§ X.
Wederlegging van 't geen gemeenlyk gezegt word, dat wy Boekken genoeg hebben, zoo in 't Latyn, als in de hedendaagsche taalen, om door derzelver behulp met zeekerheid den Mahometaanschen Godsdienst te kennen.
Aangaande het geene men met zoo veel vertrouwen verzeekerd, namentlyk, dat wy Boekken genoeg hebben in 't Latyn enz. welke de gronden des Mahometaandoms wederleggen, zal ik klaar aantoonen, dat het meerengedeelte van die gewaande Wederleggers, minder den Mahometaanschen Godsdienst zelf, als wel de schaduwe of schim van dien hebben bestreeden. By voorbeeld, den een deezer Auteuren doedt zig geweld aan, om tegen de Musulmannen te bewyzen, dat God geen lichaam, maar een geest is; den ander, dat de kwaade Geesten geene vrienden Gods, maar wel deszelfs vyanden zyn; een ander, dat de reinigingen des lichaams niets toebrengen tot de zuiverheid der ziele: en meer andere diergelyke zaaken. Wanneer zy nu over alle die punten zoo lang hebben gezintwist, tot dat 'er het eind (als men zegt) van weg is, verbeelden zy zig, de Mahometaanen en derzelver Leerstukken kragtdaadig te hebben wederlegt. Midlerwyl hebben, nog Mahomet, nog zyne Leerlingen, nooit een eenig deezer Leerstukken beweert; en op die wyze vervallen die Schryvers in deGa naar voetnoot* bedrieglyke sluitreden, welke men noemdGa naar voetnoot(a) Onkunde des Geschils, en vegten tegen hunne herssenschimmen, in plaats vanGa naar voetnoot(b) weezentlyke dwaalingen uit te roeyen. |
-
voetnoot(a)
-
Ignorantia Elenchi, dat is te zeggen, betoonen, 't geen niet betoont moet worden, of zintwisten over 't geen waar over geen geschil is.
-
voetnoot(b)
- Ik laat hier zeer veel niet te passe komende geleerdheid agter, waar in men vindt de buitenspoorigheid van Caligula, die van alle de groote voorbereidselen, welke hy gemaakt had om Engeland te veroveren, afstapte, met alleenlyk aan zyne krygsknegten te beveelen, de zee-schulpen op den oever des Oceaans te vergaderen, en daar mede hunne Helmen en zakken te vullen; die der Atheniƫnsers, welke eertyds tegen de mieren, bewaarende eenen
grooten schat, de wapenen opnamen; die der oude Duitschen, die zig met bloote deegens in zee wierpen, om dezelve te bevegten; die der Psyllen, die den Zuiden-wind wilden bestryden. Van gelyken houde ik te rug het gansche slot van dat Artikel, als zynde niets anders dan een iedel gerel, waar uit den Leezer niets kan leeren, zoo min als uit de barmhertige Byvoegselen welke M.D***. daar had by gedaan, over den Veldtogt van het jaar 1712.
|