken, of om te behouden, den Godsdienst der byzondere lieden, en om aan denzelven te geeven waaragtige of valsche kleuren; zullen wy zonder mangel ontdekken in 't Oosten, 't geen een geestig Schryver heeft doen ontdekken door eenenGa naar voetnoot(a) Maroniter in 't hert des Christendoms: namentlyk een zeer groot aan wensel onder 't volk, en zeer veele zwetseryen en huichelaryen onder de Grooten. Dog hoe verdorven ook de beginselen des eenen en des anderen mogen wezen, erkennen alle de Mahometaanen in 't algemeen, even als de Christenen, dat de Godsdienst noodzaakelyk is voor de eere Gods, en voor 't welwezen van den Mensch, zonder welken hy berooft is van alle menschelykheid. Een hunner Poëeten zegt met reeden:Ga naar voetnoot(b) Dat den Godsdienst aan de Ongodsdienstigen en aan de Godloozen tot een speelpop verstrekt; maar een ander, doende aan denzelven 't regt dat hem toekomt, zegt, dat denzelven de verstandigen tot God opleid door gehoorzaamheid, de boetvaardigen door vreeze, de (waare) Godvrugtigen door verlangen, en de regtvaardigen door de liefde, (welke zy aan God schuldig zyn.) Ik besluit met de onderscheidingen, welke een Mulsulmansch Auteur maakte tusschen de verschillende zaaken, welke door de Wet (van Mahomet, en door de gene, die 'er de vervolgen hebben by gemaakt) geoorloofd of verboden zyn. D'Herbelot geeft ons die onderscheidingen aan de hand, en ik vind het dienstig, dezelve nog af te schryven. ‘Ga naar voetnoot(c) Al wat klaar geopenbaart is in het woord Gods (verstaa den Alcoran) word Fardh genaamt, en al wie dat niet aanneemt, is een ongeloovige. ‘Al wat door de Reeden klaar is, word genaamt Vageb. Die zulks niet onderhoud, is een onweetende en een rampzaalige; maar hy is geen ongeloovige. ‘'t Is nuttig, agt te slaan op de Sonna (dat is gezegt de Overleveringe) al wie dezelve niet onderhoud, is waardig berispt, maar met gestraft, te worden. (De Sonna komt uit op de Joodsche Mischna:) Zy is de tweede Wet, of de Wet door Overleveringe. ‘Mosteheb is dat geen, 't welk nuttig is te worden onderhouden; dog, niet onderhouden wordende, verdiend het nog straffe, nog berispinge. ‘Al het geen gedaan of gelaaten kan worden onverschilliglyk en zonder onderscheid, word genaamt Mobah. ‘Mactoruh is een zaak, waar over men den genen, die 'er zig van onthoud, niet pryst, zoo als men van gelyken niet laakt den genen, die 'er gebruik van maakt. ‘Ga naar voetnoot(d) Haram is dat geen, 't welk berisping en kastyding verdiend, en met een woord al dat geen, 't welk uitdrukkelyk by de Wet is verboden, en Halal is het tegengestelde, beteekenende alles, wat door de Wet word toegestaan. ‘Ga naar voetnoot(e) Adab wil zoo veel zeggen, als 't geen door den Profeet Mahomet eens of twee maalen is waargenomen. |
|