§. XXXVI.
Of de Mensch, volgens het gevoelen van Mahomet, geformeert is uit een Bloedzuiger.
NOg eene kinderagtigheid van Euthymius Zigabenus: Dees zegt, dat Mahomet denGa naar voetnoot(c) Mensch doedt gebooren worden uit een Bloedzuiger. Dit komt daar van daan, om dat in het XCVIste Kapittel van den Alcoran gezegt word, dat God den mensch geschaapen heeft uit een weinig geronnen bloed, of, zoo als de Fransche overzettinge dat vertaalt heeft, gestremd bloedGa naar voetnoot(d) en dat het Arabisch woord ook een Bloedzuiger beteekend, of, met een weinig verandering daar in, 't voortteelend Zaad. Dog alle die slegte Griekjes, die die taal niet verstonden, hebben alle die beteekeningen onder een verwart, om lings en regts met hunne tegenstreevers den draak te steeken.
Hebben zy ook daarenboven niet gezegt, dat Mahomet aan Salomon heeft gegeven eenen wilden Haan, en zeekere Gondes tot zyne leermeesters, en dat hy uit dezelve alle zyne wysheid heeft gehaalt, en die nietGa naar voetnoot(e) van God heeft verkregen. Dog wat zyn die Gondes (Γνδαι) anders, dan een barbaarsch woord, dat niets met alle beteekend, en dat gemaakt is vanGa naar voetnoot(f) twee Arabische woorden, welke zy niet verstaan hebben, en welke eenen hoop Bescherm-engelen, of Goddelyke Geesten beteekenen.Ga naar voetnoot(g) (Hoe zeer dat voor een gedeelte het zelve woord is, als 't geen zy vermengt hebben met dat van Duivelen, om den Alcoran zig zelven te doen tegenspreeken, en Mahomet te beschuldigen, dat hy die kwaade Engelen had zalig gemaakt. De waarheid dan is, dat in het Kapittel, alwaar deeze plaats gevonden word, namentlyk in het XXVIIste, veele sotternyen zyn, gansch onwaardig voor Salomon, ten minsten voor dien Salomon, die, zelfs naar de letter, wys en een Wysgeer was, gelyk hy zoodanig nog te dier tyd was; dog, dit niet tegenstaande, haald hy aldaar alle zyne wysheid van God. Wy hebben, zegt den Alcoran, de wetenschap aan David en aan Salomon gegeven. Die hebben gezegt, gelooft zy God, die ons begenaadigt heeft,
boven het groot getal zyner dienaaren, die in zyne Almagtigheid hebben gelooft. Hier na volgen nog andere redeneeringen, die wel, ik beken 't, de alderverstandigste niet zyn; dog die egter zoo godloos niet zyn.)