Ga naar margenoot+ den Godsdienst hadt gemymert op eene wyze, die wat rook naar het lezen van eenige Cabalistische en Chymische boeken, stelde hy zyne mymeringen in geschrift, en versierde dezelve met een Mystiek en Cabalistisch mengelmoes. Hy hadt, schoon maar een eenvoudig handwerksman, zegt menGa naar voetnoot(a), een verstand dat geheel en al tot geestdryving en dweepery geschikt scheen: hy roemde zeer op zyne dromen en op zyne gezichten. Hy bragt allerleye soorten van dezelve voor den dag in de Theologische en Filosofische stoffen, dewelke hy meende te konnen ophelderen, en boven al in een zyner Werken,Ga naar voetnoot(b) 't welk hy den tytel gaf van het groot Geheim, zynde een Godgeleerde en Chymische Uitlegging over het Boek Genesis, 't welk hy in 't Hoogduitsch hadt opgestelt. Alle zyne werken wierden ook in de Hoogduitsche taal gedrukt, zoo dat 'er welhaast uit het lezen derzelve nog andere Visionarissen te voorschyn kwamen. Het is zeer waarschynelyk, dat de Schoenmaker, hoe groot een verstand zyne navolgersGa naar voetnoot(c) en verwonderaars hem ook mogen toeschryven, zich zelven niet al te wel verstaan heeft: immers hy spreekt op eene duistere, twyfelachtige, en ingewikkelde wyze, wel passende aan een man, die, overeenkomstig met zyne harssenschimmen en halve geleerdheit, niets anders dan verwarde denkbeelden hadt van de zaken die hy wilde verklaren of ophelderen. Andere Mystiken hebben getracht hem licht by te zetten, of liever zy hebben gearbeid op zyne valsche gronden, met uit hun eigen koker daar by te voegenGa naar voetnoot(d) eenige vreemde en schadelyke gevoelens. Zie hier een staaltjen van hunne leere. Zy stemmen toe, dat'er inGa naar margenoot+ God is een volmaakte eenheit zyn wezen uitmakende, maar te gelyk verbeeldden zy zich in die eenheit te zien een drievoudig beginsel van alle dingen, 't welk zy poogden te verklaren op de volgende wyze. Het vuur is God; het licht van 't vuur is het verstand en de wysheit van God, of de Zoone Gods. De Heilige Geest is de eenheit door middel van welke het licht schynt. Ik weet niet of ikGa naar margenoot+ my bedrieg, maar my dunkt dat de Navolgers en Uitleggers van Bohm, die den naam van Pietisten dragen, veel beter verdienden gestelt te worden in den rang der geenen die men Spinosisten noemt, dewyl het gemelde gevoelen God en de waerelt tot een
en 't zelfde wezen maakt. Die gewaande Pietisten bespekten die uitleggingen over de natuur der Godheit met een Chymische brabbeltaal die niet gemakkelyk te doorgronden is; ook voegden zy'er nog by, dat God het Heelal hadt geschapen by getal, gewicht, en maat; dat God zich zelven hadt geschapen in de redelyke Schepselen; dat de herstelde mensch alleen dat licht geniet 't welk zy J.C. noemen, enz. Het is onnodig aan te merken, dat men in een gedeelte van die Leere Pythagorische en Platonische stellingen ontdekken kan: hoewel het zeer mogelyk is uit zich zelven Autheur te worden van zekere denkbeelden, dewelke naar die van Pythagoras en Plato gelyken, en nog meer van zekere buitensporige gevoelens, die geen ander meester nodig hebben dan eene inbeelding welke ten hoogsten trap van verhitting gestegen is. Laat ons van deze ware of valsche Mystiken overgaan tot het Labadistendom. |
-
voetnoot(a)
-
Door het woord Mystiken verstaat men hier alleen de gewaande geillumineerden dezer eeuwe, onder den naam van Quietisten en Pietisten enz. bekend. Dat ik hen gewaande Geillumineerden noem, geschiedt niet om hen te beledigen. Ik volg maar bistorischer wyze het denkbeeld 't welk men doorgaans van hun heeft. Daar zyn zekerlyk onder die Geillumineerden al te veel eerlyke luiden, om ze niet te onderscheiden van die waarlyk beschouwende hypocriten of buichelaars zyn.
-
voetnoot(a)
-
Men verwyt den Mystiken en voornamelyk aan die dezer eeuwe, dat zy zich bedienen van uitdrukkingen die gevaarlyk zyn met opzicht tot de denkbeelden welke zy verwekken, en die voor Godslasteringen en blyken van een allerstoutste vrygeestery konden gehouden worden, indien men ze naar den letter moest opvatten. Men onderstelle dan, om de Autheuren die ze gebruiken te verschonen, dat zy aan die uitdrukkingen niet bechten de denkbeelden die zich daar door vertonen. Maar waarom bedienen zy zich van zulke uitdrukkingen? Zondigen zy daar door niet tegen het gezond verstand? Men voege by die uitdrukkingen hunne averechtsche begeertens, dewelke altoos als buitensporig zullen aangemerkt worden van die geen Mystiken zyn: by voorbeeld, zy wenschen van de waerelt bespot en uitgelagchen te worden, en zich te verheugen, even als de goede Armelle deet, dat de menschen van hen quaat denken en ten quade spreken. Laat ons hier by doen de kluchtige begeerte van den Marquis de Renti, dus luidende. ‘Het zou my een groot vermaak zyn, langs de straten van Parys te mogen lopen met maar een hembd over myn naakt lyf, om my te doen bespotten en voor een zot te worden aangezien.
-
voetnoot(b)
- Goth. Arnoldus in het Werk dat den tytel voert van Historia & Descriptio Theologiae Mysticae. p. 88. en 89. Edit. Francf. 1702.
-
voetnoot(c)
-
't Is als een tafel, gemaakt door Hugo de Palma, en door Arnold aangeprezen als klaar en duidelyk.
-
margenoot+
- Overgang tot de beschryving van de Pietistery en Quietistery.
-
voetnoot(a)
-
Daar van de Joden en Roomsgezinden gehandelt wordt.
-
voetnoot(b)
-
Zie vooraan in de Verhandeling over de Wederdopers.
-
voetnoot(c)
-
De menschen te leeren, zegt ons een Autheur die de Pietisten wederlegt heeft, op wat wyze hunne ziel denken en werken moet om te genieten het leven Gods, 't welk bestaat in het licht (waar mede hy bestraalt de geenen die hem zoeken), in de zuiverheit der zeeden (de oefening van de deugt), en in de welgelukzaligheit, als een gevolg van dat licht en van die reinheit van zeeden, dat is het rechte Mystike 't welk ons van de Profeeten en Apostelen geleert is. In dien zin is alle Godsdienst Mystiek.
-
voetnoot(e)
-
De Kerkelyke Historie van de 4de eeuw maakt gewag van zekere Monniken van den Berg Athos, die waanden de volmaaktheit van het Gebed zo verre gebracht te hebben, dat zy met de oogen hunnes lichaams meenden te zien een licht 't welk zy zeiden God zelf te wezen, en door dat gezicht de allerverhevenste Gerustheit des gemoeds bereikt te hebben. Te zeggen dat Monniken, en wel Monniken van den Berg Athos, konnen zien 't geen aan alle andere menschen niet geoorloft is te zien, kan immers voor geen ongelofelyke zaak gehouden worden. Men noemde hen, waarschynelyk uit spotterny, Omphalopsyches, dat is, die de ziel aan den navel hebben, wegens hunne manier van bidden, bestaande in 't geen hier volgt; ‘Onder het verheffen van uwen geest boven de ydele dingen, moet gy uwen baart doen rusten op uw horst; wendt dan uwe oogen en alle gedachten naar het midden van uwen buik, houdt uwen adem in, en zoekt in uwe ingewanden de plaats van het hart.....eerst zult gy zeer dikke duisternissen ontmoeten.....maar indien gy zo doende voortvaart, nacht en dag.....zult gy een ongestoorde blydschap bevinden. Wanneer de geest de plaats van het hart gevonden heeft, ziet hy.....zich zelven geheel en al verlicht, enz.’. Dit is gehaalt by Allatius l. 2. C. 17. de Eccles. Occid. & Orient. perp. Consensione. Ik zegge niets van zekere gewaande Intelligenten of Verstandigen, die zich in 't begin der 15de eeuw opdeeden, en
tot Voorgangers badden zekeren Willem van Hillernesse een Hoogduitsch Carmeliter, en een ander Gilles genaamt, die voorgaf de gave te hebben van zyne gelovigen te konnen illumineeren: daar by voegende, zegt men, dat de zinnen niet zondigen, en dat de lichamelyke werkingen geen misdaden zyn. Onderstelt dat men het zien der Quietisten van Athos op hunnen buik, daar het middelpunt der vleeschelyke lust is, ten quaadsten zou willen uitleggen, zou men zekerlyk veel overeenkomst tusschen hen en de Vlaamsche Intelligenten vinden; en men zou de Quietisten van dezen tyd gewisselyk daar by voegen, dewyl men hun de evengemelde gevaarlyke maximen ook toeschryft.
-
voetnoot(f)
- Rusbroch, byna een tydgenoot van die Grieksche Quietisten, waar van ik zo even sprak, maakte wederleggingen tegen die omtrent in den zelven tyd in Duitschland en elders waren opgestaan; en by meende regelen te hebben gegeven, om het ware Mystiek van het valsche te onderscheiden.
-
voetnoot(a)
-
Mogelyk zal het den Lezer niet onaangenaam zyn hier in een Noot te vinden den inhoud der Memoires
Anonymes de l'origine, du progres, & de la condamnation du Quietisme répandu en France. Deze Memorien of Gedenkschriften worden in de voorreden toegeschreven aan den Heer Philipeaux Leeraar der Sorbonne. Zie hier 't geen men daar leest. Dom Francois la Combe Barnabiter Monnik, en Madame Guyon zyn de eerste Autheurs van het Quietismus in Vrankryk geweest. La Combe was geboortig van Tonon, een stad in het Bisdom van Geneve. Hy was groot van gestalte, en stemmig van gelaat, hebbende over zich een zweem van zedigheit en heiligheit, schoon 'er op zyn aangezicht iets slinks doorstraalde. Hy was snedig en doordringend van verstand. Dewyl hy een Filosoof was, schepte hy een quaadaardig vermaak in de geenen, waar mede hy in geschil was, tot verlegendheit te brengen. Hy was aangezogt om te Parys te komen door een Barnabiter van Savoyen, toen ter tyd Superieur van Sint Eloy, en Biechtvader van Madame Seguier, gemalin van den Kancellier. Na dat hy een tyd lang zyn verblyf te Parys gehouden hadt, zogten de Geestelyke Vaders, niet wel over hem te vreden, zich van hem te ontslaan, en bezorgden hem ten dien einde den stoel van Voorlezer in de Godgeleertheit te Rome, in hun huis van San Carlo de Catinari. Op de reis zynde, deet hy Montargis aan, daar hy kennis kreeg aan Madame Guyon, door middel van een Barnabiter die Biechtvader van die Dame was. Vervolgens onderhieldt hy die kennis, door een geduurige briefwisseling met haar. Men onderschepte eenige van zyne brieven, die gantsch niet behaagden aan den Barnabiter de la Mothe, broeder van die Dame.
Veele hebben gezegt, dat hy geduurende zyn verblyf te Rome een leerling van Molinos geweest was, die toen zyne dwalingen verspreidde; maar hy ontschuldigt zich daar van in zyne laatste schriften, daar hy bekentenis doet van zyne verkeerde gevoelens en zyn ongeregelt gedrag. Hy verklaart daar, dat by geenerley omgang, noch mondeling, noch by geschrist, met Molinos noch met iemant zyner leerlingen gehad heeft, en die verklaring moet voor oprecht doorgaan, dewyl hy te gelyk bekentenis doet van zaken die ruim zo schandelyk voor hem zyn.
Hy verhaalt daar dat hy op zyn 30ste jaar, na een wellustig leven te hebben geleid, en zelfs tot een zeer schandelyken en misdadigen val te zyn geraakt, zich krachtdadig voelde aangespoort om zyn leven te beeteren, en naar de volmaaktheit te streeven waar toe hem God geroepen hadt. Hy hieldt zich een tyd lang met Godvruchtige oefeningen bezig, terwyl hy in Piemont zyn verblyf hieldt. Hy hadt een byzonderen smaak in 't lezen van Geestelyke en Mystieke Autheuren, wier boeken hy zeer hoog achtede. Vervolgens nam hy op zich de bestiering van eenige devotatissen, zonder de vereischte deugt en bekwaamheit tot zulk een teder en gevaarlyk werk te bezitten. Dus te veel uitspattende onder schoonschynende voorwendsels van liefdadigheit, maar ten nadeele van zyne plichten, bekent hy dat hy op nieuw tot grote ongeregeltheden verviel, waar in hy byna 15 jaren volhardde.
In dien staat ging zyne verblindheit zo verre, dat hy geloofde dat de allervuilste daden die hy bedreef konden geschieden zonder zonde, zich nu eens dwaaselyk inbeeldende, dat God de ziel op zulk eene geweldige proef stelde, om haar te doen sterven zo dra zy op haar eigene kracht wilde steunen; en dan wederom, dat het voornaamste gedeelte van den mensch geen deel ter waerelt hadt in al 't geen door het mindere gedeelte geschiedde. Zelfs vleide hy zich in 't midden zyner uitsporigheeden, dat hy gantsch geene neiging om God te vertoornen in zich bevondt, gelovende zich geheel en al aan Gods wille te hebben overgegeven.
De Leere der Catholyke Kerk, waar in hy van zyne jeugt af was onderwezen, maakte telkens ongerustheit in zynen geest. Hy konde dezelve niet overeenbrengen met de bedriegelyke gevoelens waar van hy was ingenomen. Eindelyk vermoeit van de verwarde gedachten die hem quelden, of gedrongen door de knagingen van zyn gewisse, ging hy daar over te rade by eene oude Dame dewelke in een Fransche stad, niet verre van Savoyen gelegen, woonde, en voor een orakel in 't stuk van Geestelykheit gehouden wierdt. Zy bevestigde hem in zyne dwaling, en toen was het dat hy zich inbeeldde inwendig gedrongen te worden om zich zelven geheel en al op te offeren zo voor den tyd als voor de eeuwigheit. Dus stemde hy toe in alles dat hem, hoe schandelyk ook, zou konnen overkomen, wanende daar door zich te volkomener te schikken naar den wille Gods. Zie daar het afgryselyk gevolg dat hy trok uit eenige plaatsen der Mystike Schryveren, welkers leere hy niet begrepen hadt.
La Combe, eenige jaren te Rome gewoont hebbende, keerde wederom naar Savoyen, en verzuimde niet van zyne terugkomst Kennis te geven aan Madame Guyon, dewelke alleenlyk bedagt was op middelen om zich met haren nieuwen Profeet ten naauwsten te vereenigen.
Madame Guyon was een jonge weduwe, dochter van een Edelman de la Mothe genaamt, schoon van gestalte, ryk, en vol geest, zy sprak zeer bevallig en beschaaft, en hadt een sonderlinge aanminnigheit en deftigheit in haar gelaat. Haare manieren waren zeer vriendelyk en innemend, en 't geen haar nog beminnelyker maakte, was dat zy met zulke grote gaven, en in zulk eene bloeiende jeugt, zich met niets anders dan met het oefenen van Godvrucht en liefdadigheit scheen bezig te houden. Hare schoonheit en de roem van hare deugt hadden den Heer Guyon, die zeer ryk was, bewogen haar ten huwelyk te nemen toen zy nog maar 18 jaren bereikt hadt. Hy was de zoon van den vermaarden Guyon, die het graven van het Canaal van Briare ondernomen hebbende, door den Kardinaal de Richelieu tot den adeldom verheven wierdt, en zeer grote rykdommen verzamelt hadt. Op haar 22ste jaar wierdt zy weduwe, met twee zonen en eene dochter, dewelke naderhand trouwde met M. Fouquet Graaf van Vaux, zoon van M. Fouquet Opper-Intendant der Finantien, wiens ongenade aan alleman bekend is.
Een Reguliere Kanonnik, toen ter tyd Vicaris te Montargis, en vervolgens Prior van Roissy in het Bisdom van Parys, den Heer Guyon op zyn dootbedde bystaande, zeide hem dat het zeer troostelyk voor hem weezen moest, dat by zyne kinderen naliet in de handen van zulk eene Godvruchtige moeder. Waar op de zieltogende met een zucht antwoordde, dat hy zeer vreesde dat zy zich door hare byzondere manieren van doen veel moeite zoude op den hals halen. Na de doot van haren gemaal nam zy een jongen welgemaakten Leermeester aan, om, zo zy voorgaf, haren zoon in de Latynsche taal te onderwyzen, schoon deze nog te jong was: zy zelve leerde die taal, en het gestadig bezoek van dien Leermeester wierdt zo verdagt, dat een Monnik, de broeder van M. Guyon, zich niet konde onthouden van daar over te klagen.
Dewyl de Hertogin van Beauvilliers, dochter van M. Colbert, en zuster der Hertoginne van Chevreuse en van Mortemart, dikwyls te Montargis kwam om hare dochters, dewelke in een Klooster van Benedictynen wierden opgevoed, te bezoeken, maakte zy een nauwe verbintenis van vriendschap met Madame Guyon, als dewelke zeer veel betrekking tot dat Klooster hadt, en daarenboven openbare blyken van Godvrucht gaf, onderhoudende met hare aalmoessen het grootste gedeelte der arme luiden des lands.
Madame Guyon in 't jaar 1630. gehoort hebbende, dat Messire Jean d'Aranthon van Alex, Bisschop van Geneve bedagt was op middelen om in het land van Gex een Klooster van jonge dochters op te rechten tot voortplanting van den Godsdienst, en tot onderwyzing van nieuwe Catholyken, kwam zich by hem aanbieden om zulk een Klooster te stichten. Dewyl zy ryk, vol verstand, en in een grote achting wegens hare Godvrucht was, stondt die heilige Bisschop lichtelyk haar verzoek toe. Zy vertrok dan van Parys met haar dochter, en eenige Geestelyke zusters der nieuwe Catholyken, en begaf zich naar Gex, daar zy eenigen tyd met de Geestelyke dochters der voortplanting bleef woonen. Hier kreeg zy welhaast het bezoek van Vader La Combe, die te Tonon zyn verblyf hadt; zy sloot zich menigmaal met hem in een kamer op, raadplegende over hunne nieuwe leere, en over de middelen om dezelve te verspreiden. Toen begost La Combe zyne nieuwe leere van Geestelykheit voor te stellen in een vermaning dewelke hy aan de Ursulinen van Gex deet. De Heer Garrin, Deken en Pastoor van Gex, daar van kennis bekomen hebbende door den Heer Chattelard zynen Vicaris, die zich daar aan geërgert hadt, ging La Combe vinden, en deet hem krachtige vertogen dien aangaande, tevens verklarende dat hy niet zou konnen nalaten den Bisschop van Geneve daar van te verwittigen. La Combe, zich zo bedriegelyk als geveinst dragende, ontfing die berisping op zyne knien, en vertoonde zyne redenvoering in geschrift, 't welk gantsch niet geleek naar 't geen hy de Nonnen hadt
voorgehouden. Madame Guyon prees zeer de gematigdheit en de nedrigheit, waar mede la Combe dat gewaande ongelyk geleden hadt.
La Combe, ziende dat de Deken van Gex een onverwinnelyk beletsel van den voortgang zyner leere zou weezen, overreedde Madame Guyon tot het verlaten van Gex, om zich te begeeven naar Tonon, daar hy zyn verblyf hadt. Zy ging wonen in het Klooster der Ursulinen van die stad, daar zy grote mildadigheeden aan den armen bewees, en op het uiterlyke een zeer voorbeeldig leven leide. Zy hadt met haren Directeur zo menigvuldige en zo lange onderhandelingen als zy wilde. De Bisschop van Geneve hadt nog geen quade gedachten van dien handel; en, dewyl la Combe in zyne zending te Anneci in 't jaar 1679. door zyne predikatien zich een groten roem verkregen hadt, meende die goede Prelaat dat hunne nauwe vriendschap alleen ten goede strekte.
Na dat Madame Guyon een vry lang verblyf in het Klooster der Ursilinen gehouden hadt, begost zy die zusters hare gevaarlyke gevoelens (geestelyke betrachtingen by haar genaamt), of liever die van haren Bestierder, voor te houden. Zy maakte in korten tyd zulk een verandering in de gemoederen, dat het byna ongelooflyk scheen, en de Heer d' Aranthon, dien het quaad ter ooren gekomen was, zich verpicht vondt om La Combe den dienst te verbieden, en de Dame te verzoeken dat zy zich buiten zyn Bisdom wilde begeven. Madame Guyon week naar Turyn, daar zy reets overlang beimelyke onderhandeling gebadt hadt. Vader La Combe wierdt ook daar heen verzonden.
Madame Guyon eenigen tyd te Turyn gewoont hebbende, vertrok daar van daan om redenen die men niet zeker weet, doch volgens de verzekering van zeer geloofwaardige personen, was de vrees voor de Inquisitie geen van de minste. Zy kwam zich nederzetten te Grenoble, daar zy in 't begin een groten opgang maakte door bare fraaye redenvoeringen, en door hare geestelyke onderhandelingen. Zy kreeg een groten aanbang zo van waereltlyke als van Kerkelyke personen, die baar eerden als hunne moeder, en die haar vlytig kwamen aanboren als een vrouwe waar aan God de allerverborgentste Mysterien openbaarde. Men hoorde in hare onderhandelingen niet anders spreken dan van zuivere liefde, van gerustheit des gemoeds, van vereeniging met God, van inwendige doding en van hertsverandering in God; en de mortificatie en zelfsverlochening, om haar taal te gebruiken, strekte zich uit tot de vernietiging van al wat menschelyk was. Zonder dat alles was men nog aan de eigenliefde vast, en was de deugt nog niet tot hare volkomene zuiverheit gebragt.
La Combe, borende den groten opgang die zyne goede vriendinne te Grenoble maakte, kwam haar vinden. Zy woonden te samen in een huis, en tafelden met elkander. Beide wisten zy in die Stad hunne leere en hunne geestelyke betrachtingen te verspreiden. Om de verleiding te meerder kracht te geven, ontdekte Madame Guyon het geheim harer leere niet aan allerleye personen, maar alleen aan zulke waarop zy staat kost maken. Desniettegenstaande lekte het geheim uit, dewyl zeker meisjen wist te zeggen wat gevoelens en vryheeden men haar als geoorloft en onzondig hadt voorgestelt, schoon zy zeer tegen de eerbaarheit streeden. De Bisschop van Grenoble daar van onderricht geworden zynde, sloeg by zyn te rugkomst van het bezoeken van zyn Bisdom, de hand aan 't werk om dat quaad te verhelpen, hy deet in 't geheim strenge vertoogen aan Madame Guyon, met verbod van langer eenige byeenkomst te houden.
Geduurende haar verblyf te Grenoble, ging zy naar het groot Kathuizer Klooster, met oogmerk om aan die godvruchtige eenzaamheitminnaars hare leerstukken in te boezemen. Zy sprak met den Generaal in de tegenwoordigheit van eenige Monniken, aan welke hare gevoelens terstond zeer verdacht voorkwamen: dus was haar reis vruchteloos. De Bisschop van Grenoble, verstaan hebbende dat Vader de la Combe was afgezet in het Bisdom van Geneve, en konnende niet langer zynen al te gemeenzamen ommegang met Madame Guyon dulden, deet hem uit Grenoble vertrekken. Hy begaf zich naar Verceil, een Stad in Piemont: de leerlingen van Madame Guyon, en de zyne verspreidden toen een gerucht, dat hy daar geroepen was om de Coadjuteur van den Bisschop te weezen. Waarschynelyk was het met dat oogmerk, dat hy op 't einde van 't jaar 1682. een tweede reize naar Rome deet, daar hy maar 15 dagen bleef, en naar Verceil te rug kwam. De Dame vertraagde niet in hem te volgen, dewyl zy niet langer van hem afgezondert leven konde. Zy vertrok van Grenoble omtrent de maand Maart des volgenden jaars, en kwam zonder vreeze voor de moeilykheit van de weegen, noch voor de gevaren van de zee, noch voor de ergernis die zulk een gedrag geven kost, te Marseille aan, daar zy zich inscheepte op Genua, en van hier voortging om haren lieven Directeur te Verceil te vinden. Zy bleven zich daar een langen tyd ophouden, en verspreidden hunne leere zo veel mogelyk was. De Hertog van Savoye, door den Inquisiteur van Verceil van hun gedrag verwittigt, verplichtte hen te vertrekken
uit zyne Staten.
Madame Guyon, zich genoodzaakt ziende om Verceil te verlaten, deet veel aanzoek by den Heer d'Aranthon, tot bekoming van verlof om te S. Gervais, voorstad van Geneve, te mogen komen wonen, dewyl zy zich inbeeldde geschikt te zyn om die Stad te bekeeren; haar brief daar over geschreven was van den 3. Juni 1685. Vader La Combe deet ook zyn best, en schreef tot het zelfde oogmerk een anderen brief aan dien Prelaat, gedagtekent te Verceil den 12. Juni 1685. Maar de Bisschop van Geneve was niet te beweegen door de fraaye woorden van den Monnik, en wilde niet toestaan dat de een of de andere wederkwamen in zyn Bisdom, onder wat voorwendsel het ook wezen mogte. (Ik sla hier over wat pogingen de Prelaat in 't werk stelde, om den voortgang van hunne leerstukken te stuiten). Madame Guyon nu alle hoop verloren hebbende om zich in het Bisdom van Geneve, waar toe zy eene byzondere roeping geloofde te hebben, te vestigen, nam het besluit van met baren Bestierder weder te keeren naar Vrankryk. Zy vertrok dan van Verceil, en kwam weder te Grenoble, daar zy eenige byeenkomsten wilde houden, om hare leerlingen in hun aangenomen gevoelen te bevestigen: maar de Bisschop van Grenoble, die zich volkomelyk hadt laten onderrichten van hare leere, en gantsch niet voldaan was over hare reizen en nauwe verbintenissen met La Combe, weigerde zyn verlof daar toe te geven; echter wist zy onder een valsch voorwendsel van hem te verkrygen een brief van recommandatie aan M. le Camus den Hoofdschout
van Parys, waar mede zy in 't vervolg niet verzuimde baar voordeel te doen.
Dewyl mogelyk eenige zwarigheit zou konnen gemaakt worden in het voorverhaalde te geloven, zal ik hier bybrengen een brief van den Kardinaal le Camus, waar in het alles vervat wordt, en die naar Rome gezonden wierdt in 't jaar 1698.
‘De Bisschop van Geneve hadt Madame Guyon gezonden tot de nieuwe Catholyken van Gex, hopende dat zy aan dezelve veel goeds zou doen in hunne tydelyke zaken; maar vernomen hebbende dat zy en haar Vader la Combe begosten te leeraren, deet hy hen zyn Bisdom verlaten. Zy kwamen te Grenoble, daar zy niet lang geweest waren, of Vader la Combe zogt alle myn vrienden aan, om verlof te bekomen tot het aanleggen en bestieren van Conferentien of byeenkomsten, maar zulks werdt hem glad afgeslagen. Op dien tyd ging ik het bezoek doen, waar mede ik vier maanden doorbragt. Madame Guyon bediende zich van myn afwezen, zy dogmatizeerde, en hieldt vergaderingen by dag en nacht, waar in veele godvruchtige luiden verscheenen; ook woonden de Capucyner nieuwelingen, waar aan zy aalmoessen gaf, die conferentien by, onder het geleide van een Bedelmonnik. Door hare natuurlyke welsprekendheit, en door de gave die zy heeft van op een zielroerende wyze van godvrucht te spreken, hadt zy inderdaat veel opgang gemaakt; zy hadt veele aanzienlyke luiden aan haar snoer gebragt, Kerkelyke personen, Monniken, en Raadsheeren van het Parlement; zelfs gaf zy hare methode van bidden in druk uit. Op myn wederkomst stondt ik als verbaast over dien voortgang, en stelde de middelen daartegen in 't werk. De Dame verzogt my hare vergaderingen te mogen vervolgen: ik weigerde het, en zeide dat het voor haar best zou zyn uit het Bisdom te vertrekken; daar op ging zy heenen naar de Karthuizer-Kloosters, daar zy discipelen maakte. Zy was altoos verzelt van een jong
meisjen 't welk zy by haar gelokt hadt, en by haar deet slapen. Zy voerde het meisjen mede naar Turyn, naar Genua, naar Marseille, en elders; dewyl nu de ouders by my kwamen klagen over het vervoeren van de dochter, schreef ik dat men ze zou te rug zenden, 't welk geschiedde. Dat meisjen ontdekte ons afgryselyke geheimen. Het bleek, dat Madame Guyon tweederley manier van onderwyzen heeft: aan sommigen stelt zy niets anders dan regelen van bondige godvrucht voor, maar aan anderen leert zy al wat verderfelyk is, gelyk zy gedaan heeft aan Katharina Barbara, dit is de naam van de voornoemde dochter, welkers verstand en bevalligheit haar behaagde. Wederkeerende door Grenoble, deet zy my zo sterk aanzoeken, dat ik haar niet kost weigeren een brief van recommandatie aan den Heer Luitenant Civil, welke zy my verzogt onder voorwendsel van een Proces, voor de Magistraat van Parys hangende. In dien Brief was niets ongemeens vervat: ik zeide alleenlyk, dat zy een Dame was die werk van godvrucht maakte; maar naderhand ben ik te weeten gekomen dat zy geen proces hadt, en dat zy den brief niet hadt overgelevert aan den Hoofdschout; doch dat zy dien by alle gelegenheit vertoonde, meenende daar door te meerder in achting te geraken.... Indien de Benedictyner Vader zyn woord niet hadt ingetrokken, zou zyn zeggen een nieuw bewys tegen die Dame geweest zyn; maar die Vader wierdt daar toe genoodzaakt door een persoon van groot aanzien, wiens naam verzwegen dient. Men hadt reets blyken genoeg om overtuigt te zyn van de dwalingen en het slecht gedrag van die vrouw,
dewelke men met haren Directeur van de eene Provincie naar de andere zag reizen, in plaats van op haar huisgezin en andere plichten te letten. De Inquisiteur van Verceil wilde informatien tegen haar en tegen Vader La Combe nemen; doch zyne Koninglyke Hoogheit deet hen zonder veel omslag uit zyne Staten vertrekken. De Generaal der Karthuizers heeft een zeer wydlopigen brief aan N.N. geschreven over het geen hy in het gedrag van die Dame en van Katharina Barbara ontdekt hadt. Die zeer geleerde en verstandige Generaal is verplicht geweest uit zyne eenzaamheit te vertrekken, om de ongeregeltheden welke die Dame verwekt hadt in vier Kathuizer Kloosters, daar zy even als overal voor Profetesse gespeelt hadt, te verbeteren.
Na alle de wederwaardigheden welke Madame Guyon in de Bisdommen van Geneve en Grenoble gehadt hadt, meende zy een wettige reden te hebben om zich deswegen te vertroosten. In 't jaar 1683. hadt zy op Vrouwlichtmisdag een wonderlyken droom, waar in zy zag wat vervolging de Helle zou verwekken tegen de nieuwe Geestelyke Betrachting, en op wat eene uitstekende wyze de geest des gebeds de overwinning zou behalen. Den 28 Februari schreef zy daar over een langen brief aan La Combe, dien de vrienden zorgvuldig bewaart hebben; het begin van den brief raakte de inwendige vereeniging dewelke zy met dien Vader hadt, en vervolgens gaat zy met schryven voort als volgt.
‘Wy zullen veele Kruissen moeten ondergaan, die ons gemeen zullen zyn, maar gy zult wel zien dat zy ons te meer met God vereenigen zullen door eene onveranderlyke standvastigheit in het uitstaan van allerley quaat. Het schynt dat God my een geestelyk geslacht en veele kinderen der genade geven wil, om my vruchtbaar te maken in deze waerelt; gy zult lyden moeten, en wy zullen door gevangenissen van elkander lichamelyk gescheiden worden; doch onze vereeniging in God zal onscheidbaar weezen: men voelt de afgescheidenheit, schoon men de vereeniging niet gevoelt. Ik hebbe dezen nacht een droom gehadt, die vreemde veranderingen voorspelt, indien men daar op konde staatmaken. Toen ik ontwaakte, waren myne zinnen daar van geheel ontroert. Daar gebeurt niets buiten Gods wil; hy dreigt wel, en daar koomt een onweer op, maar hoe het weezen zal weet ik niet. My dunkt dat de gantsche Helle zal zamenspannen om den voortgang van het inwendig licht, en de formeering van Jezus Christus in de zielen te verhinderen. De aanval zal zo sterk weezen, dat men zonder een grote bescherming en getrouwigheit moeite zal hebben om het uit te harden. My dunkt, dat gy daar door in veele smerten en twyfelingen zult vallen, omdat uw staat u niet ontheft van alle bedenking; het onweder zal zo groot zyn, dat de eene steen niet op den anderen zal gelaten worden. Alle uwe vrienden zullen verstrooit worden, en de overgeblevene zullen u verlaten en zich wegens u schamen, zo dat u nauwlyks een eenig persoon zal byblyven. Het zal lang duuren, en daar zal zulk een aaneenschakeling van rampen en verwarringen wezen,
dat gy 'er over verbaast zult staan; en dewyl'er voor het einde der waerelt, 't welk eigentlyk de tweede komste van Jezus Christus is, vreemde dingen gebeuren zullen, schynt het my toe dat'er over de gantsche aarde verwarring, oorlog, en omkeering gezien zal worden, en dewyl de Zoon van God, of liever dat tweede kind onafscheidelyk met hem over de gantsche aarde zal verspreid zyn, moet zekerlyk de Prins der waerelt de gantsche aarde omkeeren, met verscheide tekenen van elende. Hoe die elenden groter zyn zullen, hoe nader het einde wezen zal; en dewyl de zoon van God geboren wordt in den vrede over de gantsche waerelt, zal hy niet geestelyk, om zo te spreken, geboren worden, dan in de den algemeenen vrede, die voor een tyd zal stand houden. Het Evangelie zal over de gantsche aarde gepredikt worden. Maar gelyk de krachten des Hemels zullen wankelen, zo gelooft vry dat gy ook wankelen zult voor eenige oogenblikken, en dat de Duivel den Hemel bestormende, uw geest zal doen denken om alles te verlaten. Maar God, die u heeft uitgekoren, zal u het bedrog doen zien. Ik waarschouw u, zo min als mogelyk is te redeneeren en bedenkingen te maken, en ik word krachtig aangespoort om u te zeggen dat gy dezen brief bewaren moet, en zelfs met u hand verzegelen, opdat gy zien moogt wat zaken u voorzegt zyn, wanneer zy gebeuren zullen. Zeg niet dat gy geen verzekering hebben wilt, want daarom is het niet te doen, maar wel om de eere Gods; niets zal u daar van
meerder bewyzen konnen geven. Ik weet niet wat ik schryf. Laat ons gaan, het is voor u noch voor my geen tyd meer om ziek te weezen, laat ons opstaan, want de Prins dezer waerelt nadert. Even als by de komst van Jezus Christus veele Profeeten vermoord zyn, oorlogen zyn opgekomen, en het Joodsche volk als vernietigd wierdt, zo zal de ware godvrucht, bestaande in den inwendigen Dienst, byna vernielt worden, en zy zal worden vervolgt in de personen der Profeeten, dat is, die ze geleeraart hebben, en de verwoesting zal groot zyn op de aarde. Geduurende dien tyd zal de vrouw zwanger zyn, dat is, vol van dien inwendigen geest, en de draak zal tegen haar opstaan, zonder haar nogtans te beschadigen, omdat zy omringt is van de zonne der gerechtigheit, omdat zy de maan, dat is de de ondeugt en de onstandvastigheit, onder hare voeten heeft, en omdat de deugden van God haar tot kroonen zullen dienen: maar evenwel zal de draak niet nalaten altoos tegen haar te staan, en dus te vervolgen; doch schoon zy langen tyd zal lyden de verschrikkelyke smerten der geestelyke baring, zo dat zy het zal moeten uitschreeuwen, echter zal God hare vrucht beschermen, en als de vrucht waarlyk zal geboren zyn, hoewel onbekend, zal zy in God verborgen blyven tot den dag der openbaring, tot 'er vrede zal zyn op de aarde. De Vrouw zal in de woestyne zyn zonder menschelyke hulp, in 't verhorgen en onbekend. Men zal tegen haar rivieren van laster en van
vervolging uitbraken, maar zy zal geholpen worden door de vleugelen der duive, en de aarde niet raken; de rivier zal verzwolgen worden terwyl zy inwendig vry zal blyven, vliegen zal als de duive, en waarlyk rusten zal zonder vreeze, zonder zorgen, en zonder kommer; daar is gezegt, dat zy gevoed zal worden, en niet dat zy zich voeden zal, dewyl zy niet zal konnen overweegen wat zy worden zal, en buiten gedachten zal zyn. God zal daar voor zorgen. Ik bid God dat by, indien het tot zyne eere strekt, u dit doe verstaan.
Dit gedeelte van haren brief kan men met recht een meesterstuk van slechte brabbeltaal noemen. Men moet zich ook niet verwonderen, dat Madame Guyon na een geduurige koors van 22 dagen, een ongemeenen droom gehadt heeft, noch zelfs dat zy in haar Leven 't welk zy op bevel van La Combe beschreven heeft, zich in ernst alle die ydele Profecyen heeft durven toeschryven; maar 't is te verwonderen, dat hare vrienden, op het geloof aan zulk eenen droom, zich hebben konnen inbeelden, dat zy een ware Profetesse was. Madame Guyon en La Combe geen kans ziende om hunne leerstukken voor te stellen in het Dauphiné, namen éindelyk het besluit om zich naar Parys te begeven. Door Bourgondien trekkende, meenden zy eenige Proseliten te moeten maken. Zeker Biechtvader Guillot genaamt, wiens verstand reets bedorven was door het lezen van een een klein boekjen van Madame Guyon, Moyen pour faire l'Oraison, verzuimde niets om hen wel te ontfangen. Hy gaf Madame Guyon buisvesting by eene zyner boetelingen. La Combe, die zich niet konde afzonderen van zyne lieve vriendinne, meende ook daar ter plaatse zyn intrek te nemen, maar de boetvaerdige Juffer wilde zulks niet toestaan, en bewoog Guillot dat hy hem in zyn eigen huis nam. Om La Combe in achting te brengen, verplichtte men hem te prediken, enz. Madame Guyon en La Combe kwamen te Parys op 't einde van September 1686. Ik zal verscheidene dingen, hen betreffende, overslaan, om te komen tot de ordre des Konings, gegeven in 't jaar 1687., om hen beide te
arresteeren, op den zelfden tyd toen Molinos te Rome geëxamineert was.
Madame de Maintenon, of met medelyden aangedaan, of bewogen door de dringende Sollicitatien van de aanzienelyke Namaagschap van Madame Guyon, verkreeg van den Koning dat zy uit bare gevangenis ontslagen wierdt omtrent het einde van den jare 1688. Zo dra Madame Guyon zich in vryheit zag, voer zy voort met binnen Parys byeenkomsten van devotie te houden, doch zeer heimelyk. (Ik zal hier niet spreken van de voortgangen welke het Quietismus maakte in Bourgondien en in Picardien, door middel van Guillot, en van zekere zuster Malin genaamt, dewelke een Collegie van jonge dochters te Ham hadt opgerecht; om te komen tot den Abt van Fenelon, naderhand Aartsbisschop van Kameryk, die toen reets verdagt was de dwalingen van Molinos goed te keuren en na te volgen. Men vindt in zeker boek, te Amsterdam gedrukt in dat zelfde jaar 1688. en waar van men Autheur meent te zyn Doctor Burnet, een Engelschman, die zyn verblyf eenigen tyd te Parys gehouden hadt, daar van gewag gemaakt met deze woorden; De Quietisten hadden een afgryzen van de Roomsche bygelovigheden, en wilden dezelve in vergetelheit brengen, door ze niet te onderwyzen noch te oefenen, zo als de Abt van Fenelon ook gedaan heeft.) Madame Guyon wist dat de Abt van Fenelon hare gevoelens gunstig was, en hadt al overlang gelegenheit gezogt om hem te kennen. De Hertoginne van Charost beschikte haar de gelegenheit: zy nodigde den Abt te komen aan haar huis te Benne, op een tyd dat Madame Guyon daar was. Zy hadden een lang gesprek met elkander over de geestelyke betrachting; de Abt werd bekoord, of
liever verleid door de uiterlyke houding en door de welsprekendheit van die vrouw. Om hun gelegenheit te geven tot meerder vryheit van spreken, zondt de Hertogin hen van Benne naar Parys in eene en dezelve karos, met eene van hare Staatjuffers. Op de reis maakte Madame Guyon haar werk van den Abt alle de gronden van hare leere open te leggen, en hem vragende of hy haar zeggen begreep, en of hy van het zelfde verstand was, antwoordde hy, ja volkomelyk. Zedert dien tyd wierden zy boezemvrienden. Fenelon gaf zich geheel en al aan hare belangen over. Ter zelver tyd predikte hy de Vasten aan de nieuwe Catholyken. Zyne manier van prediken wierdt geoordeelt uitmuntend te zyn; hy maakte zyn werk van zich te bedienen van Profetische uitdrukkingen. Mogelyk hadt de Profetesse hem zulks ingeboezemt. De Abt van Fenelon geraakte zeer in de gunst van Madame de Maintenon. Hy hieldt het middagmaal met haar by de Hertogin van Chevreuse, en omtrent twee uuren na den middag wierdt daar een geestelyke conferentie gehouden, waar by alle de devoten van het Hof zich bevonden. Hy deelde hun eenige geschriften mede waar in eenige regelen van volmaaktheit vervat waren, zeggende nochtans dat ydereen daar toe niet bekwaam was. Van tyd tot tyd hieldt men onderhandelingen te St. Cyr, waar by Madame de Maintenon en de voornaamste Dames van 't Hof tegenwoordig waren. Madame Guyon bevondt zich menigmaal daar by, en Madame de Maintenon hadt zulk een behagen in haar gekregen, dat zy op zekeren dag te St. Cyr zeer droefgeestig zynde, haar van Parys liet balen, gelovende geen vermaak noch vertroosting te konnen vinden dan in de zoetigheit van baar gesprek en redeneering.
Allengskens ging Mad. Guyon in het verstand van Madame de Maintenon voor een ongemeene vrouw door, met opzicht tot de grote gaven en zonderlinge genadens die zy van God ontfangen hadt. De Abt van Fenelon zelfs hieldt haar voor een wonder van beiligheit en geleerdheit, tot zo verre dat hy zeide van haar meer geleert te hebben dan van alle de Oudvaders der Kerke. Op zekeren dag als Madame de Maison-fort te kennen gaf dat zy nauwlyks geloven konde 't geen Madame Guyon, baare nabestaande, haar zeide aangaande de inwendige weegen, kreeg zy van den Abt de Fenelon dit bescheidt. Madame Guyon moet daar in gelooft worden, zy heeft 'er ondervinding van. Zy is maar een vrouw, 't is waar, maar God openbaart zyne geheimen aan die hy wil. Indien ik van Parys naar Dammartin wilde gaan, en een boer van de plaats zich aanboodt om my den weg te wyzen, ik zou hem volgen, en my op hem verlaten, schoon hy maar een boer was.
Dewyl Madame de Maison-fort onbescheiden van aart was, kost zy zich niet onthouden van, in 't laatste van 't jaar 1691. aan hare vrienden van St. Cyr, de stellingen van Madame Guyon, en eenige schriften van den Abt de Fenelon mede te deelen. Madame de Maintenon, bericht gekregen hebbende dat verscheide jonge dochters daar in geen smaak vonden, en daar over geërgert waren, schreef haar daar over een langen brief vol van tedere uitdrukkingen en heilzamen raad: Gy verspreidt, zeide zy, de grondstellingen van Myn Heer den Abt Fenelon onder luiden die daar van geen begrip hebben, en gy spreekt met hen van den volmaaksten staat..... Wat Madame Guyon betreft, gy hebt haar al te veel voorgedragen; het moest u genoeg zyn haar onderwys voor u zelve te houden. Het voegt haar niet, zo min als aan ons, dat zy onze Dames zou bestieren; zulks zou haar een nieuwe vervolging verwekken; zy is verdagt geweest, en dit is genoeg om haar nooit in rust te laten, indien men bemerkte dat zy zich ergens mede bemoeide. Zy heeft my zeer bescheiden toegescheenen, dat zy alleen met u heeft willen gemeenzaam zyn; alles dat ik aan haar gezien hebbe heeft my gesticht, en ik zal haar altoos met vermaak zien: maar ons huis moet bestiert worden volgens de gewoone regelen en gantsch eenvoudig. (Het volgende van den Brief vervat een lang en fraay verslag van den voortgang der Geestelyke Betrachting te St. Cyr enz. Maar het zy genoeg dat ik in deze lange Noot hebbe aangewezen het caracter der geenen die het Quietismus in Vrankryk hebben helpen invoeren. Ik zal eindigen met eenige uettreksels van de Mystike taal van Madame Guyon.) De geene, zegt zy, die onze Heere my gegeven heeft, myne ware kinderen, zyn geneigt in stilte by my te blyven. Ik ontdekke wat hun ontbreekt, en deele hun in God mede
't geen zy nodig hebben. Zy gevoelen zeer wel wat zy ontfangen, en wat hun medegedeelt wordt in een volle mate. Een weinig daar na zegt zy: Men behoeft maar in stilswygendheit by my te blyven. Naar mate men de genade omtrent haar persoon ontfing, zeide zy; Ik voel my allengskens ontledigen en verlichten. Elk ontfangt zyne genade naar zynen graad des gebeds, en beproeft by my die volheit der genade door Jezus Christus aangebragt; het is als een sluis die zich met uitstorting ontlast. Men voelt zich vervult, en ik vindt my geledigt en ontlast van myne volheit; myne ziel wordt my vergeleeken by een van de snelle vlieten die met eene verbazende vaardigheit van de bergen afvloejen. Het geen zy met de meeste zorgvuldigheit verhaalt, is dat zy niets voor baar hieldt in die volheit der genadens. Zy herbaalt overal, dat alles in haar vol was, en dat 'er niets ledig was. Ik ben, zegt zy, zedert veele jaren in een staat die uiterlyk zo naakt als ledig schynt. En echter laat ik niet na zeer vervult te zyn. Een water dat een bekken vervult zo lang het blyft binnen de palen van het vat 't welk het water bevatten kan, geeft geene uitmuntende blyken van zyne volheit. Maar indien men daar nog meerder by doet, moet het zich ontlasten of uitbarsten. Nooit voel ik iets voor my zelven, maar wanneer door iet anders die inwendig volle en in rust zynde bron geroert wordt, dan begin ik de volheit te voelen met zulk eenen drift, dat zy myne zinnen geweldig aandoet. Dan is 'er een overloping van volheit, en dan koomt 'er een sprong uit een ryke bron, dewelke altoos vol is voor alle zielen die nodig hebben dat zy de wateren uit de volheit putten. 't Is de goddelyke waterbron, waar uit de kinderen der wysheit gestadig putten 't geen hun ontbreekt.
't Was in die overmaat van volheit, dat zy eens van eenige personen omringt zynde, waar onder zich een vrouw bevondt die tot haar zeide, dat zy voller was dan naar gewoonte, tot die personen, zo zy verhaalt, zeide dat zy van volheit stierf, dat zulks haar verstand te boven ging, zo dat zy meende te bersten. Madame de Hertoginne van.... dus vaart zy voort, deet uit liefdadigheit haar best om my te ontlasten, 't geen echter niet kost verhinderen, dat door de hevigheit der volheit, myn lichaam aan beide de zyden berstede. Zy kreeg verlichting door van hare volheit mede te deelen aan een Biechtvader en aan twee andere personen.
Die mededeeling der genade hadt nog meer byzonderheit, en was nog miraculeuzer ten opzichte van Vader de La Combe. Was hy haar geestelyke Vader geworden, zy was eerst zyne moeder geweest. Hy was het alleen aan wien zy de genade mededeelde...... met alle die tederheit dewelke zy vertoont in haar leven, tot zo verre dat zy zich zomtyds verplicht voelde, om hare tederheit lucht te geven, tot hem te zeggen. O! myn zoon, gy zyt myn welgeliefde zoon, in den welken ik alleen myn welbehagen hebbe, enz.
-
voetnoot(a)
- Rous, Bromley, Pordage, en veele andere hebben zich vermaard gemaakt onder de Engelsche Mystiken. Zie Arnold ubi sup. C. XII. Hy haalt ook een grote menigte van Duitschers aan, wier namen en characters men in zyn Boek kan nazien, als men zich daartoe verledigen wil.
-
voetnoot(b)
- Catechismus der Pietisten, waar in een denkbeeld gegeven wordt van de Christelyke Religie, van haar Bestier, en van den uiterlyken dienst; met oogmerk om alle de Gelovigen tot eene algemeene Gezindheit te vereenigen. Zie bier den inhoud van dien Catechismus.
De Vader. Na u het leven te hebben gegeven, myn Zoon, gevoel ik my verplicht om myn best te doen dat gy de onsterfelykheit moogt bekomen. Dit meen ik te doen met u aan te wyzen een manier van leven, waar aan de belofte van onsterfelykheit gehecht is.
De Zoon. Daar voor zal ik u zeer verplicht zyn, myn Vader, want ik moet u bekennen, dat de elenden waar van het leven dat gy my gegeven hebt, verzelt is, merkelyk vermindert de verplichting die ik u deswegen natuurlyker wyze verschuldigt ben.
De Vader. Hebt gy nu en dan wel eens gelet op den staat der waerelt? op het oneindig getal van deelen waar uit zy bestaat, op de verwonderingswaardige schikking dier deelen, op de verscheidenheit hunner beweegingen, en op hunne verschillende eigenschappen? Gelooft gy dat dat alles by geval geschiedt?
De Zoon. In tegendeel, myn Vader, ik ben ten vollen overtuigt dat alles door een oneindig magtig en verstandig wezen moet zyn voortgebragt en geformeert.
De Vader. Dat magtig en verstandig wezen, myn zoon, is 't geen men God noemt: de naam van God betekent by ons niets anders dan den Souvereinen Opperheer der waerelt, die dezelve geschapen heeft en regeert.
De Zoon. Het denkbeeld, 't welk gy my van de Godheit geeft, is zeer eenvoudig en natuurlyk. Ik geloof niet dat 'er eenig mensch van goed verstand gevonden wordt, die het zelve niet aanneemt.
De Vader. Het gemakkelykste daar van is, myn Zoon, dat het ons volstrekt bevryd van een grote menigte bespiegelingen waar in de menschen zich afsloven wegens de eigentlyke natuur van de Godheit, dewelke wy onbekwaam zyn te doorgronden. Wat is 'er ons aangelegen dat wy weeten wat God is, als wy maar overtuigd zyn dat hy is, en dat hy een eenig is, opdat wy aan hem alleen onze eerbewyzingen toebrengen, en hem geen reden van jalouzy geven?
De Zoon. Ik begryp zeer wel, myn Vader, dat, indien 'er een God is, een Opperste oorzaak aller dingen, by een eenig wezen moet; dewyl het tegenstrydig zou zyn, een Opperste Wezen te stellen, indien 'er nog andere wezens boven hem, of hem gelyk in onafhangelykheit gevonden wierden. Maar zeg my eens, bid ik u myn Vader, wie zal ons bewyzen dat wy ons niet bedriegen in de stelling van de aanwezendheit van dat Opperste Wezen? Predikt men ons niet dagelyks voor dat 'er Atheïsten of Godlochenaars in de waerelt zyn? En zo 'er menschen zyn die niet geloven dat God aanwezig is, moeten zy immers eenige reden hebben voor hun ongeloof, 't welk hun zo nadeelig wezen zoude, indien 'er een God was? Ik wil toestaan dat zy zich bedriegen; maar zy zeggen ook van hunnen kant, dat wy ons bedriegen. Wie zal ons dit geschil beslechten? Wy zyn alle immers menschen, en alle even onderworpen aan de dwaling. Zie daar ons allen in twyfel en onzekerheit. Ik stem met al myn hart toe dat 'er een God is, zelfs voel ik my ten uitersten geneigt om het te geloven: maar ik gevoel my niet sterk genoeg om daar voor in te staan; omdat myne redenering niet krachtig genoeg is om een stelling van dat gewicht staande te houden, geleert hebbende dat ik my kan bedriegen in zaken die my zeer klaar voorkomen.
De Vader. Myn Zoon, uw zeggen is met zo veel oordeel gepaart, dat ik het u niet qualyk nemen kan. Ondertusschen dewyl het een zaak van de uiterste aangelegenheit is dat gy niet lang in dien staat blyft, wil ik myn best doen om u daar uit te redden..... God heeft voorzien dat de menschen zo zouden redeneeren gelyk wy doen, en daarom heeft hy goed gevonden zich op eene andere wyze dan door zyne werken te doen kennen. Hy heeft zich aan de menschen geopenbaart op eene zo gevoelige wyze, dat hun geen de minste twyfeling, noch de minste reden van wantrouwen overbleef. Zo dra God den eersten mensch geschapen hadt, vergenoegde hy zich niet met hem van goede zinnen en de gezonde reden te hebben voorzien, en met hem het tafereel van zyne volmaaktheden in de beerlykheit zyner werken te hebben voor oogen gestelt: by sprak daarenboven met hem; hy gaf hem zulke overtuigende blyken van zyne tegenwoordigheit, dat Adam de menscheit zou hebben moeten verzaken om zynen God niet te erkennen. Dit alles kunt gy lezen in de eerste Hoofdstukken van het Boek der geslachten, Genesis genaamt.
De Zoon. Ik moet bekennen, Vader, dat, indien God zich op die wyze aan my openbaarde, ik zodanig van zyne aanwezendheit zou overtuigt zyn, dat ik gaarne de marteldoot zou willen ondergaan, om getuigenis te geeven aan eene waarheit van dat gewicht.
De Vader. Ik twyfel daar niet aan; maar dewyl die marteldoot alleen zou moeten geschieden ter liefde van de geenen die reden zouden hebben om u te wantrouwen, is zy niet nut voor kinderen, die immers geen reden hebben om aan de getrouwigheit van hunnen Vader te twyfelen. Ook weet gy, dat God zich niet alleen geopenbaart heeft aan den eersten mensch, maar ook aan deszelfs kinderen, en veele heilige personen, waar van het getuigenis niet verdagt weezen kan.
De Zoon. Ik sta u toe, myn Vader, dat, indien gy my verzekerde een goddelyke openbaring gehad te hebben, de eerbied dien ik u toedraag...... my niet zou toelaten aan de waarheit van uw zeggen te twyfelen: en ik zou daar in nog veel meer bevestigt worden, indien andere deftige personen my dezelve zaak getuigden.
De Vader. Dat is genoeg, myn Zoon; geloof dan 't geen Adam, Seth, Noach, Abraham, en alle de luisterrykste personen der gewyde Oudheit aan hunne nakomelingschap hebben geleeraart. Om verzekert te zyn moet gy daar over te rade gaan met een gantsch Volk van die doorluchtige personen afkomstig, 't welk u de zaak tot overtuiging bewyzen zal; en 't welk zedert byna 2000 jaren in eene algemeene verstrooing schynt geweest te zyn, om over de gantsche aarde getuigenis te geven van de gramschap van dien God, wiens aanwezendheit zy verkondigen.
De Zoon. Ik versta u, Vader. De God dien de Joden aanbidden, is de ware God. Ik moet dan Joodsch worden, en God dienen op hunne wyze: want gelyk de Historie der Joden de wezendheit Gods bewyst, zo geeft zy ter zelver tyd aan de hand een manier van Godsdienst uit Gods naam opgerecht.
De Vader. Gy zoud gelyk hebben, myn Zoon indien de zaken nog waren op den zelfden voet als God dezelve hadt ingestelt ten tyde van Mozes, maar de uitkomste heeft doen zien dat hy dien ouden Godsdienst heeft afgeschaft, met zyn volk onmachtig te maken om den zelven te oefenen: en dewyl hy dit niet heeft willen doen zonder dat Volk daar van kennisse te geven, heeft hy J.C. gezonden om hun zulks bekend te maken, en om een anderen Godsdienst in te voeren, die over de gantsche waerelt van allerleye volkeren zou konnen worden geoefent. Tot dezen Godsdienst nu, waar van gy hebt horen spreken onder den naam van het Christendom, ben ik voornemens u op te leiden.
De Zoon. Ik zal u gaarne volgen, myn Vader, want ik twyfel geensins of gy hebt zeer krachtige redenen om dien Godsdienst te omhelzen, en daarenboven zie ik hoe zorgvuldig gy toelegt om de geboden van het Christendom op te volgen. Alleenlyk begeer ik te weten, of J.C. van wien gy dien Godsdienst hebt, genoegzaam van God is geauthorizeert om den zelven op te rechten, en of hy bekwaam is om aan de beloften, daar in vervat, te voldoen: want wat aangaat zyne Zedekunde en de manier van leven dewelke hy voorschryft, ik vind dezelve zeer overeenkomstig met de Wet der Natuur, en met die de Joden zeggen van God ontfangen te hebben.
De Vader. Zeer overeenkomstig! myn zoon, zeg liever dat het Christendom in den grond het zelfde is met die Wet: want de grondslag van den Godsdienst bestaat alleen in God te erkennen voor den Opperheer van alle dingen, en in zich met gehoorzaamheit te onderwerpen aan zynen wille.
De Zoon. Maar, Vader, indien de Christelyke Godsdienst niets anders is dan de natuurlyke Godsdienst en de Wet van Mozes, wat noodzakelykheit is 'er dan dat ik liever Christensch dan Joodsch werde? en waarom mag ik my dan niet gedragen volgens het voorschrift van myne reden en van myn gewisse?
De Vader. Het Christendom te volgen is geheel en al noodzakelyk tot uw meeste vertroosting. Overweeg eens, dat, wat aangaat de Wet der Natuur, zy u wel door het denkbeeld dat zy u van Gods deugden geeft, belooft dat gy met de gezonde reden en de beweegingen van een goed geweten op te volgen, aangenaam voor God zult zyn, en met zyne gunst bestraalt worden in dit leven: maar zy verzekert u niets wegens uwen staat na de doot, en laat u ten hoogsten eenige flauwe gissingen maken wegens het toekomende leven. Nu ziet gy immers wel, dat zulks niet genoeg is om een vroom mensch te vertroosten wegens alle de tydelyke elenden waar aan hy is bloot gestelt. Wat de Wet van Mozes betreft, de beloften daar van zyn zo met het tydelyke vermengt, en zodanig geschikt naar het begrip van 't Volk 't welk dezelve ontfing door den dienst van Mozes, dat men daar in niet dan zeer duisterlyk die toekomende gelukzaligheit kan ontdekken. Jezus Christus alleen heeft dat gelukzalig leven en de onsterfelykheit zeer duidelyk voorgestelt.
De Zoon. 't Is waar, J.C. heeft zeer klaar van eene opstandinge en van een zalig leven na dit leven gesproken voor de geenen die zyn gemeenschap aannemen; en zelfs heeft hy hun belooft dat hy ze ten jongsten dage zal opwekken: maar nog eens, wie zal my voor dat alles instaan, daar ik zie dat de Joden hunnen Mozes hem tegenstellen, en dat zy J.C. voor eenen Bedrieger houden? en dat gy aan de andere zyde Mozes erkent voor eenen der grootste Profeeten die ooit geweest zyn? Daarom zal het volstrekt noodzakelyk zyn, dat gy my doet zien. 1. Dat de Leer van Mozes niet strydt met die van J.C. en 2. dat J.C. groter is dan Mozes en meerder authoriteit heeft, opdat ik verplicht werde hem boven Mozes te stellen.
De Vader. Dit is zeer gemakkelyk te doen, myn Zoon. Voor eerst behoef ik u niets anders te zeggen, dan dat, dewyl de Godsdienst van Mozes, gelyk gy zeer wel bemerkt hebt, in den grond dezelve is met den Christelyken Godsdienst, het onnodig zyn zoude hier in 't breede te betoogen dat Mozes en J.C. overeenstemmen: maar een eenig woord zal genoeg zyn om u daar van te overtuigen. Let maar, dat hoe groot de afkeer der Joden voor het Christendom wezen moge, zy nogtans hedendaagsch verplicht zyn God te dienen op de wyze der Christenen, met namelyk alleen de redelyke wet te onderhouden, en geene andere offerhande aan God te doen dan die der gebeeden, volgens de voorzegging der Profeeten.
De Zoon. Dit, moet ik zeggen, is een krachtig bewys, myn Vader.
De Vader. Het geen ik 'er nog heb by te voegen, om u den voorrang van J.C. boven Mozes te doen zien, zal u niet minder krachtig voorkomen. Ik meen u klaarlyk te konnen bewyzen, dat Mozes maar een Dienaar geweest is, daar J.C. in tegendeel verklaart wordt te zyn de Zoon van God, 1. door zyne ontfangenis uit den H. Geest, en zyne geboorte uit een Maagd. 2. Door zyne Heiliging en voorschikking tot de ampten die hy heeft geoefent. 3. Door zyne opstanding uit den doden, dewelke geweest is als een tweede geboorte die hy van God ontfangen heeft; en eindelyk door zynen heerlyken Hemelvaart, en zyn zitten aan de rechterhand van God zynen Vader, die door zulk een hoogste verheffing getoont heeft dat hy alle dingen aan hem heeft onderworpen: in gevolge van 't welke J.C. ook den H. Geest over zyne Apostelen heeft gezonden; tot een volstrekt bewys van de oppermagt welke hem in den Hemel gegeven is. Men leest niets van Mozes dat daar eenigsins naar zweemt. Hy heeft wel eenige Mirakelen gedaan; maar J.C. alleen heeft 'er meer verricht dan Mozes en alle de Profeeten te samen.
De Zoon. Ik wil wel bekennen, Vader, dat, indien de Historie van het Evangelie waarachtig is, J.C. een volmaakt godlyk mensch moet geweest zyn; dat nooit mensch zo sprak als hy, noch de mirakelen gedaan heeft dewelke hy heeft gedaan; maar wat bewys hebt gy voor die waarheden?
De Vader. Tot bewys dient de oprechting van het Evangelie en van het Christen volk, als waar uit ontegensprekelyk blykt dat 'er een Jezus Christus geweest is; en dit stemmen zelfs de Joden, zyne allergrootste vyanden, gewillig toe. Het geschil is nu maar om te weten wat hy geweest is; de Jood zegt dat hy een Bedrieger geweest is, de Christen in tegendeel zegt dat hy de Zoon van God is. Dit geschil nu moet beslist worden uit zyne Leere, volgens de eigene grondstelling der Joden, en volgens den regel dien Mozes gegeven heeft om te onderkennen of iemant een valsch Profeet is of niet.
De Zoon. Indien gy zo voortgaat, myn Vader, moet ik een volslagen Christen worden, en al wat de Joden zouden mogen zeggen om my van het Christendom af te wenden, zal niets konnen uitwerken.
De Vader. Uit de grondstelling der Joden zelfs moet onwedersprekelyk blyken, dat J.C. is de Zoone Gods, de Messias, en de Profeet die komen moest. Zie hier hoe ik redeneer. Indien een mensch te voorschyn kwam in de hoedanigheit van een Profeet, doende merakelen, en voorstellende een quade leere die zou strekken om het volk af te trekken van den Dienst aan den waren God, en het te brengen tot afgodery, men zou zulk eenen moeten aanzien voor een dienaar des Duivels. Nu blykt integendeel dat hier een Profeet is wiens leere volkomelyk overeenstemt met die der Wet: want zy gebiedt, even als de Wet, dat men den God van Israël erkennen zal voor den waren God. Zie daar dan een overtuigend bewys, dat de Profeet een goddelyke inspiratie heeft. De Leer van J.C. koomt ook in de redelyke Geboden enz met die van Mozes overeen. Ik besluit dan, dat J.C., volgens de stelling van Mozes zelfs, moet wezen de Zoon van God zodanig als hy zich vertoont heeft, en dat de bewyzen die hy daar van heeft gegeven door zyne mirakelen, aller aanneeminge waardig zyn, dewyl de Leer van J.C. de waarheit niet benadeelt, maar daar mede gepaart gaat.
De Zoon. Nu ben ik een Christen, Vader, ik geef my gewillig over aan de kracht van uwe redeneeringen.
De Vader. Zeg liever aan de kracht der waarheit, die door haar glans uwe duisternissen verdryft, en in u ontsteekt dat licht 't welk u maakt tot een kind Gods, door u te vereenigen met J.C. door het geloof in zynen naam. Wat zult gy gelukkig wezen, myn lieve Zoon! indien gy dit goede zaad tyd geeft om in u uit te spruiten, te groejen en op te wasschen, tot voortbrenging van goede vruchten: want het is niet genoeg wel te hebben begonnen, gy moet dus voortvaren tot dat J.C. volkomelyk binnen u geformeert is geworden, en tot dat gy geheel en al zyt vervult geworden met zynen Geest.
De Zoon. Ik bidde u, myn Vader, spreek wat duidelyker, want uwe redenen komen my een weinig verbloemt voor. Wat verstaat gy toch door die formeering van J.C. binnen my, en door die volheit in zynen Geest dien ik ontfangen moet?
De Vader. Die twee uitdrukkingen betekenen in den grond niet anders dan een en dezelve zaak, door de formeering van J.C. binnen u versta ik eene volkomene overeenkomst van uwe gevoelens, van uwen wille, en van uwe genegenheden met de zyne. Ik versta 'er door, dat gy moet berusten in de kennisse die hy u gegeven heeft van God en van zynen wille; zie daar voor eerst de overeenkomst van gevoelen. Ik versta 'er door, dat gelyk hy geenen anderen wille gehad heeft dan dien van zynen Vader, gy van uwen kant mede geen anderen wille dan den zynen hebben moet; en dat, gelyk zyne genegenheeden geheel en al van de waerelt afgetrokken, en tot heiligmaking aangelegt zyn geweest, gy ook zo moet afstappen van al 't geen vleeschelyk en aardsch is, om u geheel en al over te geven aan God, tot zo verre zelfs dat gy om zyns naams en eere wille den doot zoud ondergaan.
De Zoon. Waarom noemt gy dat vervult te zyn met den Geest van J.C.?
De Vader. De zaak spreekt van zelfs. Begrypt gy dan niet, dat, even als men door den geest gemeenlyk verstaat de vermogens of eigenschappen der ziele, te weten het verstand, den wille, en de neigingen; men ook zo zegt dat iemant den geest van een ander heeft, wanneer hy zich zelven geheel en al aan hem overgeeft om zich in alles naar hem te schikken.
De Zoon. Vader, ik bedank u voor die uitlegging. Ik zou my hebben gaan inbeelden eenige bovennatuurlyke en ongémeene kracht van J.C. uit den Hemel nederdalende om my te inspireeren.
De Vader. Die gedachte koomt in u op, omdat gy gelezen hebt in het oude Testament, dat de geest van God op die en die menschen was; dat zy daar mede waren vervult; en dat zy uit dien hoofde ongemeene dingen deeden. Mogelyk kwam u ook te binnen het nederdalen van den geest op de Apostelen op het Pinxterfeest; maar men moet onderscheit maken tusschen een bovennatuurlyke kracht welke God op een buitengewone wyze mededeelde aan zyne Profeeten en Dienaren om hen ongemeene dingen te doen verrichten, en een kracht of deugt die natuurlyker wyze voorkoomt uit de bevlytiging der hemelsche waarheden, en maar strekt om de menschen tot een heilig en Godsdienstig leven te leiden.
De Zoon. Ik versta u, Vader; maar zeg my eens, bidde ik u, wat ik verstaan moet door den H. Geest, in wiens naam men doopt. Is dat de gaaf der Mirakelen, of de geest der beiligmakiging, of een derde soort van geest die niet bestaat in een kracht of deugt, maar in een beginsel waar uit alle de deugden voortvloeien?
De Vader. Ik zou my gaarne by het laastgemelde denkbeeld houden, te meer omdat de Apostel Paulus gewag maakt van een Geest die de Autheur van alle deugden is. Maar u onderscheidentlyk te zeggen wat het zy, of u daar van te spreeken met andere bewoordingen dan die de H. Schrift daar toe gebruikt; is iet dat ik niet durf onderneemen uit vreeze dat ik mogt mistasten, en een Godheit of afgod van myne inbeelding maken. Zo ik u zegge dat het een persoon is, zult gy my vragen hoedanig die persoon is? En zeggen, wie weet of 'er niet nog meer soorten zyn? Indien ik zeide dat het een Engel is, zou ik misschien niet genoeg zeggen; en mogelyk zou ik te veel zeggen, indien ik zeide dat het God zelfs is, dewyl uit de Schriftuur blykt dat by van God wordt uitgezonden.
De Zoon. Gy spreekt de waarheit, myn Vader: maar wat behoeven wy ons te quellen met te onderzoeken wat die Geest zy, indien wy maar toestemmen dat hy is, en dat hy werkt. Wy zyn daar in overeengekomen, dat het niet nodig is de natuur van God te doorgronden, en dat zulks zelfs onmogelyk is; waar toe zou het dan noodzaakelyk zyn te willen indringen in den boezem van dien Geest, om te ontdekken 't geen God niet heeft goedgevonden aan ons te openbaren.
De Vader. Ik ben verheugt over deze uwe ingetogenheit, omdat ik zie dat gy wilt volgen den raad des Apostels Paulus, die ons de bescheidenheit aanbeveelt in het uitbreiden van onze kennisse en in het naspeuren van verborgene dingen.
De Zoon. Tot hier toe hebben wy, myn Vader, van den Christelyken Godsdienst maar in 't algemeen gesproken. Laat ons nu, bidde ik u, tot eenige byzonderheeden overgaan, en zeg my eens duidelyk waar in die Godsdienst volgens uw gevoelen bestaat.
De Vader. De Christelyke Godsdienst is de manier van God te dienen zo als die is ingevoert door J.C. den welken God ten dien einde gezonden heeft in de hoedanigheit van zynen Zoon, en den welken hy heeft verheven boven alle de Profeeten die hem zyn voorgegaan. Dus bestaat de Christelyke Godsdienst eigentlyk 1. in de kennis van God en van J.C. 2. in de onderwerping aan hunne geboden en beveelen. In gevolge van dat zult gy deel hebben aan de beloften der zalige onsterfelykheit, dewelke J.C. doet aan alle de geenen die in hem geloven zullen, en die de zonde zullen verlaten om zyne zaligheit te omhelzen: beloften die hy met zyn lyden, met zyn bloet, en met zynen doot verzegelt heeft. Dus kan men met waarheit zeggen, dat J.C. is gestorven voor onze zonden, en dat hy onze Zaligmaker is, dewyl by door zynen Dienst ons bezorgt heeft de middelen om ons te trekken uit den staat onzer elende, en ons te bevryden van de straffen die op de zonde volgen. In den zelfden zin kan men zeggen, dat hy de Kerk heeft vrygekogt door zyn bloet, en dat zyn doot een ware offerhande geweest is, omdat zy vrywillig was, en dat hy ze ondergaan heeft om zich aangenaam te maken by God, en om de menschen zalig te maken; welke beide oogmerken ook hadden de geenen die onder de Wet de offerhanden verrichteden: nu weet gy dat de styl van die Wet menigmaal in het N. Testament gebezigt wordt.
De Zoon. Den grondslag van de Christelyken Religie dus gelegt zynde, dunkt my dat zy eenige uiterlyke gedaante behoort te hebben, dienende ten minsten om te vereenigen de geenen die daar van belydenis doen. Ook is dit zo redelyk, dat alle volkeren der waerelt van gevoelen geweest zyn dat 'er een uiterlyke gedaante van Godsdienst zyn moest; Heidenen, Joden, Christenen, Mahometanen, enz. hebben zulks toegestemt.
De Vader. Dat is waar, J.C. zelv was ook van dat gevoelen toen hy de Instelling van den Doop en het Nachtmaal deet, en te gelyk onderstelde dat zyne Discipelen zouden vergaderen in zynen naam. Maar ik zou het daar by laten, my vergenoegende met de bediening des Doops tot een inleiding in de Kerk, en met het houden van het Avondmaal, om de gelovigen te houden in een onderlinge liefde, overeenkomstig met de liefde die J.C. gehad heeft in voor hun te sterven.
De Zoon. Als dat zo was, Vader, wie zou dan zorg dragen dat die plechtigheden ouderhouden wierden?
De Vader De gantsche Kerk, myn Zoon, zou uit haar lichaam eenige van de bekwaamste personen konnen uitkiezen om hun zulks aan te beveelen: want wy vinden geen uitdrukkelyke instelling van J.C. waar door aan het lichaam der Kerke die vryheit van verkiezing benomen wordt.
De Zoon. Gy zyt dan niet van gevoelen, myn Vader, dat een Dienaar des Evangeliums eenige authoriteit heeft die hem onmiddelyk van J.C. gegeven is, en hem verheft boven alle de andere gelovigen.
De Vader. God beware my, myn Zoon, dat ik een gevoelen zou ombelzen 't welk de omkeering van den Christelyken Godsdienst heeft te weeg gebracht, en den zelven gemaakt heeft tot een slachtoffer van de verwaandheit, eerzucht, en gierigheit der menschen. Ik meen dat het nut is Bedienaars te hebben die de gaven, hun van God gegeven, aanleggen tot stichting van hunne broederen, maar ik meen ook dat hun geen ander gezag toekoomt dan dat van te vermanen, zo in 't openbaar als in 't byzonder. En wilt gy myne gedachten verder uitgebreid hebben, ik zou wel willen dat men hun geen de minste beloning of pensioen toeleide, om dus te beletten dat 'er van de H. Bediening geen broodwinning gemaakt wierde, en dat de gierigheit niet zou konnen insluipen.
De Zoon. Maar Vader, hoe zal men het dan met de redeneering van Paulus stellen, daar hy zegt, dat die den Altaar dient, van den Altaar leven moet. Zou het billyk zyn dat iemant, die zyne gaven ten nutte van het gemeen besteedde, geen het minste voordeel daar van genoot?
De Vader. Die redeneering heeft zekerlyk plaats in een Gemeente die een man voor een zekere wedde aanneemt om niets anders te doen dan prediken, onderwyzen zo in 't openbaar als in 't particulier, de zieken te vertroosten, en de Sacramenten te bedienen. De Apostel Paulus, die zich geheel en al aan de Kerk van Corinthen hadt overgegeven, hadt reden om aan dezelve hare ondankhaarheit te verwyten. Maar wanneer men onderstelt ('t geen ook onderstelt moet worden) dat alle de gelovigen door een heiligen en pryselyken naaryver gestadiglyk arbeiden in het woord, om zelve bekwaam te worden en anderen te konnen stichten, zo zal de eer die een bekwaam man geniet met verkoren te worden tot het verrichten van den goddelyken dienst, hem genoegzaam tot betaling voor zynen arbeid verstrekken.
De Zoon. Ach! myn Vader, wat zyt gy streng! Die u geloven zou, maakte welhaast dat de Predikatien vol van wantaal, van zeer lage gedachten, en van laffe gelykenissen zouden wezen, enz.
De Vader. Gy laat u door den opschik van een Prediker bedriegen, myn Zoon; zo men zorg draagt dat men een goede en sierlyke overzetting van de Schriftuur heeft, behoeft men geen wantaal enz. te vreezen: in tegendeel zal ydereen, die zulk eene overzetting gestadig leest, zich van zyn jeugt af zeer wel leeren uitdrukken. Wat aangaat de gedachten en de gelykenissen, zy zullen altoos fraai en stichtelyk weezen, zo zy uit het Woord van God worden genomen. Zoud gy u niet verwonderen, myn Zoon, wanneer ik u zeide dat ik eens een Proponent komende bezoeken, by hem vond drie groote vellen papier vervult met een eenige gedachte, dewelke hy op duizenderleye wyzen hadt gekeert en gewend, zodanig dat zy eindelyk tot een zeer ongeschikt mengelmoes geworden was. Hadt hy niet beter gedaan, als hy zich op bondiger en nutter zaken hadt gelegt, die hem voor zyn tyd en moeite beter zouden hebben beloont?
De Zoon. Ik beken dat gy wederom gelyk hebt, myn Vader, maar ten minsten zult gy my eene zaak moeten toestaan; te weten dat, indien de bediening niet is in handen van personen die daar van hunne voornaamste bezigheit maken, men telkens genoodzaakt zal zyn verachtelyke handwerksluiden aan te boren, die de deftigheit van Gods woord zullen benadeelen, en den eerbied wegneemen dien men voor het zelve hebben moet. De geringste verstanden zullen zich onderwinden te prediken, en dus in plaats van de vergadering te stichten, dezelve tot lagchen verwekken.
De Vader. Gy bedriegt u, myn Zoon, wanneer gy u inbeeldt dat ik de Bediening onttrekkende aan de Predikers van professie, dezelve zou willen overgeeven aan ydereen zonder onderscheit. Ik wil dat de Kerk, uit veele vrome luiden bestaande, de verstandigsten uit den hoop zal verkiezen, en zulke die door hunne deftigheit en goeden naam boven anderen uitblinken. Worden 'er dan onder die verkoornen gevonden die zich met eenig handwerk geneeren, men kan ze vergelyken met J.C. die de zoon van een Timmerman was, en tot verwondering strekte aan alle die hem aanboorden. Daar uit zou nog een ander goed ontstaan, namelyk dat het voorbeeld van zulke geringe luiden naaryver zou verwekken in anderen die door hunne geboorte, opvoeding, en middelen beter in staat zyn om zich tot de studie te begeven.
De Zoon. Dewyl gy dan verkoorne Dienaren aan de Kerk toestaat, zult gy buiten twyfel ook toestaan dat 'er een formulier van openbaren Dienst zy, waar mede alle de vergaderde Gelovigen onderling konnen gesticht worden.
De Vader. Gewisselyk, myn Zoon, daar moet in alle dingen een zekere ordre gehouden worden. Men moet de goede orde niet verbannen uit het huis Gods, maar men moet ook wel letten dat men de plechtigheden niet vermenigvuldigt buiten noodzakelykheit, en daar van geen geheimen maakt, uit vreeze dat de eenvoudigen daar door tot bygelovigheit vervallen.
De Zoon. Ik bidde u, myn Vader, dat gy my eens een kort begrip van Godsdienst-oefening opstelt, ten einde ik het zelve een weinig overdenke, en zien moge of veele menschen zich daar naar zouden schikken.
De Vader. Dat wil ik wel doen, myn Zoon, doch zo, dat 'er weinig van het myne zal invloejen, minder genegen zynde singulier te weezen, dan my te schikken naar alle menschen, om zo veel mogelyk alle de Christenen, die elkander voor het meestendeel ombarmhartiglyk verscheuren, tot één lichaam te vereenigen.
I. Voor eerst brengt myn plan mede, dat de Kerk Algemeen zyn moet.
II. De tyd der Vergaderingen moet voornamelyk weezen op Zondag, en verdeelt worden in drie deelen; den morgenstond, den namiddag, en den avond. De ochtenstond zy geschikt voor de zedekunde, de namiddig tot gemeenzaam onderwys in den Godsdienst, en de avondstond tot het gebed.
III. Dewyl het grootste gedeelte der Christenen waarneemt zekere buitengewone dagen die men Feesten noemt, wilde ik my daarom niet afzonderen. Ik zou die Feestdagen vieren met de verhandeling van eenige Godsdienstige waarheden die daar toe betrekkelyk zyn, en met het zingen van liederen daar toe expres gemaakt, gelyk Luther gedaan heeft.
IV. Ik wilde wel, dat de gewoone Dienst van des Zondags 's morgens geschiedde op de volgende wyze. 1. Dat de eerstkomende, als hy bekend was voor eenen die bekwaamheit hadt om in 't openbaar voor te lezen, den Bybel opensloeg. 2. Dat de Vergadering voltallig zynde, men de tien Geboden voorlas. 3. Dat een der geenen die wat te spreeken zoude hebben, begost met deze woorden, Onze hulpe zy in den name Gods; enz. 4. Dat hy dan voorlas, of van buiten opzeide een korte vermaning tot boetvaerdigheit, tot verkryging van de vergeving der zonden, volgens de belofte van J.C. 5. Vervolgens moest men een korte belydenis der zonden voorlezen. 6. Dan opzingen eenige uitgezogte verzen van de stichtelykste Psalmen. 7. Een kort gebed doen om den bystand van God in de Predikatien. 8. Yder Predikatie nu wilde ik niet langer hebben dan een groot quartier uurs, opdat twee onderscheidene personen tyd zouden hebben om te spreken. 9. Ik wilde eindigen met een kort gebed of dankzegging op de Predikatie passende, met het zingen van een vers uit den eenen of den anderen Psalm, en voorts de Kerk laten uitgaan met alle betuigingen van onderlinge genegenheit en broederlyke liefde.
V. De Dienst van achtermiddag moest eenvoudiglyk bestaan 1. in het lezen van het Woord Gods. 2. in een kort gebed. 3. in een eenvoudige voorstelling der Historische deugden van den Christelyken Godsdienst; en eindigen met een kort gebed zonder Psalmgezang.
VI. In den Avonddienst moest niets worden voorgelezen, opdat elk een in een diep stilzwygen zou konnen overdenken wat hy aan God te verzoeken heeft, en by zich zelven inwendig zou konnen bidden, om zich vervolgens met de andere gelovigen in het openbaar gebed te vereenigen. Het uur des openbaren gebeds gekomen zynde, moest men den geenen die het gebed doen zoude, de nieuwe redenen van voorbidding die 'er mogten gekomen zyn, 't zy ten gebede of tot dankzegging, bekend maken; en hy zulks ook den volke aankondigen. Voorts moest hy zyn gebed beginnen. 1. met lofredenen tot God. 2. met dankzeggingen. 3. met gebeeden voor alle menschen, voor alle de gelovigen in 't byzonder, voor den Staat des Lands, voor die in Hoogheit gestelt zyn, en voor de bedroefden en elendigen. Het gebed gedaan zynde, moet men een lofzang zingen, 't zy als een gebed om God te bidden dat hy ons verbore, of als een dankzegging, naar tyds gelegenheit.
De Zoon. Gy hebt niets gezegt van de Bediening der Sacramenten, myn Vader.
De Vader. Daar toe ga ik over, myn Zoon. Om met den Doop te beginnen, zal ik u voor af zeggen dat ik vryheit geven zoude om den zelven zo wel aan de jonge kinderen, als aan bejaarde personen te bedienen. Dat de Bejaarde personen gedoopt worden, is volkomelyk gelykvormig met het gebruik der Apostelen: de Kinderdoop geschiedt volgens eene zeer oude Traditie, en het verschil is zo groot niet om de Christenen daar door in verdeeltheit te houden. Ik wilde dat de Bejaarde zelve den Doop gingen verzoeken aan de Kerk, dewelke dan, na het ontfangen van hunne Geloofsbelydenisse en van hunne gelofte, hun verzoek zou toestaan. De Doop moest geschieden met indompeling, in de tegenwoordigheit van eenige Gelovigen, die de hand van broederschap zouden geven aan den gedoopten, en hem inleiden in de Vergadering, om daar ontfangen te worden ter Communie, ten zelven dage of den volgenden dag. De kinderen moesten maar by forme van zegening gedoopt worden door hunne Vaders of door iemant van de nabestaande vrienden, of door de voornaamste uit de Vergadering, op de gewoone plaats, met besprenging, zynde een kort gebed voor af gegaan.
De Zoon. Nu het Heilig Avondmaal, Vader?
De Vader. Men moest het alle drie maanden, of alle vierendeel jaars houden, zo als men dat goedvondt. De Huisvaders, die uit de natuur het recht hebben van het Nachtmaal te bedienen aan de geenen die van hun afhangen, gelyk zulks ten tyde van Tertullianus, en reets voor dien ouden Leeraar, in gebruik was, moesten in hun plaats benoemen een zeker getal van aanzienlyke Personen, om die Bediening op zich te nemen. Men moest die plechtigheit zittende verrichten, elk op zyn plaats blyvende, in dier voegen dat 'er een tafel voor 13 personen by den predikstoel stondt; en indien de Vergadering talryk was, 13 Schotels met brood naar evenredigheit der Vergadering, met even zo veel kelken vol wyn. Een van de 13 aanzienlyke personen, die de tafel bedienen zoude, moest de elementen van brood en wyn zegenen met een kort gebed overluid uitgesproken; hy moest het brood breken voor twaalf personen, deze twaalf moesten zulks doen voor de geenen die naast by hen waren, en deze wederom voor de overige leeden der Vergadering, brengende de Schotels van bank tot bank. Met den beker of kelk moest men insgelyks doen, en dat alles na het voorlezen van de instelling van het Sacrament, en na het doen van een vermaning tot broederlyke liefde, waar van dat Sacrament een zinnebeeld is. Men moest den dienst eindigen met den Lofzang van Simeon. De plechtigheit zou men konnen verrichten na het gebed van den Avond-Dienst, of na den Dienst van namiddag: maar nooit 's morgens, omdat de morgendienst genoeg tot andere bezigheden besteed
wordt.
De Zoon. Wie zouden de Communicanten zyn, Vader?
De Vader. Alle de geenen die reden van hun geloof zouden hebben gegeven, bestaande in te erkennen een eenigen God den Schepper van Hemel en Aarde; in J.C. aan te nemen voor den Zoon van God, en den H. Geest als uitgegaan van die beide; in te geloven eene opstanding ten jongsten dage; en in zich te verplichten tot heiligmaking en tot Christelyke liefde. Yder Communicant zou eenig geld moeten geven om de kosten van de Communie goed te maken, en 't geen daar van overschoot, zou moeten dienen tot bystand van den armen, en tot de behoeftens van de Kerk.
De Zoon. Op dien voet zou het onnodig zyn, Vader, den Doop met indompeling te verrichten, dewyl veele gelovigen van andere Kerken met u zouden Communiceeren zonder op die wyze gedoopt te zyn.
De Vader. Dat volgt niet, myn Zoon, want men zou de geenen die tot het Lichaam der Kerke behoren, wel konnen onderscheiden van de vreemdelingen, doch niet zo zeer by de Communie, als wel wat aangaat het formeeren van een Lichaam uit zulke en zulke byzondere personen bestaande, waar van de namen zouden worden geregistreert, en aan dewelke men een soort van een loodjen zou geven, waar op aan de eene zyde zou gezien worden een duive met een olyftak in den bek, en daar by dit opschrift arbeidt aan den vrede en aan de Heiligmaking; op de andere zyde zou staan op wat tyd iemants naam zou zyn geregistreert, en dus zou men hem gemakkelyk konnen vinden in het Registerboek, als het vereischt wierdt.
De Zoon. Gy hebt niets gezegt, myn Vader, van personen die ergernis geven; zullen die ook ter Communie worden toegelaten?
De Vader. Myn Zoon, ik hebbe als eene van de noodzakelykste dingen vastgestelt, dat de Communicant verklaren moet, dat hy zyne verplichting tot Heiligmaking erkent en toestemt.
De Zoon. Hebt gy nu alles gezegt, Vader?
De Vader. Ik hebbe u maar een algemeen plan voorgestelt, 't welk zeer uitgebreid en beschaaft zou moeten worden, als men het ter uitvoering wilde brengen. Het zou nogtans voor eerst konnen dienen om de volkeren te nodigen tot het formeeren van zulk eene Vergadering, in verwachting dat men een uitvoeriger Tractaat deswegen zou konnen in 't licht geven, enz. Die Pietistische Catechismus behelst ook, gelyk men ziet, Anabaptistische en Quakersche gevoelens; en mogelyk zal men 'er nog wel iet ergers in ontdekken.
-
voetnoot(a)
-
Daar is een valsche blydschap, en deze kan niet gepaart gaan met de gevoelens van ware godvrucht.
-
voetnoot(b)
-
Men zegt dat die Navolgers van Franke verachting tonen voor die niet van hunne party zyn. Dit hebben zy gemeen met alle andere Secten en met een oneindig getal van devotarissen. Men voegt 'er by, dat zy zeer aandringen op boetvaerdigheit en op de praktyk van het Christendom: maar dit belet niet, dat men hen van geveinstheit verdagt houdt. In 't vervolg zal ik eenige byzonderheeden aangaande den Leeraar Franke bybrengen.
-
margenoot+
- Oorsprong der Pietistery in Duitschland.
-
voetnoot(c)
-
Men meent by de Pietisten, dat die naam in 't eerst uit spotterny gegeven wierdt aan die het Gezelschap, Collegium Philo-Biblicum genaamt, uitmaakten, waarvan hier na zal gesproken worden, en dat men in 't vervolg de leerlingen en toehoorders van dat Collegie ook zo genoemt heeft.
-
voetnoot(a)
-
Zie de Verhandeling over den Luterschen Godsdienst.
-
voetnoot(b)
-
Daarom noemde men die Scholen Collegia Philo-Biblica. Zie Croesius Hist. Quak. L. 3. p. 545.
-
voetnoot(c)
- Augustus Herman Franken. Men zegt dat hy een langen tyd de leerling en verwonderaar van Spener geweest is. Om een onpartydig denkbeeld te geven van dien Leeraar Franken, zal het goed zyn hier by te brengen 't geen in de Bibliotheque Germanique Tom. XVIII. gevonden wordt. Men verzekert daar, ‘dat het uittreksel ten meestendeele gemaakt is uiteen Versameling van verscheide stukken die in een Boek in folio, ter eere van Franke na zyn doot zyn in 't licht gegeven’, en by gevolg kan de Lezer vooraf verzekert zyn, dat alles ten voordeele van den Leeraar wordt bygebragt. Hy was het, zegt men, die in 't jaar 1686. te Leipsig met een van zyne vrienden het Collegium Philo Biblicum oprechtede. Hy deet vervolgens een reis naar Lunenburg. ‘Daar nam de smaak dien hy van jongs op in de godvrucht gevonden hadt, zeer toe.... hy noemde Lunenburg zyn geestelyk Vaderland...... hy keerde te rug naar Leipsig, en gaf hier lessen over de H. Schrift, lessen...... die bekwaam waren om zyne leeerlingen steets vromer te maken..... Menigmaal hadt by wel 300 zulke toehoorders...... De jalousy, uit dien toevloed ontstaande, verwekte de quellingen die Franke te Leipzig moest uitstaan wegens zyne lessen, en manier van uitlegging..... Hy vondt ook magtige vyanden te Erfort,
daar hy tot Prediker beroepen was. Door zyne Predikatien, die veel toeloop badden,.....wierden zelfs veele Roomsgezinden bekeerd. Zeer veele Luthersgezinden begreepen, dat hun Christendom tot dien tyd toe maar een uiterlyk Christendom geweest was...... Maar men stuitte welhaast den loop zyner Bediening...... Men zette hem van zyn ampt af in de maand September des jaars 1691. met bevel van binnen tweemaal vierentwintig uuren de Stad te verlaten..... Daar na wierdt hy van den Keurvorst van Brandenburg aangestelt in de nieuwe Universiteit van Halle...... In 't jaar 1695. begost hy een School te stichten tot onderwys der kinderen van arme luiden....... Hy stierf in de maand Juny des jaars 1727.’ De Leeraar Franke gaf zyne Christelyke lessen aan allerleye toehoorders zonder onderscheit, aan de vrouwen zo wel als aan de mans, doch zo dat zy van elkanderen waren afgezondert. Het stichten van het School voor arme kinderen is zeekerlyk pryzenswaardig; en te meer omdat daar uit voortkwam een Weeshuis te Halle, 't welk zeer veel lof verdiende, en niet weinig heeft toegebragt tot vergroting van de Verzameling der lofspraken aan de familie van den Heer Franke gezonden wegens deszelfs overlyden, ‘dewelke, volgens de aanmerking van de Schryvers der Bibliot. German., met een kleine letter gedrukt is, en echter twee hondert bladzyden heeft, zonder de Lykpredikatie daar by te rekenen’. Die van de vruchtbaarheit der Hoogduitsche pennen bewust is, zal zich daar over niet verwonderen. Elk weet dat rym en onrym daar vloeit als een snelvlietenden stroom ter eere van de overledenen die zich in hun leven maar eenigsins
hebben vermaard gemaakt, en dat een Poëet daar in minder tyd twee hondert verzen stans pede in uno, gelyk eertyds Lucilius deet, weet zaam te flansen, dan Horatius nodig zou gehad hebben tot de schikking van zyne gedachten in de minste zyner Lierzangen. Ik eindig deze aannmerking met de beschryving van het caracter des Leeraars Franke, volgens de gemelde Bibliot. German. ‘Hy was deftig en zagtmoedig in zynen omgang. Hy bezat een natuurlyke welsprekendheit. Hy hadt zyn verstand zorgvuldig geoefent, en ging by allen die hem gekent hebben, voor een geleerd man door. Zyne vyanden zelve, die hem beschuldigt hebben dat hy zyne leerlingen gevoelens en stellingen, die met de geleerdheit stryden, inboezemde, moeten nogtans bekennen dat hy van verstand en geleertheit gantsch niet was misdeelt...... Het gantsche gedrag van Franke scheen tot oogmerk te hebben om de godvrucht in de harten der Christenen te ontsteeken, en als men in overweeging neemt..... 't geen zyne vyanden van hem zeiden, wordt men welhaast gewaar...... dat zy meerendeels onrechtmatig van hem hebben geoordeelt. De naam van Pietist, zo loflyk in zich zelven, maar die van veelen wordt gebruikt om een buichelaar te betekenen, en voortaan in Duitschland een naam van partyschap is en blyven zal, is niet genoeg om den Heer Franke by onpartydige menschen verdagt te maken, enz.’ Den overigen lof van dien Leeraar kan men vinden in de Bibliot. German. daar men ook met vermaak lezen zal de beschryving van de oprechting en de goede schikking van het Weeshuis
te Halle.
-
voetnoot(a)
-
Het scheelde weinig of de zeer geleerde Thomasius, die de verdediging dier vergaderingen wilde op zich nemen, was het slachtoffer van de Tegenparty der Pietisten geworden. Ter zelver tyd zag men diergelyke Vergaderingen te Giessen en elders.
-
voetnoot(c)
- Ne quis publice privatimve aliter populum imbueret &c. ubi sup.
-
margenoot+
- Gevoelens van de Pietische Navolgers van Spener.
-
voetnoot(d)
- Poiret toont veel verachting voor de wetenschappen op verscheide plaatsen van zyne Oeconomie divine, en wil met het voorbeeld van J.C. en zyner Apostelen bewyzen, dat de Studien verwerpelyk zyn, enz. Zie p. 46. 50. 304. enz. van het V. Deel en elders. Dit is niet te verwonderen in de Mystiken, het zou in tegendeel te verwonderen zyn, zo zy hunne denkbeelden met de menschelyke wetenschappen wisten te paren.
-
voetnoot(f)
- Croesius ubi sup. p. 550. Zie 't geen boven gezegt is wegens den naams oorsprong der Pietistische Secte.
-
voetnoot(b)
- Spener stierf met den tytel van Kerkelyken Raadsman te Berlyn in 't jaar 1705.
-
voetnoot(c)
-
Men zegt, dat het een Boekjen van Poiret was over de opvoeding der kinderen.
-
voetnoot(d)
-
De uitdrukking in 't algemeen is hier niet onnut. In Duitschland begrypt men onder den naam van Pietistery al 't geen in Vrankryk onder den naam van Quietistery doorgaat. Dit zal nog veel moeite baren aan die de Kerkelyke Historie van de 17de en 18de eeuw zullen willen beschryven. In voorgaande eeuwen ging al wat niet Orthodox was, voor Manicheens door, en ten tyde van het Arrianendom, stonden alle de geenen die de Godheit van J.C., de Drie-eenheit, enz. niet beschreeven volgens 't gevoelen der Kerke, voor Arrianen te boek.
-
margenoot+
- Gevoelens der Pietisten in 't algemeen.
-
margenoot+
- Drie soorten van Pietisten in Duitschland.
-
voetnoot(a)
-
Zie den nieuwen Hemel en de nieuwe Aarde van Mad. Bourignon.
-
voetnoot(b)
-
Zie Poiret Oecon. divin. Tom. V. C. 14. enz. Na breedsprakig gehandelt te hebben over het duizentjarig Ryk, en over de verheerlyking der gelovigen, dewelke daarvan een gevolg wezen zal, en waar in die Heiligen, zo hy zegt, zullen bekleed zyn met een godlyk licht 't welk hunne verderflykheit zal
vernietigen, en het overige van hun lichaam zal veranderen in licht even als het lichaam van J.C., verbeeldt hy ons die zelve Heiligen als levende en in een goddelyken rang regeerende in het Koningryk der Hemelen, 't welk dan op de aarde zal gekomen zyn. ‘Daar zal, voegt by 'er by, een plaats en throon weezen voor zyne Goddelyke Majesteit. Daar zullen plaatsen, bedieningen, ampten, en waardigheden voor zyne Heiligen zyn. De eene zullen zitten aan zyn rechter, en de andere aan zyn slinke hand; eenige zullen zitten op thronen met kronen op hun hoofd, andere zullen gestelt worden over veel, andere over minder, eenige over tien Steeden, andere over vyf. Sommige zullen eeten aan zyne tafel, andere zullen gestadig voor hem staan; eenige zullen hem volgen waar hy gaat, andere zullen van Sabbath tot Sabbath, van maand tot inaand, van jaar tot jaar zich komen vertonen voor zyne Majesteit...... Evenwel zal God onpartydig zyn in het uitdeelen zyner geschenken...... De vermakelykheden der gelukzaligen zullen alleen bestaan in de blydschap, liefde, en andere verlustigingen, gepaart met eene kinderlyke onnozelheit en oprechtigheit...... Dan zal 'er een overeenstemming en aangename verkeering zyn tusschen God en de menschen, tusschen menschen en menschen, tusschen de menschen en beesten en alle de andere Schepselen.....’ Men zal elkander voortteelen; doch deze voortteeling zal verwonderlyk zyn, zonder overdaat, zonder verdorvendheit, zonder onreine en
ongeoorloofde begeertens...... ‘omdat alles dan heilig en beerlyk zynde, daar geen mannelyke noch vrouwelyke Sexe wezen zal, noch beestelyke deelen die niet mogen genoemt worden...... Dewyl yder verheerlykte zelfstandigheit zal gelyk geworden zyn aan Adam, zodanig als hy was voor dat de vrouw uit hem was genomen, zal elk zyns gelyken uit zich zelv voortbrengen, door het beginsel van de liefde Gods, en door de begeerte van telkens de schepselen te vermenigvuldigen om die grote Majesteit gestadig meer en meer te doen beminnen en te pryzen’ (Wegens de omstandigheden van die wonderlyke voortteeling, verzendt hy zynen Lezer tot de Schristen der geene aan de welke God de byzonderheeden van die wonderen der andere waerelt heeft doen zien, dat is tot de Morgensterre, een werkjen van de Profetesse Bourignon.) Eindelyk, tot voltooyinge ‘van de heerlykheit en de verlustigingen der Heiligen in de eeuwige gelukzaligheit die op het Duizentjarig Ryk volgen moet, zal God, voegt hy'er by, zich alleen toeleggen, om zo te spreeken, om de menschen te vergasten, te streelen, en te liefkozen’. De vreemdigheit der denkbeelden van de Profetesse Bourignon, wegens de toekomende vernietiging van het onderscheit der Sexen in den verheerlykten mensch, doet my hier te binnen komen het buitensporig gevoelen van dien naamlozen Schryver, die in een klein boekjen, gedrukt in 't jaar 1644., beweeren wil, ‘dat de vrouwen geen menschen zyn, dat derhalven J.C. niet voor haar gestorven
is, en dat zy niet zalig zullen worden’. Zie hier de redenen die hy bybrengt. ‘Eva is uit den man genomen om hem andere menschen te helpen voortbrengen. Zy was geen mensch, maar een hulpe, en een noodzakelyk middel voor den mensch. De aarde wierdt bebouwt, maar zy arbeidde niet. Een wapensmit zou geen degen konnen smeeden zonder hamer, een Schryver zou niet konnen schryven zonder pen, enz. De vrouw is maar een werktuig...... Laat ons, zegt God, een hulpe geven aan Adam, eene gezellinne die hem gelyk is. Dat wil zeggen, Laat ons hem een werktuig geven, zo als hy in deze omstandigheit nodig heeft. De vrouw, zegt de Apostel Paulus, is gemaakt voor den man. Dat is recht zo als 't behoort en naar den regel. Doch Sebastiaan Castalio heeft het nog beter gevat, want hy vertaalt of verklaart adjutorium simile homini, door jumentum ei accommodatum. 2. God heeft gezegt, laat ons den mensch maken naar onzen beelde, en niet de menschen, 't geen hadt moeten wezen indien de vrouw naar Gods beeld geschapen was..... Maar laat ons Paulus nog eens boren: hy zegt. De man is het beeld Gods, de vrouw is de heerlykheit des mans; een goede aarde, een goede hamer, een goede penne strekken tot verheerlyking der geenen die zulke werktuigen gebruiken. 3. Een eenig mensch heeft in het Paradys gezondigt, daar staat niet dat twee menschen gezondigt hebben. De zonde is door één mensch in de waerelt gekomen, men leest niet dat die gekomen is door een vrouw. Indien twee
menschen (van een onderscheidene Sexe) gezondigt hadden, zouden 'er twee J.C. nodig geweest zyn...... nu, zegt men, wordt de man alleen genoemt als verbeevener in waardigheit enz. derhalven is de vrouw geen mensch; derhalven staat zy niet gelyk met Adam. 4. Wy zullen eens onderstellen, om te antwoorden op de tegenwerping genomen uit de twee volgende texten; God schiep man en wyf, en die twee zullen tot één vleesch zyn, dat de volmaaktheit van den Werkmeester bestaat in de noodzakelykbeit van zich te bedienen van het vereischte werktuig om zyne bekwaamheit te oefenen. In dezen zin zou mogelyk de man met de vrouw zamen genomen maar één volkomen mensch uitmaken. Maar hoe zou men 't in zulk een geval stellen met oude vryers en oude vrysters’? Meer andere redenen, die even zo flaauw zyn, sla ik over, als mede het antwoord van J.C. aan de Cananeesche vrouw. De naamloze Autbeur wil het verklaren ten nadeele van de vrouwelyke Sexe, en besluit dat de zaligbeit voor baar niet geschikt is. Quid tantopere de vestra salute laboratis? manete obsecro in eo quo vos natura posuit statu &c. Wyders vaart by voort met den zelfden toon. ‘De vrouwen, zegt by, waar van gesproken wordt in het N.T., verzogten J.C. om de geneezing van lichaams qualen, en om niets anders, dewyl zy wel wisten dat by voor haar niet gezonden was. Daar is evenwel eenig geheim verborgen in het gedrag dat J.C. hieldt met zich te verwaardigen vrouwlieden aan te boren, en zelfs een lang gesprek met de Samaritaansche te bouden. Zie bier de reden. Haar geloof beschaamde de ongelovigbeit der mannen. Voor
deze was by alleen gekomen; ziende nu den yver en het vertrouwen dat eenige vrouwen van bem badden, wilde by baar op eene ongewone wyze bystaan, om den mannen bunnen plicht aan te wyzen’. 5. Een andere kluchtige reden die den Schryver meent te hebben om de vrouwen buiten den rang der menschen te sluiten, is dat baar geslachtrekening niet in den Bybel wordt uitgedrukt, gelyk gedaan wordt met opzicht tot de mannen, die de ware nakomelingschap van Adam zyn. 6. Maar hoe zal men den text des Apostels Paulus in zyn eersten Brief aan Timotheus K. 2. uitleggen, daar hy zegt dat de vrouwen zalig zullen worden met kinderen ter waerelt te brengen? ‘Niets is lichter te doen. Hier wordt niet gehandelt, zegt men, van de zaligheit der ziele. Zalig zyn wil hier zeggen, gelukkig zyn in in deze waerelt (bene valere in hoe mundo). Zo wy onderstellen met zekere Orthodoxen, dat de zaligheit toekoomt aan die kinderen ter waerelt brengen, boe zal het dan gaan met de oude vrysters, en met de onvruchtbare vrouwen? En hoe veele quade wyven die zeer vruchtbaar zyn, zullen wy dan niet plaatsen in het Paradys?’ Waarlyk, indien de Grieksche woorden, met kinderen ter waerelt te brengen, konden overgezet worden met kinderen of hare kinderen wel op te voeden, zo zou de zwarigheit zyn weggenomen: want wy mogen wel verzekert zyn, dat niets de zaligheit der moeders meerder zou bevorderen, dan de goede opvoeding van hare kinderen. Maar neen, die opvoeding kan, naar 't
gevoelen van den naamlozen Schryver, niets anders te weeg brengen dan dat de moeders in deze waerelt gelukkig zyn, boewel door middel van de volharding der kinderen in het geloof, de opvoeding dienen kan tot het geluk der kinderen in de andere waerelt. 7. Zie bier nog een tegenwerping. God heeft de zonden vergeven aan de vrouwen, by voorbeeld aan Maria Magdalena. Waar toe diende die vergeving der zonden? zo zy niet strekte om baar zalig te maken? Men zou hier nog veel aan te merken hebben op andere beuzelachtige redenen van onzen Autheur, als namelyk dat de zonden der vrouwen niet gelyken na die der mannen; dat de zonden der vrouwen niet verschillen van die der dieren. (Dit gelykt naar de zonden der Pré-Adamiten.) De zonde van Adam is alleen de ware zonde geweest, gelyk uit alles zeer klaar blykt, zegt ons de naamloze Schryver. De vrucht des booms was alleen verboden aan Adam; God riep Adam onmiddelyk na het begaan van de zonde; wy hebben alle gezondigt in Adam, en tot bewys daar van zyn de mannen alleen besneden geworden, waar omtrent ook noodwendig te letten staat op dat teken van verkiezing, als 't welk onder de oude Wet de gelovigen van de ongelovigen onderscheidde. De besnydenis is van Goddelyke instelling, en men zou ze wel mogen houden voor een geestelyk plaatsmiddel, 't welk den man alleen nodig was, als zynde de ware zondaar; want nog eens, de zonden der vrouwen zyn niets anders dan ongeregeltbeden overeenkomende met die door de dieren veroorzaakt worden, quae pauperiem fecisse, vel delicta perpetrasse dicuntur. De geboorte van den Zaligmaker bewyst ook,
dat Eva niet gezondigt heeft, en by gevolg ook niet de vrouwen die uit haar en na haar geboren zyn; daarom is by ook geboren zonder vermenging, enz. Laat ons de rest maar overstaan. Vervolgens spreekt hy de H. Schrift stoutelyk tegen, daar zy zegt dat de vrouw, tot straffe voor hare misdaat van ongeboorzaamheit in het eeten van de verbode vrucht, veroordeelt is om met smerte kinderen te baren. Indien, zegt hy, die smert baar waarlyk tot een straf was opgelegt, waarom zien wy dan de dieren ook met smerte baare jongen voortbrengen? Daar na na telt by op alle de quade daden die de vrouwen, waar van in de H. Schriftuur gesproken wordt, gepleegt hebben, dewelke, zo hy zegt, wel verre van voor misdaden te boek te staan, in tegendeel by de Heilige Schryvers als pryzenswaardig voorkomen. Laat ons niet verder met hem voortvaren in zulk een al te batelyk verslag, waar uit hy dit gevolg trekt, dat de vrouwen niet zondigen gelyk de mannen (die alleen redelyke Schepsels zyn.) Volgens hem is de bloedschande van Loth een groot bewys daar van. Hy is het die voor schuldig gehouden wordt, dewyle zyne nakomelingschap uit de Kerk wierdt uitgesloten, enz. Met één woord, dus besluit hy, de zonden zyn door J.C. aan de vrouwen niet vergeven geworden als zonden, en hy heeft haar maar een bevryding van tydelyke qualen toegestaan.
Dewyl de eeuwige zaligheit, naar zyn meening, de vrouwen niet betreft, is hy ook van gevoelen dat zy niet zullen opgewekt worden uit den doden. De vraag der Sadduceen wegens het lot in de andere waerelt van een vrouw, dewelke zeven mans in deze waerelt hadt gehadt, was by gevolg beuzelachtig en onbehoorlyk. De mannen zullen in het Paradys geene vrouwen nodig hebben. Ten opzicht van de heilige Maagd, maakt de onheilige Schryver gantsch geen zwarigheit. De zegeningen welke aan haar in de H. Schrift worden toegestaan, raken haar niet dan voor zo verre zy uit genade, en omdat zy den Zaligmaker gedragen hadt, de menschelykheit is ingelyft geworden. Zy werdt mensch door een uitwerking van genade, even als hy eenige Anabaptisten (Anabaptist beteekent hier Sociniaan) J.C. niet uit zyn natuur, maar uit genade God genaamt wordt.
Zeer belagchelyk, om niets ergers te zeggen, verdraait hy het zeggen van den Apostel Paulus in den Brief aan de Galaten; daar is in J.C. noch man noch vrouw, dit verdraait hy, zegge ik, op zyne wyze, verklarende die woorden dus, het mannelyke is in J.C. niet als 't vrouwelyk, (neque masculus ac faemina, annuens particulâ ac illam non ita unum esse in Christo, quemadmodum illi de quibus usurpat vocem neque.)
Het niet nemen van vrouwen, door den Apostel Paulus den mannen zo sterk aanbevolen, slaan wy over, als mede de Gesnedenen, waar van gezegt wordt dat zy zich hebben laten snyden om het Koningryk der Hemelen te bekomen. Dit bewyst hem aan den eenen kant, hoe gevaarlyk de vrouwen zyn, en aan den anderen, hoe verachtelyk zy zyn; tot zo verre dat hy verkeerdelyk meent dat nooit een moeder zich verblyd heeft over de geboorte van een dochter, (quae mater unquam gavisa est natâ filiâ?) De opwekking van het dochtertjen, daar de Evangelist Lucas van spreekt, bewyst by hem niets, dewyl de Evangelist, of liever J.C. zegt, het meisjen is niet doot, maar het slaapt. Het overige der Verhandeling van onzen beuzelschryver bestaat alleen in Sophistische en kinderlyke bairkloveryen, gelyk dit volgende ‘J.C. verscheen, na zyne opstanding, liever aan de vrouwen, dan aan de mannen, omdat zy snapachtig van natuur zynde, niet zouden nalaten dat geval terstond door de gantsche Stad te verspreiden’. Geenzins wil ik het verderflyk gevoelen van dien naamlozen Autheur goedkeuren: maar het zal echter niet quaad zyn den Lezer te berichten, dat het eigentlyk gemaakt is als tot een schimpschrift tegen de Anabaptisten, dat is tegen de Socinianen, en tot een bespottelyke verachting van de vrouwen. Dit blykt uit het slot der Verhandeling, 't welk ik hier woordelyk, zo als het in 't origineel staat, laat volgen. ‘Probavi.....
mulierem non esse hominem, nec eam salvari: quod si non effeci, ostendi tamen universo mundo, quomodo hujus temporis haeretici, & praesertim Anabaptistae, sacram soleant explicare scriptuarum, & qua utantur methodo ad stabilienda sua execranda dogmata. Prudenti satis; imprudentes autem mulierculas oratas volo, ut me prestinâ benevolentiâ & amore complectantur. Quod si noluerint, pereant bestiae in saecula saeculorum. Satis gloriae & ex hoc tractatu habeo, quod in posterum more aliorum haereticus sum futurus, si non bonae famae, tamen magnae’. Dit alleen hebbe ik daar maar op te zeggen; te weten dat hy niet hadt beboren te spotten ten kosten van den Godsdienst, noch de H. Schrift te gebruiken tot zyne spotternyen. Zeker man, Gediccus genaamt, heeft dien naamlozen Schryver wederlegt, en niet verzuimt hem met zware scheldwoorden te overladen.
-
voetnoot(a)
- Morhof in Polyhistor. Tom. III. L. 5. p. 555.
-
voetnoot(d)
- E suae
sapientiae officinâ multa, verùm monstruosa atque horrenda, superstruunt, zegt Croesius ubi sup. p. 558. Deze zelve Autheur voegt'er by, dat de toen regerende Keurvorst van Saxen de boeken en de leere van dien Schoenmaker door eenige Theologanten van Dresden liet onderzoeken, en dat die examinateurs de leere van den Schoenmaker niet alleen Orthodox bevonden, maar dat zy zelfs in hem buitengemeene gaven van God in hem erkenden. Zeker Schryver, Weckius genaamt, vergat niet eene byzonderheit, zo loflyk voor den verlichten Schoemaker, in te lasschen in zyne Historie van Dresden, dewelke hy te Neurenberg liet drukken: maar die het onderzoek van zyn handschrift was aanbevolen, deeden die omstandigheit, als te veel eer gevende aan den Schoemaker, daar uit schrappen. pag. 559.
|