Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§ IX.
| |
[pagina 91]
| |
dig zyn dat getuignis te geeven; die aldus in de Voorreden zyner Vertaalinge spreekt. ‘Ga naar voetnoot(a) 't Is eene zaak, zegt hy, welke ik zeeker weet, en al zoo wel als alle de gene die de Mahometaanen eenigzins kennen, dat het aan de Christenen volkomen vry staat, om met hen te zintwisten, zoo mondeling als schriftelyk, en zelfs alsdan, wanneer men in hun Land zig bevindt; behoudens egter aan de eene zyde, dat zulks niet geschiede in 't openbaar, schoon men nogtans ook zelfs dit op eenige plaatsen gedoogd; en aan de andere zyde, dat zulks geschiede met alle gemaatigdheid, zonder, den Alcoran, of deszelfs Auteur, door te haalen; en eindlyk dat zulks niet geschiede als met bescheidene Lieden, waar mede men eenige betrekkinge van vriendschap of van gemeenzaamen ommegang heeft.Ga naar voetnoot(b) In zoodanigen geval is 'er niets, dat zoude beletten, om op eene zeedige wyze, en als om zig des te grondiger te oeffenen in 't geen waar van men onkundig is, hen de reedenen af te vraagen van zommige Artikelen hunnes geloofs, vooral, nopende zoodanige, die eenige betrekkinge hebben op zommige plaatsen onzer Heilige Schriftuure, welke zy verkeerdelyk toepassen of verklaaren; dat men ook in 't vervolg hen niet zoude mogen eenige zwaarigheden opperen, nopende hunne denkbeelden; en dat men hunne meest gewoonlyke tegenwerpingen niet zoude mogen wederleggen; waar na men zoude konnen overgaan tot de uitlegginge onzer verborgendheden, en tot het bewyzen der Evangelische waarheid; en dit word daaglyks door onze Zendelingen zonder gevaar, en meenigmaal niet zonder vrugt gedaan. Daarenboven hebben de Christenen met de Mahometaanen over zaaken van Godsdienst gezintwist, niet alleen mondeling maar zelfs schriftelyk. Zeeker Schryver had een Boek gemaakt voor den Christelyken Godsdienst, onder den tytel van Speculum verum ostendens &c. dat is gezegt, Spiegel vertoonende de waarheid. Een Persiaan, genaamtGa naar voetnoot(c) Ahmed, verwondert over deszelfs tytel en inhoud, nam de penne op, om dat te wederleggen, en gaf aan eene verzameling van tegenwerpingen, welke hy tegen dat werk maakte, den tytel van Politor Speculi; dat is gezegt, Polyster des Spiegels, als of hy het Catholykdom had willen over-polysten. In dat boek deed de Persiaan zyn uiterste best, om alle de fondamenten des Christelyken geloofs om verre te werpen, en boven al de verborgentheden der Heilige Drieëenheid en der Godheid van Jesus-Christus, en op derzelver puinhoopen de leugenen van Mahomet op te regten.’ Dit zyn de eige woorden van Guadagnoli, die tegen het Boek des Persiaans eene verantwoordinge heeft geschreeven, welke te Romen gedrukt is. Om dan wel te verstaan 't geen gemeenlyk van de Mahometaanen gezegt word, dat het hen niet vrystaat, te zintwisten over zaaken van Godsdienst; moet men drie zaaken onderscheiden, namentlyk de tyden, de plaatsen, en zelfs de wyze van zintwisten. 1. Aangaande het eerste, is het eene zeekere waarheid, dat de vryheid om te mogen zintwinsten op de eene tyd veel grooter is geweest als op den anderen: als, by voorbeeld, tegenwoordig is het in het Ottomannische Ryk niet meer geoor- | |
[pagina 92]
| |
looft, den Mahometaanschen Godsdienst opentlyk te keer te gaan; dog zoodanig was het aldaar eertyds niet gelegen: en om overtuigt te zyn van de waarheid van 't geen ik zeg, heeft men slegts te leezen de Historie der Patriarchen van Alexandrië, gemaakt door den Abt Renaudot: een Werk waar in dien Abt ons een blyk geeft van zyne bedreevendheid in de Oostersche Taal-geleerdheid. Zie hier hoedanig hy zig op Bladzyde 377 van dat Boek uitlaat. ‘Eertyds, zegt hy, was het den Oosterschen Christenen geoorlooft, om opentlyk voor hunnen Godsdienst te zintwisten, zoo mondeling als schriftelyk. Dit blykt uit het geene wy in Manuscripten van die zintwistingen hebben: Hoedanige onder anderen zyn die van Abraham Tirhaneus met Abdelrahman; die van twee Geestelyken met eenen Jood, genaamt Amram; die van Elias, Aartsbisschop van Nisibië in de Diarbekir, met den Vizier Abulkacern, zoon van Hucein den Megrobiter; die van Isa, zoon van Zaraa met Abulhacer den Balchiter; eene andere van Abucora of Abucaras; en 't geen eigentlyk eene verantwoordende zintwisting is, by wyze van zamenspraak, tot verdediging des Christelyken Godsdiensts in de tegenwoordigheid des Kalifs Almamon; eene andere zamenspraak, aangaande de Drieeenheid en de Menschwordinge, te Caïro gehouden in het jaar der Hegira 639, dat overeenkomt met het jaar na Christi Geboorte 1270. gemaakt door zeekeren Ebn-Assal; nog eene andere van eenen Monnik met den Vizier van eenen Africaanschen Vorst, beschreeven door Ebn-Altaib, den Nestoriaan; eene andere, welke een AEchmalotarch, of Hoofd der gevankenisse onder de Jooden, gehad heeft met den Monnik Chouc Eljechua, welke gehouden is in de stad Meru, of Maruwe, Hoofdstad van Chorazam; en eindelyk eene reedenwisseling tusschen eenen Neophyter en zynen Meester, over de valschheid der Profeetie van Mahomet, met eene wederlegging van deszelfs Alcoran: zonder nog te spreeken van een oneindig getal geringer schriften over deeze stoffe, waar van men eene wydloopige lyst zoude konnen maaken.’ Dit alles bewyst klaarlyk, dat de zintwistingen over den Godsdienst niet altoos in Turkyen verbooden zyn geweest; en dat het wel kon gebeuren, dat men t' eeniger tyd ter deezer gelegentheid wederom Vryheid zal vergunnen, als voorheen. 2. Maar, behalven dit, moet men onderscheid maaken in de Plaatsen. Overal handeld men de Christenen niet met dezelve strengheid. In Persië, by voorbeeld, is meer Vryheid als in Turkyën, voor zoo veel den Godsdienst aanbelangd, en zelfs aangaande alle andere zaaken in 't algemeen. Ieder een weet, dat onze Kooplieden op verscheide plaatsen in de Oost-Indiën veel omgang hebben met de Mahometaanen, en dat men aldaar van dezelve niets te vreezen heeft, nademaal zy niet in staat zyn, om kwaad te konnen doen: Waar uit volgd, dat men aldaar over zaaken van Godsdienst kan zintwisten zonder vrees, en met goed gevolg. 3. Eindlyk moet men zeer oplettend' zyn omtrent de wyze van zintwisten. Maar wat verstaan wy dog door zintwisten over Godsdiensts - zaaken? Vooronderstellen wy eens, dat het in zeekere Landen verbooden is, om aan de gemeente het Oude en Nieuwe Testament te verklaaren, en dezelve aan te beveelen die te leezen; haar zoo mondeling als schriftelyk toe te laten om aan de Mahometaanen de boekken onzer Godgeleerden in handen te geven, Mahomet eenen valschen Profeet te noemen, en opentlyk uit te roepen, dat Jesus-Christus oneindigmaal boven hem is te stellen: laat ons, zeg ik, dit alles eens vooronderstellen, is 'er geen ander middel om den weg tot het Evangelium te baanen, en om de Mahometaanen tot de kennisse van de waarheid des Christelyken Godsdiensts te bereiden? Weet men dan niet, dat zoo 'er een Godsdienst is, welke door het licht der Natuur kan worden bewezen, en daar mede volkomentlyk overeenstemd, het buiten twyfel den Christelyken is; een welgepasten en reedelyken GodsdienstGa naar voetnoot(a) in allen deele. Laat ons eens met weinig woorden doen zien, wat men ter deezer gelegentheid zoude konnen zeggen. Is het niet geoorlooft om in een Mahometaansch Land te spreeken van God en van zig zelfs? Laat ons eerstelyk eens agt slaan op onze bestaanlykheid, dat wy | |
[pagina 93]
| |
een lichaam en eene ziele hebben, en dat wy van ons zelven niet zynde, onzen oorspronk moeten hebben van eene vermogender oorzaak, welke God is. Dit leidt ons in 't vervolg op, om de Natuur van dat Opper-weezen te beschouwen. Wy vinden dat God noodzaaklyk moet zyn oneindig volmaakt; dat hy, uit hoofde van het verstand dat hy den mensch gegeeven heeft, hem moet hebben geschaapen tot een einde hem gansch betaamlyk, dat is te zeggen, om hem te dienen: en dit is 't geen ook door de Mahometaanen zelve in den Alcoran, Kapitt. LI. vers 56. word toegestaan. Laat ons vervolgens ons zelven onderzoekken, en laat ons zien, of ons Verstand in staat is om de waarheid te bevatten, en om te konnen onderscheiden de nuttige zaaken van de onnuttige, de goede van de kwaade, en de noodige van de onverschillige; of onzen Wil geneigt is God te beminnen, hem te gehoorzaamen, en aan hem te geven, 't geen hem toekomt; of dezelve ook van gelyken bereid is, om aan de menschen te geven 't geen men hen verpligt is? Na ons zelven op die stukken wel te hebben onderzogt, zullen wy bevinden, dat wy, ten aanzien derzelve, niet zyn zoo als wy behooren; en dat wy in tegendeel veel verscheelen van 't geen wy moesten wezen, als zynde een werkstuk van de hand Gods. Door dat middel zullen wy ondervinden onzen elendigen staat, daar in, dat wy, zoodanig als wy zyn, hem niet welbehaaglyk konnen zyn, nog ons met hem vereenigen door de betragtinge van het goede. Tot hier toe zullen de Mahometaanen naar ons hooren, overmits zy zoo overtuigt schynen van 's menschen elende, en van deszelfs geneigdheid tot de zonde, dat zy geene zwaarigheid maaken te zeggen, dat de gene, die lang leeft, in zig zelven zeekere zaaken ontdekt, welke hy zelfs aan zyne grootste vyanden niet zoude willen toewenschen. Het moet dan aan een ieder vrystaan om na te speuren de oorzaak des kwaads, en hoedanig het middel is, welk het God behaagt heeft te gebruiken, om den mensch met zig te verzoenen. Zou men een mensch, die van een zoodanig onderzoek zyn werk maakte, zulks wel kwalyk konnen afneemen, vermits het zelve hem opleid tot den oorspronk zynes heils? Buiten allen twyfel niet. Aanstonds leerd ons het licht van de Reeden alleen, dat God het middel, om ons met hem te verzoenen, heeft konnen uitvinden, en dat hy ook dat middel heeft konnen openbaaren. De vraag is maar alleen, waar die openbaaring is te vinden? De boekken, welke wy het Oude en Nieuwe Testament noemen, hebben alleGa naar voetnoot(a) Kenteekenen van Godlykheid, welke een Mahometaan, of wie hy ook mag wezen, zoude konnen wenschen. Behaagd hen zulks niet, dat zy zelve opgeeven, hoedanige kenteekenen zy vereischen om te gelooven dat een boek Godlyk is, en wy zullen hen aantoonen, dat alle die kenteekenen zeer klaar in de Heilige Schriftuur worden gevonden. De verheeveneGa naar voetnoot(b) waarheden, waar by het licht der Reeden alleen nooit had konnen reiken, hoedanige, by voorbeeld, zyn, de oorzaak van 't kwaad, welke moet worden afgeleidt uit de zonde van Adam, 't middel ter zaligheid aan de menschen geopenbaart door eene der drie Persoonen, welke als Middelaar aan de Goddelyke geregtigheid heeft voldaan: Deeze waarheden, zeg ik, hoe bovennatuurlyk dezelve ook mogen wezen, besluiten in zig niets dat tegenstrydig is met de Reeden, en zyn geopenbaart in onze Heilige Schriftuur; zonder alhier te spreeken van de Profeetiën, of van andere merkteekenen van Godlykheid, welke aldaar te vinden zyn..... Laaten dan die zaaken, en meer andere diergelyke, worden voorgestelt in eene vrye en gemeenzaame byeenkomst, en men zal bevinden, dat zulks niet vrugteloos zal zyn geweest. Den Alcoran zal moeten zwigten voor de Heilige Schriftuur, en deszelfs gezag, om zoo te spreeken, als 't wasch voor de zonne versmelten. Vindt men zig in omstandigheden om niet zoo opentlyk te durven spreeken, zoo kan men zig daar min of meer naar schikken, volgens het rigtsnoer der voorzigtigheid. Dog dit zy hoe 't zy, ik verbeeld my, dat, wanneer de omstandigheden wel worden in | |
[pagina 94]
| |
agt genomen, men den aandagt deezer ongeloovigen zal opwekken, vooral, wanneer men aandringt op zommige waarheden. Dog, zoo 't my vrystaat zulks te zeggen, de zwaarigheid om met hen te zintwisten, en de afkeerigheid welke zy hebben voor het zintwisten, zyn geenszins de waaragtige beletselen van hunne bekeeringe. Want, vooreerst is het eene waarheid, dat de Oostersche Christenen zeer dom zyn, en zoo weinig onderweezen in hunnen Godsdienst, dat zy naauwlyks de eerste beginselen des Christelyken geloofs weeten: Ook zyn zy niet in staat om dat geloof te verdeedigen, en by gevolg ook niet, om de Navolgers van Mahomet te wederleggen. Ten anderen, de Europeaansche Christenen die reizen naar, en zig ter nederzetten in het Oosten, komen aldaar niet, als uit nieuwsgierigheid, of uit belang: Zy bemoeyen zig weinig met zielen te winnen, en 't voordeel van eenen Mahometaan te bekeeren, schynt hen veel te geringen zaak. Voeg hier by, dat zy tot zulk een gewigtig voornemen ontbloot zyn van de noodige hulpmiddelen, hoedanige zyn, de kennisse der Taalen, die van de Wysgeerte, en zelfs die van de waare Godgeleerdheid. (Maar wat zoudeGa naar voetnoot(a) boven alles niet doen de hoop van eene belooninge?) Indien Myne Heeren de Staaten Generaal 'er eene van duizend guldens op hadden gestelt voor iederen bekeerden Mahometaan, kan ik byna niet meer twyfelen, of verscheide van hunne onderzaaten zouden zig tot dat goed werk begeeven, en de bekeeringe der ongeloovigen stond te worden een der takken van den koophandel der gener die op de Indiën handel dryven. Dog het is 'er zoo verre van daan, dat onze heedendaagsche Christenen zig zouden uitleggen op dat goed werk, dat zy integendeel als gezwooren hebben, om door hun kwaad leeven, en ongeschikte zeeden, de Turken en de andere Musulmannen nog verder te verwyderen. Bedriegeryen, een Christen onbetaamelyk, een ongeregeld leeven, eene algemeene ongebondentheid, ergerlyke en onwaardige gezelschappen, verbintenissen die schandelyk zyn voor eerlyke luiden, laffe en vuile leugenen, en eindelyk slingsche streeken en konstenaryen; zie daar 't geen tot roem van den Christelyken naam onder de Turken heeft doen gebooren worden een zeer gemeen spreekwoord, dat ons schaamrood moet doen worden, 't en zy wy 'er de schande van uitwisschen door een geschikter leeven. Wanneer een Turk te Constantinopolen, of elders, eene wonderlyke of ongelooflyke zaake verhaald of bevestigd, vooronderstelt zynde, dat men hem niet wil gelooven, is 'er niets gemeender als hem te hooren met spyt uitroepen:Ga naar voetnoot(b) Houdt gy my voor eenen Christen? dat is te zeggen, gelooft gy, dat ik zulken laffen ziel heb, om met vermaak te liegen, of uit belang? Waarlyk, wy moeten over zulke verwytingen schaamrood worden, en ook met eenen bekennen, dat wy dezelve welGa naar voetnoot(c) verdient hebben. Den Leezer houde my hier eene kleine uitweidinge te goede. Wanneer ik met aandagt overweeg de weinige gelykformigheid, die 'er is tusschen het leeven der Christenen en hunnen Godsdienst, tusschen hun gedrag en het licht des Evangeliums, waarop een ieder roem draagt; een licht, dat God ons heeft medegedeelt, als met uitsluitinge van zoo veele Volkeren, in welke, volgens ons, de deugden en goede werken zelfs deezen naam niet verdienen, kan ik my niet bedwingen van te beweenen die algemeine blindheid, die byna algemeene verdorvendheid, die ons belet, om agt te slaan op eene zaak, die alleen zulks het meest verdiend; (ik mein ons lot na dit leeven, naar maate dat wy onzen Godsdienst wel of kwalyk zullen hebben beleeft;) en buiten 't welk alles, waar mede wy ons in deeze weereld ophouden, ons geenen stroohalm waardig zal zyn. Zyn wy vastelyk verzeekert, dat men God moet dienen, zoo moeten wy hem dienen gelyk 't behoord, en ons leeven en onze zeeden naar den wille van dat Opperste Weezen rigten, 't en zy wy Jesus-Christus schande willen aandoen, aan welken wy den eed van getrouwheid hebben gedaan, even als | |
[pagina 95]
| |
een krygsman die aan zynen Kapitein doedt. Dog zoo wy in tegendeel liever willen de weereld dienen, laat ons eensklaps den naam en de belydenisse van een Christen afzweeren, om gelykformig te worden aan de weereld, en laat ons ons zelven niet meer bekommeren over de tegenstrydigheid, welke 'er is tusschen deeze beide meesters. |
|