Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Aanhangsel,
| |
[pagina 242]
| |
moeite van die zaak uit te pluizen, neemt ze maar in 't ruw op, en begint met te onderstellen dat ik in myne aanhalingen heb misgetast. Ik houde my aan geene van alle die passages, en ik beroem my niet het Grieksch te verstaan, noch te konnen redeneeren over de plaatsen der Schryveren; ik zal my alleen ophouden met die u zullen toeschynen eenige oplettendheit te verdienen. Oordeelt my volgens deeze laatste, en beslist de wezentlykste pointen, waar na al het overige byna niets waardig is, en de ongerustheit niet verdient waar in men zich bevindt. Indien gylieden bekwaam waart tot eenig menschelyk inzicht, (dat ik my wel wachten zal ulieden toe te schryven) het zou immers niet zyn om my te willen vleyen tegen de neiging der geenen die het grootste gezag hebben. In tegendeel zou het natuurlyker wyze te vreezen zyn, dat gy u eenigsins bezwaart zoud vinden in my te rechtvaerdigen tegen het vooroordeel van al wat in deze waerelt het aanzienlyst is. Wel verre van zulk een verhindering te vreezen, vreeze ik eerder voor uwe liefde mywaarts; ik bidde u in Gods naam, spaart my doch niet. Handelt my als een gering leerling, zonder te denken op myn standplaats, noch op uwe oude toegenegenheden voor myn persoon. Ik zal my al myn leven vol erkentenisse en gezeggelykheit gedragen, indien gy my hoe eer hoe liever uit de dwaling trekt. Maar meent echter niet, dat ik, met u dat alles voor te stellen, u wil verplichten tot een te zeer verhaaste beslissing ten koste der waarheit; God behoede my daar voor, ik wensche alleen dat gylieden niets verzuimt uit inzicht van my te sparen.
Ga naar margenoot+ In dien zelfden tyd verzogt Madame Guyon, dewelke zich zedert de censure van den Aartsbisschop van Parys schuil hieldt, dewyl zy meende niet genoeg beveiligt te zyn tegen de navorschingen van dezen Prelaat, zich te mogen begeeven naar Meaux, onder voorwendsel van met den Bisschop aldaar te spreeken, en van hem met meerder gemak onderweezen te worden. De Bisschop van Meaux haar verzoek toegestaan hebbende, bedankte zy hem daar voor met den volgenden Brief.
Myn Heer,
Ga naar margenoot+ Ik zou niet genoeg konnen uitdrukken myne blydschap en myne erkentenisse over de goedheit waarmede gy hebt gelieven aan te nemen het verzoek, 't welk ik de vryheit nam van aan u te doen. Ik zal u gehoorzamen, Myn Heer, met de uiterste nauwkeurigheit. Ik neem de voorwaarden aan, en ik hoop met de genade Gods dat gy zult te vreden zyn met myne gehoorzaamheit, indien het God behaagt. Indien ik durfde, zou ik u een gunst verzoeken tot voorkoming van allerleye hindernissen, hier in bestaande dat het u, Myn Heer, behagen mogte myne biecht te horen, als gy te Meaux weezen zult; daar door zoud gy den grond van myn hart ontdekken, en ik zou niet behoeven te staan voor een Biechtvader die kan omgekogt weezen. Deze gedachte is my te binnen gekomen, dewelke ik echter onderwerpe aan al 't geen het u behagen zal my te gebieden. Wat den naam belangt, dezelve zal met uw believen Houssaye zyn. Ik wacht den vrygeleid-brief alle oogenblik, en ik zal zonder vertoef vertrekken, zo dra ik denzelven zal ontfangen hebben. Geen groter genegendheit hebbende dan die van aan u te doen blyken mynen diepen eerbied en myne volkomene onderwerping; ben ik, Myn Heer, Uwe Grootheits onderdanigste en gehoorzaamste Dienaresse
De la Mothe Guyon.
Myn Heer, ik zal ook afwachten uwe beveelen wegens de Communie, en ik zal niet Communiceeren, dan wanneer het u zal behagen.
Madame Guyon begaf zich dan in hetGa naar margenoot+ Klooster der Visitatie van Meaux, op den 13. Januarii 1695. De Hertoginne van Montemart geleidde haar daar heen in hare koets.; haar was bevolen met niemant, wie het ook ware, eenige onderhandeling te houden, 't zy door briefwisseling, als andersins..... Ondertusschen vervolgden de Prelaten hunne vergaderingen te Issy, zo veel de bezigheeden hunner Bisdommen hun zulks konden toelaten. HoeGa naar margenoot+ meer de Abt van Fenelon hun blyken gaf van zyn vertrouwen en van zyne onderwerping, hoe meer zy bedagt waren om zynen goeden naam te sparen. Zy namen alzulke maatregelen als de voorzichtigheit hun konde aan de hand geven, om hem te recht te brengen op een zagtmoedige wyze, zonder de tederheit van zulk een schrander verstand te quetsen. Boven al hielden zy hun doen ten zynen opzichte zeer geheim, wel weetende dat zo 'er iets het minste van aan den Koning ter ooren kwam, hy gewisselyk in onge- | |
[pagina 243]
| |
nade zou vervallen. Zy waren eerst van voornemen, om palen aan zyne gevoelens te stellen, hem een geschrift te doen ondertekenen. Maar om hem niet te doen schynen een man te zyn die zyn woord wederom inhaalt, besloten zy hem te doen tekenenen te gelyk met hun zelven; even of hy met hun de zaak in overweging hadt genomen. Dus maakten zy hem rechter in zyne eigene zaak, zo oplettende waren zy in het bedenken van alle mogelyke middelen tot behoud der reputatie van hunnen vriend. Ga naar margenoot+ Eenigen tyd daarna, te weeten in de maand Februarius des jaars 1695. wierdt de Abt van Fenelon benoemt tot Aartsbisschop van Kameryk, niettegenstaande de Studien der Princen nog zo ras niet scheenen te zullen eindigen. Ik weet niet of zulks geschiedde door de kuipery van zyne vrienden, die hem op den kant van zynen val ziende, meenden hun best te moeten doen om zyn fortuin te verhaasten, dan of de Koning, die nergens van wist, hem uit eigene beweeging tot dien post verhief, dan of Madame de Maintenon, dewelke mogelyk haar oog hadt op het Aartsbisdom van Parys, 't welk men wel kost voorzien dat haast vakant zou worden, goedvondt den Abt een standplaats te geven, om niet verhindert te worden in haare keuze met opzicht tot de aanstelling van een Aartsbisschop van Parys. Men zegt dat de Abt van Fenelon, hoe ongeinteresseert hy ook schynen wilde, reets overlang wel ernstig gehaakt hadt naar die gewichtige en luisterryke standplaats.Ga naar margenoot+ Hy hadt menigmaal aan Madame de Maintenon ingeboezemt, dat het Bisdom van Parys gantsch in verval was geraakt met opzicht tot het geestelyke, en dat het een Prelaat nodig hadt die in staat was om de discipline of Kerkelyke Tucht te herstellen. Hy wist den Bisschop van Meaux daar van zeer behendiglyk uit te sluiten, met aan die Dame voor te houden, dat, indien men dien Heer in die post stelde, hy zyne studien zou verwaarloozen, waar door de Kerk zou berooft zyn van een groot behulp, of dat, zo hy zyne studien vervolgde, het Bisdom dan geen genot van hem zou hebben. Insgelyks gaf hy de uitsluiting aan anderen, zeggende dat de Kardinaal de Janson, die by Madame de Maintenon in zeer grote achting was, te Rome de belangen van de Kerk en van den Staat al te zeer behartigde, om hem daar van daan te roepen; dat men daarenboven te Parys een zeer geleerd Prelaat nodig hadt, om te heerschen over de Sorbonne. Wegens den Bisschop van Chalons, wiens huis in groot aanzien was, zeide hy, dat die Heer al te regulier was om naar Parys verplaatst te worden, aangezien hy zo veel bezwaarnis getoont hadt in te bewilligen tot de verplaatsing van Cahors naar Chalons. Die drie gemelde Prelaten waren hem wel meest in den weg. De gemelde redenen van uitsluiting wierden menigmaal aan Madame de Maintenon herhaalt door Madame la Maison-fort, dewelk eene vertrouwde van den Abt de Fenelon was, en ik begreep toen al (men weete dat de Autheur der gemelde Memoires hier altoos alleen spreekt) wat intrigue daar onder schuilde, zo door zekere redenen die hem ontvielen, als door 't geene zyne vrienden nu en dan zeiden. De Abt van Fenelon, tot het Aartsbisdom van Kameryk benoemt zynde, ontdeet zich van de Abdy van S. Valeri...... Zyne vrienden maten die inschikkelykheit zeer breed uit, schoon dezelve mogelyk gedwongen was, dewyl de Koning hem de Abdy kost wederom eisschen; of dewyl de gesteltheit des tyds zulks noodzakelyk maakte, om de waggelende reputatie van den Abt te herstellen. De twee Prelaten en de Heer Tronson, zeer overtuigt van de gezeggelykheit en oprechtigheit van den Abt de Fenelon, waren verheugt over zyne verheffing, en meenden dat de Kerk daar door niets te vreezen hadt. Derhalven voeren zy voort met hun oordeel op te maken. De artykelen wierden dan na een lang onderzoek en ryp beraad vastgestelt. De Bisschoppen van Meaux en van Chalons kwamen hem dezelve te Versailles aanbieden. De Abt was terstond gereet, en zeide dezelve op staande voet te willen ondertekenen uit gehoorzaamheit. Doch die Heeren vonden goed hem de Artykelen ter hand te stellen, om ze in overweeging te neemen. Eenige dagen daar na bragt hy hun zyne restrictien op yder artykel, waar door die artykelen gantsch ontzenuwt wierden, en die bepalingen waren zo twyfelzinnig, dat zy niet alleen onnut, maar zelfs gevaarlyk scheenen te zyn. De Prelaten wilden die restrictien niet aannemen; zo dat de Aartsbisschop van Kameryk genoodzaakt was daar van af te staan, verklarende nochtans dat hy de artykelen niet tekende uit overtuiging, maar | |
[pagina 244]
| |
alleen uit goedwilligheit. Eerst waren 'er maar 33 Artykelen; doch de Bisschop van Chalons, mogelyk daar toe bewogen door Fenelon, of andersins, haalde den Bisschop van Meaux over, dat men het 34ste daar zou byvoegen. Dus wierden de 34. artykelen getekent te Issy den 10 Maart des jaars 1695. met deze onderschryvingen: gedelibereert te Issy † Jaques Benigne Evêque de Meaux † Louis Antoine Evêque de Chalons. F. de Fenelon nommé à l'Archevéché de Cambrai. M. Tronson †. Men kwam overeen, dat de Prelaten ten spoedigsten in hunne Bisdommen eene Ordonnantie zouden laten afkondigen waar in die Artykelen zouden vervat zyn, en dat de Aartsbisschop van Kameryk van gelyken zou doen in zyn Bisdom, als hy zou zyn ingewyd. De Bisschop van Meaux nam zelfs op zich een breede uitlegging van die artykelen te maken tot onderrichting der gelovigen, die zonder dat de gantsche uitgestrektheit daar van niet zouden hebben begreepen. Ga naar margenoot+ De Aartsbisschop van Kameryk verzuimde niet de Artykelen, zo dra zy waren getekent, te zenden aan Madame la Maison-fort. Deze stelde hem eenige zwarigheeden voor, waar op zy het volgende antwoord bekwam. Daar zyn geen quade bedenkingen, dan die men door eigenliefde maakt op zich zelven, en op de gaven Gods om ze zich toe te eigenen. 't Is al even goed, of men bedenkingen maakt, dan of men zich op eene andere wyze bezig houdt; het quaad bestaat hier in, dat men zich zelven met behagen, of met ongerustheit beschouwt. Wanneer de genade de ziel beweegt tot het maken van reflexien op zich zelve, zyn die reflexien zo volmaakt als de verhevenste vertegenwoordiging van God. Indien men derhalven zomtyds spreekt van de bedenkingen te laten varen en van zich te vergeten, moet zulks alleen verstaan worden van het afsnyden der dringende reflexien van de eigenliefde, die meest altoos in de zielen bespeurt worden, of der geenen die het dadelyk gezicht van God ten tyden van het eenvoudig gebed zouden verhinderen. S. François de Sales trachtte niet alle dankzegging, noch alle oplettendheit op ons zelven weg te nemen: andersins zou 'er geen verliefde samenspraak met God meer nodig zyn, zo als de grootste Heiligen hebben in het lydelykste gebed. Men zou geen Directeur of Biechtvader meer nodig hebben, want men spreekt onophoudelyk met den Directeur van zich zelven en van zyne gesteltenissen, het welk een bedenking of reflexie op zich zelven is. Alles koomt dan hier op uit, dat men geene schielyke, noch zelfs methodische en geregelde daden doen moet om zich zelven te onderzoeken, of om dankzegging te doen aan God, wanneer de bekooring van het gebed dadelyk is, en ons bezig houdt in de rust der liefde met God. De negende voorstelling is de eenigste waar over ik in twyfel gestaan hebbe, maar dewyl men in de 33. de opheldering daar van genoegzaam vinden kan, heb ik gemeent my daar mede niet te moeten ophouden. Hoewel de beloning, welke de eeuwige gelukzaligheit is, nooit wezendlyk kan worden afgescheiden van de liefde Gods, konnen echter die twee zaken van elkander gescheiden zyn door onze beweegredenen: want men kan God beminnen zuiverlyk om zynent wille, al moest zelfs die liefde ons nooit gelukkig maken. Veele gecanonizeerde Heiligen zyn van dat gevoelen geweest. 't Is zelfs het meest geachte in de Scholen: die zielen wenschen hunne zaligheit niet zo zeer als of het hunne eigene zaligheit, hun voordeel, en hun geluk ware. Indien God hen wilde vernietigen met de doot, of hun eene eeuwige straffe doen ondergaan, zouden zy hem, zonder hem te haten en zonder hare liefde te verliezen, daarom niet minder dienen, en zy dienen hem ook niet meerder om de beloning dewelke hy hun voorstelt. 't Geen zy vereischen met opzicht tot de zaligheit, is de geduurzaamheit der liefde Gods, en de overeenkomst met zynen wille, dewelke vereischt dat alle menschen in 't gemeen en elk van ons in 't byzonder zouden zalig worden. Men begeert dan in dien staat niet zyne zaligheit, als zyne eigene zaligheit, en men is daar in ten dien opzichte onverschillig, maar men begeert dezelve als een zaak dewelke God wil, en voor zo verre de zaligheit is de duurzaamheit zelve van de goddelyke liefde. Het is onmogelyk, dat de liefde zou willen ophouden van lief te hebben. S. François zegt, 't is waar, dat het gebed van gerustheit by uitnemendheit vervat de daden van eene discursive meditatie. En waarlyk zo menigmaal men zich getrokken voelt tot dat gebed met een wederstreeving tegens discursive daden, | |
[pagina 245]
| |
moet men zich overgeven aan die trekking, te weeten wanneer men genoegzaam gevordert is om zulk een soort van gebed te doen: maar daar uit volgt niet, dat dat gebed voor altoos alle de onderscheidene daden uitsluit. Deze daden zyn in een grote menigte van voorvallen des levens, de vruchten van dat gebed, en de vruchten van dat gebed dewelke zyn de daden die in voorkomende gelegenheeden gedaan worden zonder aandrang, dienen op haar beurt om dat gebed te zuiverder en krachtiger te maken. Iemant die nimmer zulke eenvoudige en vreedzame daden deet by voorname gelegentheeden daar het natuurlyk is dezelve te doen, en die zich met eene algemeene gerustheit, als volmaakter, zoude vergenoegen, zou my toeschynen te dwalen, en niet te voldoen aan de Wet Gods. De allerlydelykste zielen doen ook onderscheidene daden, en wel in groot getal, doch zonder aandrang. Dit is 't geen de Mystiken noemen mede te werken met God zonder eigene werkzaamheit. Ik geloof, dat die onderscheidene daden zelfs geschieden onder het gebed, maar zy geschieden door een zekere speciale gemakkelykheit dewelke zich in het binnenste der ziele bevindt door de hebbelykheit van het lydelyke gebed, om naar eisch van zaken de verhevenste daden te formeeren. Al het leven der lydelyke zielen bestaat in de eenheit en eenvoudigheit der gerustheit, wanneer God dezelve daar in dadelyk stelt. Maar dat beginsel van eenheit en eenvoudigheit wordt op eene zeer onderscheidene en zeer omstandige wyze vermenigvuldigt naar eisch en gelegenheit, en zelfs naar de gesteltenis der dingen die God wil werken in het binnenste, zonder eenige uitwendige gelegenheit. Die eenvoudige liefde van rust, is in haar dadelykheit een zamenknoping van zeer eenvoudige en byna onbevatbare daden. Wanneer die directe liefde van rust niet dadelyk is, vermenigvuldigt zich dat beginsel van eenheit, even als de stam van een boom, door uitschieting van hare takken en vruchten. Het wordt geduurende den dag eene indirecte bezigheit van God: 't is nu eens een onderwerping in kruis, in beroving, en in verlating; op een anderen tyd een onderstand tegen contradictien; in 't vervolg een afstand van eigene wysheit, een gezeggelykheit ten opzicht van den evennaasten, een aankleeving aan gehoorzaamheit, enz. Dat is die een- en meervoudige geest, waar van Salomon spreekt. Nu is het maar een eenige zaak, dan wederom veele zaken: het is eenvoudig uit zyn beginsel in de veelheit der daden, van den ochtent tot den avond: en schoon die daden niet altoos discursief en overwogen zyn, neigt de genade yder oogenblik de ziel zoetelyk daar heen, volgens de gelegenheit en het oogmerk van God. Men moet alleenlyk zeggen, dat men de bedenkingen der eigenliefde moet afsnyden voor zo verre zy te dringende zyn, of de goddelyke werking in de gerustheit stooren. De gerustheit, ten tyde als God iemant daar in dadelyk stelt, vervat alles, en alle andere daat moet voor haar wyken, maar zy is niet altoos dadelyk. Die gerustheit drukt ons menigmaal onderscheidene daden in, of wel zy brengt ze voort, gelyk de vruchten in die omstandigheit des daags. Van daar koomt het, dat Madame de Chantal zelve zegt, gelyk gy hebt aangemerkt, dat men altoos daden verricht, en dat de geenen die niet geloven dat zy daden doen, de zaak niet wel verstaan; doch men doet ze veel minder onderscheidentlyk, en zelfs zonder eenige merkelyke distinctie, wanneer God de ziel tot gerustheit trekt. Op andere tyden zyn de daden meer onderscheiden, schoon niet aangedrongen. Deze zyn de daden waar van Madame de Chantal zegt, dat zy ze doet zo als God dezelve in 't hart legt, dat is, volgens een zekere gemakkelykheit die zy daar toe heeft door de genade, zonder aandrang of eigen werkzaamheit. Men moet echter aanmerken, dat zomtyds die daden te gelyk geschieden met eene gevoelige wederstreving van de natuur dadelyk verzogt door de begeerlykheit, en met eene overhelling of gemakkelykheit van het binnenste der ziele dewelke God voorkoomt en neigt in weerwil van de dadelyke verzoeking der zinnen. Men moet by gelegenheit de goddelyke trekking volgen, maar die trekking van het gebed, indien zy oprecht is, wel verre van ons af te wenden van zekere eenvoudige daden in de voornaamste voorvallen des daags, is in tegendeel de zuivere bron dewelke die daden voortbrengt en gemakkelyk maakt. Al wat gy aanmerkt, is waarachtig en overeenkomstig met den aart der voorstellingen: en gy antwoordt daar in aan u | |
[pagina 246]
| |
zelve op alle uwe tegenwerpingenGa naar voetnoot(a). Ik zou u het einde van uw geschrift hebben konnen toezenden tot een antwoord op het beginGa naar voetnoot(b).... Ga naar margenoot+ De Bisschop van Meaux, in zyn Bisdom wedergekeert, presenteerde aan Madame Guyon de Artykelen te lssy vastgestelt. Wat onderwerping zy tot dien tyd toe hadt doen blyken, op hoop van de gunst van hare Rechters te winnen, het bleek echter dat zy na zo veele instructien geensins overtuigt was. Zy maakte op de gemelde artykelen veele restrictien, dewelke haar ongetwyfelt door hare vrienden waren aan de hand gegeven. De Bisschop van Meaux hare hardnekkigheit ziende, was eerst van meening haar te ondervragen in de tegenwoordigheit van getuigen, en daar van een Verbaal op te stellen, om het te zenden naar het Hof, en zich dus te ontslaan van die trotsche en onwetende vrouw. Zelfs hadt hy my laten nodigen om my by de ondervraging te bevinden, en dezelve te tekenen als getuige. Maar men kwam niet tot dat uiterste. Madame Guyon onderwierp zich, wel ziende dat het noodzakelyk voor haar was, en zy zondt den Prelaat de volgende verklaring. Ga naar margenoot+ Ik ondergeschreeve bekenne, dat de zeer doorluchtige en Eerwaardige Vader en Heer in Jezus Christus, Mynheer Jaques Benigne Bossuet Bisschop van Meaux, aan wiens oordeel ik my reets byna twee jaren onderworpen hebbe, my heeft ter hand gestelt 34. Artykelen, ondertekent door hem, en door anderen aan wier oordeel ik my insgelyks onderworpen hadt. Ik neem niet alleen zonder wederstreeving, maar zelfs met eene volle en volkomene onderwerping, die artykelen aan; ik belove met de genade Gods my daar naar te zullen gedragen, zo in geloof als in oefening, en vervoordeel met hart en mond al 't geen daar tegen strydt, of stryden kan direct of indirect, gelyk ook alle andere dwalingen in wat boeken dezelve gevonden worden, of konnen gevonden worden, zelfs in de myne. Ik verklare en belyde, wegens twee boeken, waar van het een ten tytel voert Moyen court & facile de faire l'oraison, que tous peuvent pratiquer très aisemet, & arriver par-là dans peu de tems à une haute perfection: en het andere Le Cantique des Cantiques de Salomon, interpreté selon le sens mystique & la vraye reprensation des etats interieurs; ik verklaar, zegge ik, met verwerping van alle andere boeken die my zouden konnen worden toegeschreven, dat ik geen deel hebbe aan het drukken van de gemelde twee boeken, en dat ik hebbe onderstelt, dat de geenen die dezelve zouden doen drukken, daar in zouden veranderen en verbeeteren al 't geen zulks vereischte, zo omtrent den zin als omtrent de uitdrukkingen. Dus verklaar ik hier zeer oprechtelyk, dat ik die boeken geensins aankleeve, noch daar in eenig deel neeme, dan voor zo verre zy overeenkomstig zyn met het Catholyke, Apostolische en Roomsche Geloof, waarvan ik door de genade Gods, nooit gewilt noch gedacht hebbe eenigsins af te wyken, in wat artykel het ook weezen mogte. Ik onderwerp my gewillig met hart en mond aan de veroordeeling van die boeken, welke gedaan is of gedaan kan worden van de geenen aan de welke God de magt gegeven heeft, en wel voornamentlyk aan de veroordeelingen van Myne Heeren de Bisschoppen van Meaux en van Chalons, aan wier oordeel ik dezelve in 't byzonder hebbe onderworpen, doch boven al aan die van onze Heilige Vaders de Pauzen, en van den Heiligen Apostolischen Stoel, in wiens gemeenschap en gehoorzaamheit ik, door de genade van God, altoos geleeft hebbe, en nog wil leven en sterven. Ik verklaar daar en boven, dat ik hebbe | |
[pagina 247]
| |
gehoorzaamt, en oprechtelyk gehoorzamen zal aan het bevel dat my door den gemelden Heer Bisschop van Meaux gegeven is, van geen boek meer te schryven, noch te leeraren, of te dogmatizeeren in de Kerk, noch toe te leggen op de bestiering der zielen in de weegen des gebeds of anderzins, niets anders begeerende dan, zo veel mogelyk is, afgezondert te leeven buiten allen omgang met de waerelt, en verborgen te blyven in Jezus Christus, op wat plaats de Voorzienigheit my toeschikt om het overige van myne dagen door te brengen. Gedaan te Meaux in het Klooster der Visitatie van de Heilige Maria van Meaux, dezen 15. April 1695. J.M. B de la Mothe Guyon. Ten zelven dage zondt Madame Guyon den Prelaat de volgende Verklaring, om zich te zuiveren van de verfoeilyke dingen welke men haar te last leide. Ga naar margenoot+ Ik smeek den Heer Bisschop van Meaux, die my wel heeft willen ontfangen in zyn Bisdom en in een zo heilig Klooster, insgelyks te willen aanneemen de oprechte verklaring welke ik aan hem doe, dat ik noch gezegt noch gedaan hebbe een eenige van die zaken welke men my te last legt, met opzicht tot de verfoeilykheeden die men my beschuldigt te hebben goedgekeurt als onschuldige dingen. Dat ik my tegen die afgryselyke buitensporigheeden niet zodanig hebbe uitgelaten, als de zaak wel vereischte, in myne twee boekjes, is omdat men ten tyde toen ik dezelve schreef, niet sprak van die verfoeilyke dingen, en omdat ik onkundig was dat men zulke quade leeringen geleert hadt of leerde. Nimmer hebbe ik ook gelooft, dat Godt direct of indirect de autheur kan zyn van eenige zonde, of van eenige ondeugt. God zy myn getuige, dat nooit zulk eene Godslastering my is in den zin gekomen. Ik verklaar in 't byzonder, dat de brieven die onder den naam van een groot Prelaat omzwerven, niet echt konnen zyn, dewyl ik hem nooit gezien hebbe met den Prioor van S. Robert die daar in genoemt wordt, en ik ben bereid te zweeren op het H. Evangelie, dat ik met hem nooit op eene en dezelve plaats geweest hebbe; ook ben ik gereet onder gelyken eed te bevestigen de andere dingen in deze verklaring vervat. Gedaan te Meaux in het gemelde Klooster der Heilige Maria, dezen 15. April 1695. J.M.B. de la Mothe Guyon. Ga naar margenoot+ Eenige dagen daarna gaf de Bisschop van Meaux zyne Ordonnantie en Herderlyke Instructie over de staten des gebeds uit, waar in vervat waren de 34. Artykelen, veroordeelende den geestelyken Leidsman van Michel Molinos; de gemakkelyke praktyk om de ziel te verheffen tot beschouwing door François Malaval; het kort en gemakkelyk middel om het gebed te doen; den Regel der geassocieerden met het kind Jezus; het Lied der Liederen van Salomon, verklaart volgens den Mystiken zin, door Madame Guyon; en de Analysis van Pere la Combe; als behelzende eene quade leere, en alle of ten minsten de voornaamste Stellingen, in de 34. Artykelen veroordeelt. Die Ordonnantie was gedagtekent den 16. April 1695. Den 25. van dezelve maand gaf de Bisschop van Chalons de zyne uit, waar in hy de gemelde Boeken mede veroordeelde. Dus waren zy eensgezind in het onderzoek, in het gevoelen, en in de veroordeeling der nieuwe dwalingen aangaande de geestelyke betrachting. De Aartsbisschop van Fenelon schreefGa naar margenoot+ aan den Bisschop van Chalons, dat hy al 't geen in zyne Ordonnantie veroordeelt was, insgelyk- veroordeelde. Deze Prelaat genoot daar over eene gevoelige vertroosting, hopende dat de Aartsbisschop, nu wedergekeert van zyne vooroordeelen, voortaan zyne groote gaven alleen zou besteeden om de ware godvrucht te ondersteunen, en de valsche te bestryden. De Aartsbisschop van Kameryk verzogt eenigen tyd na zyne benoeming, de Heeren Bisschoppen van Meaux, van Chalons, en van Chartres, om van hun te worden ingewyd; en hy hadt S. Cyr tot de plaats dier ceremonie uitgekoren. De Bisschop van Chartres meende, dat, dewyl de plechtigheit zou geschieden in zyn Bisdom, het hem toekwam de Inwyder te zyn. De Bisschop van Meaux beweerde, dat hy als oudste Bisschop den nieuwen Prelaat inwyden moest, schoon zulks in 't Bisdom van Chartres geschiedde, daar toe bybrengende eenige Kerk-regelen en voorbeelden. Dewyl de Bisschop van Chartres zich daar mede bezwaart vondt, stelde men den Bisschop van Amiens in zyn plaats. Twee dagen voor de Ceremonie, kwam de Aartsbisschop van Kameryk den Bisschop van Meaux bezoeken, en op zyne kniên vallende, kuschte hy de hand die hem inwyden moest, en nam dezelve tot getuige dat hy nooit eene andere Leere zoude om- | |
[pagina 248]
| |
Ga naar margenoot+ helzen dan die van dezen Prelaat. Eene lofwaardige belofte, indien zy oprecht geweest ware. De Inwydinge geschiedde te S. Cyr den 10. Junii des zelven jaars 1695. door de Bisschoppen van Meaux, van Chalons, en van Amiens. De Bisschop van Meaux gaf volgens de gewoonte een gastmaal aan den nieuwen Aartsbisschop, aan de assisteerende Bisschoppen, en aan verscheidene andere Prelaten. Daar gebeurde iets, 't welk aan sommigen als een quaad voorteken voorkwam. De Hofmeester bleef schielyk doot onder het opzetten van de eerste schotel, 't welk de vreugt van het gastmaal een weinig verminderde. Eenige dagen voor de Inwyding, bragt de Bisschop van Meaux aan den Aartsbisschop van Kameryk alle zyne schriften wederom. De Aartsbisschop verzogt hem ten minsten eenige daar van te bewaren, om te dienen tot een getuigenis tegen hem, ingevalle hy van de heilige leere kwam af te wyken.Ga naar margenoot+ De Bisschop van Meaux, geensins wantrouwig zynde, zeide hem; neen, Myn Heer, ik begeer nooit van u eenig ander onderpand dan uw woord, en hy gaf hem daar op alle zyne papieren wederom, zonder een eenige over te houden, te vreden zynde met de uittreksels die hy daar van hadt gemaakt, om zich te konnen errinneren de dwalingen dewelke hy zou moeten wederleggen, zonder in het Boek dat hy op zich genomen hadt te schryven, den Autheur van die dwalingen te noemen. Eenige dagen na de plechtigheit der Inwyding, keerde de Bisschop van Meaux te rug naar zyn Bisdom, om al wat de zaak van Madame Guyon betrof, geheel en al af te doen. Hy meende, tot meerder verzekering, van haar te moeten vorderen eene schriftelyke onderwerping aan zyne Ordonnantie, als mede aan die van den Bisschop van Chalons. Madame Guyon deet zulks gewillig, en gaf ter zelver tyd de volgende verklaring. Ga naar margenoot+ Ik bekenne dat Myn Heer de Bisschop van Meaux my ter hand gestelt heeft zyne Ordonnantie en Herderlyke Instructie wegens de staten des Gebeds, gedagtekent op Zaturdag den 16. April 1695. als mede die van den Heer Bisschop van Chalons over het zelfde onderwerp, gedagtekent den 25. April des zelven jaars, in welke Ordonnantien vervat zyn de 34. Artykelen door my te voren ondertekent, en ingevolge van dien ook de veroordeeling van zekere Boeken, namelyk een getytelt Moyen court &c. en een ander Het Lied der Liederen genaamt. Ik hebbe de gemelde Ordonnantien gelezen, en ik onderwerp my daar aan met een nederig en oprecht hart, overeenkomstig de veroordeelingen daar in gedaan van de gemelde boeken, verwerpende met hart en mond alle propositien tegen die Ordonnantien strydig, zo wel als of dezelve hier uitdrukkelyk waren bygemeld. Desniettemin verklare ik in alle onderdanigheit, en zonder deze tegenwoordige onderwerping en verklaring te benadeelen, dat ik nooit voornemens geweest ben iets te zeggen of uit te geeven 't welk stryden zou tegen het geloof en den geest der Catholyke, Apostolische, Roomsche Kerk, aan dewelke ik my altoos hebbe onderworpen, nog heeden onderwerpe, en met Gods hulpe onderwerpen zal tot den laatsten snik myns levens. Dit zegge ik niet om my te verschonen, maar uit de verplichting die ik hebbe om myne meeningen in eenvoudigheit te verklaren. Ik verklaar daarenboven, dat ik nimmer eenige onderhandeling met Molinos gehad hebbe, noch met de geenen die met hem in onderhandeling geweest zyn; dat ik niet weet het boek van Malaval gelezen te hebben; dat ik niet hebbe gelezen het boek dat Analysis ten tytel voert, in 't Latyn geschreven, noch ook dat van Molinos, dan langen tyd na dat ik myne twee boekjes hadt geschreven, en nog maar als in 't voorbygaan. Ik houde de Censure van die boeken voor billyk en wettig. Ik bidde den gemelden Heer Bisschop van Meaux, die my wel heeft willen in zyn Bisdom en in zulk een Heilig Klooster ontfangen, insgelyks met zo veel goedheit te willen aanneemen de oprechte verklaring dewelke ik aan hem doe op den eed dien ik aan God en aan de heilige waarheit schuldig ben, dat ik namelyk nooit iets gedaan hebbe van 't geen men my te last legt wegens de verfoeiselen, dewelke men my beschuldigt als onverschillig goed te keuren onder den naam van proeven of oefeningen. Zo ik my in myne twee boekjes niet zo duidelyk hebbe verklaart tegen die afgryselyke buitensporigheeden als de zaak wel vereischte, 't is omdat men in dien tyd toen ik dezelve schreef, niet sprak van zulk soort van beproevingen, en omdat ik niet wist dat men zulke doemwaardige praktyken ooit geleeraart hadt, of leeraarde. Ook hebbe ik nimmer gelooft, dat God direct of indirect kost zyn de Autheur van eenige | |
[pagina 249]
| |
zonde of ondeugend bedryf. Zulk eene Godslastering is my nooit in den zin gekomen, en ik herroep alle uitdrukkingen, waaruit men, op eenigerleye wyze, zulk eene godloosheit zou konnen trekken. Wat aangaat de manuscripten die men onder mynen naam verspreidt, te weten dat geen 't welk men den naam geeft van Tor rens en andere diergelyke, ik erkenne geene der zelve voor de myne, uit hoofde van de veranderingen dewelke men in de copyen gemaakt heeft, en ik hebbe dezelve nooit willen in 't licht doen komen, dan volgens de order en na behoorlyk onderzoek. Zo waarlyk helpe my God en zyne heilige Evangelien. Gedaan in het Klooster der Visitatie van St. Maria van Meaux, den eersten dag van Julius 1695. J.M.B. de la Mothe Guyon. Madame Guyon, in alles te rade gaande met hare vrienden, verzogt eene Acte van de Verklaringen dewelke zy gegeven hadt, en de Bisschop van Meaux, in eenvoudigheit en zonder achterdogt te werk gaande, gaf haar deze volgende Acte. Ga naar margenoot+ Wy Bisschop van Meaux hebben aangenomen de onderwerpingen en verklaringen van gemelde Dame Guyon, te weten die van den 15. April 1695. en die van den eersten Julii des zelven jaars, en hebben haar daar van gegeven acte als redelyk is, verklarende dat wy haar altoos zonder bezwaartheit hebben aangenomen, en nog aannemen in het deelgenootschap aan de heilige Sacramenten, waaromtrent wy haar, als mede in hare onderwerping en protestatie, oprecht en gehoorzaam bevonden hebben, zo wel voor, als na dat zy zich in ons Bisdom bevindt: daar by gevoegt de authentyke verklaring van haar geloof, als mede het getuigenis dat men my gegeven heeft en nog geeft van haar goed gedrag zedert 6 maanden dat zy in het Klooster geweest is. Wy hebben haar gelast, op behoorlyken tyd te doen de gebeden en andere werken die wy hebben aangetekent in de gemelde artykelen door haar onderschreven, als wezentlyk behorende tot de godvrucht en uitdrukkelyk van God bevolen, zonder dat eenig gelovige zich daar van kan bevryden onder voorwendsel van andere zo genaamde volmaakter of verheevener werken, of andere voorwendsels hoe dezelve ook zouden mogen weezen. Ook hebben wy haar herhaald verbod gedaan, eensdeels uit hoofde van onze Bisschoppelyke waardigheit, en ten anderen uit kracht van de gehoorzaamheit dewelke zy ons gewilliglyk heeft belooft als boven gemeld is, dat zy niet zou hebben te schryven, te onderwyzen, of dogmatizeeren in de Kerk, noch te verspreiden haare boeken, 't zy gedrukt of met de hand geschreven, nochte ook zich te bemoeien met de zielen te leiden in de weegen des gebeds of andersins: waar aan zy zich op nieuw heeft onderworpen, met verklaringe aan ons dat zy de gemelde werken doen zoude. Gegeven te Meaux op dag en jaar als boven. † Benigne Evêque de Meaux. Zy vroeg ter zelver tyd een Attestatie, welke haar werdt ingewilligt in deze bewoordingen. Wy Bisschop van Meaux verklaren aanGa naar margenoot+ allen die het zal aangaan, dat wy, uit hoofde van de verklaringen en onderwerpingen van Madame Guyon door haar ondertekent, en onder ons berustende, als mede na gedaan verbod door haar met onderdanigheit aangenomen, van niet te schryven, te onderwyzen, en te dogmatizeeren in de Kerk, noch hare boeken gedrukt of geschreven te verspreiden, noch de zielen te leiden in de weegen des gebeds of andersins; gelyk ook om het goed getuigenis dat men ons van haar gegeven heeft zedert 6 maanden dat zy zich in ons Bisdom en in het Klooster der Heilige Maria bevindt, voldaan zyn van haar gedrag, en haar hebben gecontinueert in het deelgenootschap aan de Sacramenten, waar omtrent wy haar nederig en oprecht hebben bevonden; verklarende daarenboven, dat wy haar geensins deelachtig hebben gevonden aan de verfoeiselen van Molinos, of andere veroordeelde stellingen, en daarom niet verstaan hebben haar te begrypen in het gewag dat wy daar van hebben gemaakt in onze Ordonnantie van den 6. April 1695. Getekent † Jaques Benigne Evêque de Meaux, en lager stondt Par Monseigneur, le Dieu. De Bisschop van Meaux vermoedde haarGa naar margenoot+ onschuldig te zyn aan de verfoeiselen welke men haar te last leide, omdat zy daar van nooit was overtuigt geweest door een wettig examen, waar in hy zich niet kost noch moest inlaten, dewyl die procedure | |
[pagina 250]
| |
niet aan hem stondt, noch zelfs behoorde tot het oogmerk dat men hadt om alleenlyk de leere der boeken te examineeren. Ga naar margenoot+ Ter zelver tyd verzogt Madame Guyon, veinzende onpasselyk te zyn, verlof om zich te begeeven naar de wateren van Bourbon: en om te beter haar oogwit te verbergen, verzogt hy, op haar te rug komst van de wateren, wederom te mogen worden aangenomen in het zelfde Klooster, daar zy haar verblyf hadt...... Maar in plaats van de wateren te bezoeken, hieldt zy zich heimelyk op te Parys in de Voorstad S. Antony, in een klein huis by Raquette, daar zy in 't geheim het bezoek ontfing van haare gemeenzaamste boezemvrienden. De Koning, vergramt over haare ontrouw, gaf bevel aan den vermaarden Desgrès om haar op te zoeken en in hechtenis te nemen..... De Bisschop van Chartres hadt een streng onderzoek gedaan in het huis van S. Cyr, daar hy de gedrukte boeken en manuscripten van Madame Guyon vondt, en verscheide personen die door het lezen van die verderfelyke boeken verleid waren. Hy doorzogt alle de kamers, opende alle kassen, en nam mede de geschriftenGa naar margenoot+ die hy daar vondt..... Madame Guyon wierdt gearresteert in de maand December 1695. in een klein huis in de Voorstad S. Antonii, daar zy zich verborgen hieldt...... Omtrent vyf maanden te voren, en wel op den zelfden dag van het gemelde onderzoek op den 6. Augusti 1695. was 'er een ander merkwaardig geval gebeurt.Ga naar margenoot+ François de Harlay de Chanvalon, Aartsbisschop van Parys, overleedt schielyk in zyn huis te Conflans. Men vondt hem doot op een rustbedde. Die Prelaat bezat een uitmuntend verstand, zyn gelaat was overdeftig, en zyne manieren waren zeer inneemende en aanminnig, maar hy ontluisterde die gaven door eenen al te geduurigen omgang met de vrouwen, waar aan het gemeen zich ergerde. Schoon hy maar eene middelmatige geleerdheit bezat, en onbekwaam was om zyne gedachten wel op 't papier te stellen, wist hy echter het gemeen te verblinden door zyne bevallige manieren, en door zyne schynschone uitdrukkingen. Hy maakte zich meester van alle de Kerkelyke zaken, hy was gezet op loftuitingen, en kost den goeden naam en het gezag van anderen niet dulden. Hy onderdrukte de Geestelykheit om in de gunst van het Hof te blyven, eisschende menigmaal in de Vergaderingen der Geestelykheit meerder dan de Koning gevraagt hadt; ook wierdt zyn doot niet betreurt. Louis Antoine deGa naar margenoot+ Noailles, Bisschop van Chalons, wierdt benoemt tot Aartsbisschop van Parys. De Koning meende geen beter keuze te konnen doen om de Kerkelyke Discipline in dat groot Bisdom te herstellen. Het Bisdom van Chalons wierdt gegeven aan zyn broeder, die zeer voorbeeldig leefde, doch de vereischte bejaartheit tot de Bisschoppelyke Waardigheit nog niet bereikt hadt. Den 21. November des zelven jaars deetGa naar margenoot+ de Bisschop van Chartres, wel bewust dat het, om den voortgang der Quietistery te stuiten, niet genoeg was de gedrukte boeken en manuscripten van Madame Guyon, dewelke hy in 't Klooster van S. Cyr gevonden hadt, te hebben weggenomen, in het zelvde Klooster eene lange en verstandige ordonnantie afkondigen, waar in hy eenige uittreksels uit die boeken liet invloeyen, en voornamelyk uit dat van de Torrens, en dezelve veroordeelde als behelzende Voorstellingen, die valsch zyn, lichtvaerdig, dwalende, godloos, godslasterlyk, ketterscb, en strekkende tot vernieuwing van de dwalingen der Begards en der Beguinen, en die van Luther, Calvyn, en Molinos, bekwaam om ergernis te geven aan de gelovigen, om de godvruchtige ooren te quetsen, om de zielen te houden in een gantsch harssenschimmig vooroordeel, en eindelyk om alle gevoel van vroomheit en godsdienst te verdoven. Zedert dien tyd trok de Bisschop van Chartres éénen lyn met den Aartsbisschop van Parys en den Bisschop van Meaux, om den voortgang te stuiten van die gevaarlyke nieuwigheden, dewelke men onder den schoonschynenden naam van volmaaktheit wist te verspreiden. Eenigen tyd daarna deet de Aartsbisschop van Kameryk een predikatie aan de Carmeliten van S. Jacob, waar aan zich veele menschen ergerden, en daar uit ontstondt een briefwisseling tusschen den Aartsbisschop van Kameryk en den Bisschop van Meaux. Ik zal die brieven niet bybrengen, en my vergenoegen met aan te merken, dat, volgens den Autheur der Memoires, de uitdrukkingen van den Aartsbisschop van Kameryk zeer ingewikkelt en duister waren. Met den aanvang van het jaar 1696. was Madame de Maintenon, willende den yver van den Bisschop van Chartres ondersteunen, bedagt op middelen die kragtig genoeg zouden zyn om de Quietistery, in | |
[pagina 251]
| |
het huis van S. Cyr verspreid, geheel en al uit te roeien: overtuigt zynde dat het noodzakelyk was te vernietigen alle de valsche denkbeelden van volmaaktheit, welke veele Nonnen in het hoofd hadden gekreegen. Zy verplichtte den Bisschop van Meaux om met de Nonnen in conferentie te treeden, in haare tegenwoordigheit. In de eerste byeenkomst die was op de 5. Februarii, bestreedt hy het gedrochtelyk leerstuk van de onverschilligheit omtrent de eeuwige zaligheit. Na de byeenkomst, hadt elke Dame van S. Cyr de vryheit van hare twyfelingen voor te stellen, en de Prelaat beantwoorde dezelve met die klaarheit en die bondigheit dewelke hem zo eigen zyn. (Hier beginnen de uitgebreide ophelderingen van den Bisschop van Meaux, waar in hy het lydelyke Gebed verklaart. Ik sla dezelve over, om my alleen te houden aan het historisch gedeelte van die geschillen.) Ga naar margenoot+ In de maand Mei des jaars 1696. bragt men ter aanklaging in de Sorbonne het eerste Deel van de Werken van Maria d'Agreda, Spaansche Nonne, in 't Fransch overgezet door Pere Thomas Croset, Recolet van Marseille. De Franciskaner Monniken, van welkers Ordre de Nonne was, deeden grote pogingen om zich tegen de Censure aan te kanten. De Generaal der Jezuiten, aangezogt door dien der Franciskaner Monniken, schreef naar Vrankryk, ten einde men al het gezag des Genootschaps mogt in 't werk stellen tot verdediging van dat boek, 't welk door geheel Spanjen als voor een vyfde Evangelie gehouden wierdt. Het Genootschap der Jezuiten trok het zich aan als zyn eigen zaak...... Men belaste my te verneemen naar de waarheit der feiten die voorgebragt wierden, om te verhinderen dat het boek niet verboden wierdt. Ik verkreeg van Pere Diaz, Spaansch Franciskaner Monnik, die gelast was om te Rome te gaan solliciteeren om de canonizatie van die Nonne, de memorien die men aan Alexander VIII. en aan Innocentins XII. hadt gepresenteert, en ik schreef den volgenden Brief aan den Bisschop van Meaux. Zie hier, Myn Heer, 't geen ik hebbeGa naar margenoot+ vernomen wegens de feiten waar van gy wenscht onderricht te weezen. Na de doot van Maria d'Agreda, vondt men hare boeken, door haare eigene hand geschreven, met eene verklaring dat al het geen daar in vervat was, aan haar was geopenbaart. Met oogmerk om dezelve te doen drukken, vervoegde men zich by den Bisschop van Tarragone, den gewoonen overste van de plaats daar het Klooster van die Nonnen gelegen was, en zy wierden, met zyn verlof, te Madrid gedrukt in 't jaar 1690. In 't eerst ontstondt 'er een tegenkanting tegens de uitgave van die boeken, en men beschuldigde dezelve van dwalingen; zelfs strooide men uit, dat het was het werk van den Bisschop van Plaisance die eertyds een Franciskaner Monnik geweest was, en die door dat middel de Leere van Scot wilde invoeren. De Inquisitie van Spanjen kennis genomen hebbende van dat geschil, gaf bevel dat de boeken zouden worden in sequestratie genomen, en benoemde eenige Godgeleerden om dezelve te onderzoeken. Dewyl de getuigenissen dier Theologanten naar genoegen waren, onthefte de Inquisitie de boeken van de gedane sequestratie, en gaf verlof om dezelve uit te geven zo als zy te Madrid gedrukt waren, gelastende daarenboven dat men zoude overzien en verbeteren eenige Editien die in 't heimelyk geduurende de sequestratie waren opgelegt. De Dominikanen en andere die zich tegen die boeken hadden verklaart, vervoegden zich aan de Inquisitie van Romen, dewelke het lezen derzelven verbood door eenGa naar voetnoot(a) Decreet, hier onder gevoegt. | |
[pagina 252]
| |
Ga naar margenoot+ Men zondt dat Decreet aan den Heer Mellini, Nuntius in Spanjen, die het zelve hebbende begonnen te laten afkondigen in eenige plaatsen van Spanjen, bericht kreeg dat men zich overal tegen dat Decreet aankantede. De Koning van Spanje schreef, op de Sollicitatie der Franciskaner Monniken, daar over aan den Paus, zeggende dat de boeken van Moeder d'Agreda van nut konden weezen tot stichting der gelovigen. Zyne Majesteit beval zynen Ambassadeur, om aan het Roomsche Hof te verzoeken dat het Decreet mogt worden opgeschort. De Franciskaner Monniken vervoegden zich by dien Minister, en vertoonden by hunne Sollicitatie, dat het Decreet der Inquisitie van Rome hinder zou doen aan de onderhanden zynde Canonizatie van die Nonne. Ga naar margenoot+ Innocentius XI. belastte zynen Nuntius geene verdere afkondiging van het Decreet te doen, en schreef aan den Koning van Spanjen het Brevet, 't welk hier onder te lezen isGa naar voetnoot(a). Ga naar margenoot+ Uit kracht van dat Brevet, gaf de Spaansche Inquisitie bevel om die boeken wederom te overzien, en dewyl de Godgeleerden dezelve goedkeurden, en verklaarden dat 'er noch kettery, noch dwaling, noch ergernis, noch quade leere in te vinden was, stondt zy het leezen der zelve toe, ten minsten op alle plaatsen onder de Landen en Domeinen van zyne Katholyke Majesteit behorende. Hier door wierdt de oneenigheit groter, in plaats van te stillen; dewyl de eene zich hielden aan het verbiedent Decreet van Romen, en de andere aan het verlof van de Spaansche Inquisitie, en aan het Brevet van den Paus, 't welk echter het leezen der boeken niet toestond, maar alleen opschorte de afkondiging van het Decreet der Roomsche Inquisitie op plaatsen daar de publicatie nog niet geschied was..... Met den aanvang van het Pausschap vanGa naar margenoot+ Innocentius XII. vernieuwden de Franciskaner Monniken hunne Sollicitatie om Moeder d'Agreda te doen Canonizeeren, met verzoek aan den Paus, dat hy het lezen van hare boeken aan alle de gelovigen wilde toestaan, en de openbaringen van Moeder d'Agreda aannemen als die van de Heilige Hillegarde, Magtilde, Brigitta, Catharina van Sienne, Gertruda, Elizabeth, Lutgarde, Sainte Louize, St. Maria Magdalena de Pazzis, B. Angela de Foligni enz. en ten dien einde gebruikten zy ook de tusschenspraak van den Koning van Spanjen..... Innocentius de XII. zondt een Brevet, om de zaak te doen onderzoeken; en echter wierden 'er geene Theologanten, noch Cardinalen gelast om zulks te doen..... In dien tyd kreegen wy bericht, datGa naar margenoot+ men Madame Guyon van Vincennes, waar heen zy vervoert was, hadt overgebracht in een Nonnenklooster te Vaugirard by Parys. De Aartsbisschop, die haar die verzagting van straf bezorgde, eischte van haar de Verklaring, hier onder in de NootGa naar voetnoot(b) aangehaalt, dewelke zy onder- | |
[pagina 253]
| |
tekende op den 28. Augusti 1696. Maar echter bleef zy altoos volharden in hare gevoelens. De Bisschop van Meaux was toen bezig met zich gereet te maken tot het uitgeven van zyne Instruction sur les divers états d'Oraison, waar op hy in 't byzonder de goedkeuring verzogt van den Aartsbisschop van Kameryk, maar deze weigerde het, zegt de Autheur dezer Gedenkschriften, onder voorwendsel dat de Bisschop van Meaux daar in veroordeelde Madame Guyon, zyne vriendinne, dewelke hy niet konde veroordeelen..... Zyne vrienden drongen hem zelfs om op zich te nemen de verdediging der Leerstukken waar in hy hun hadt onderweezen, zo zy zeiden. De Aartsbisschop van Kameryk nam het besluit om zulks te doen, en de vrienden van Madame Guyon, ziende hem bereid | |
[pagina 254]
| |
om de penne op te vatten, begosten daar uit groote hoop te scheppen. Zy vleiden zich welhaast de vervulling der voorzegging van die Dame te zullen zien, als dewelke hadt voorspelt dat haar gebed zoude herleven onder een kind, dat is onder den Hertog van Bourgondien. Zelfs hadt men de stoutheit van vooraf tekenen daar van te geven. De Aartsbisschop van Kameryk dan, of gedrongen door zyne vrienden, of door andere beweegredenen aangezet, deet een tekening maken van een tafereel, getrokken uit het 2de Hoofdstuk van den ProfeetGa naar margenoot+ Jesaias.... De Prent verbeeldde den Hertog van Bourgondien in het gewaad van een Herder, met den Herderstaf in de hand, in het midden van eene kudde van allerleye dieren.... De Hertog van Anjou stondt in een hoek, in de gedaante van een naakt kind, 't welk een Slang uit zyn hol trekt, en de Hertog van Berry, nog aan de borst leggende tusschen de armen van zyne minne, was verbeeld speelende met een adderslang dewelke hy in zyne hand hield. Ongetwyfelt wilde men Madame Guyon door de minne verbeelden, als vervult van genadens, en van haren overvloed aan anderen mededeelende. Het oogmerk was om door die zinnebeelden aan te wyzen alle de levensstaaten en alle de driften bevreedigt en overwonnen door den geest des gebeds, welken de Profetesse was komen invoeren in de waerelt. Men verspreidde een groot aantal exemplaren van die prent: men gaf ze aan de Princen, aan de Hertogen van Beauvilliers en van Chevreuse, en aan alle de andere vrienden, zo verzekert waren die Heeren van de voorzegging van hunne Profetesse. Eenigen tyd te voren hadden zy doen graveeren eenen S. Michael, die den duivel ter aarde geworpen hadt; alle de geenen die waren ingewyd in de geheimen van de nieuwe geestelyke betrachting, hadden zulk een prent aan het hoofdeneinde van hun bedde. Zelfs namen zy den naam van Michelinen aan; even of zy den geest des gebeds, die tot dien tyd toe nog niet bekend noch aangenomen was geweest onder de menschen, hadden doen triomfeeren. De Autheur der Gedenkschristen verhaalt vervolgens in 't breede de gevolgenGa naar voetnoot(a) van de publicatie van het boek van den Aartsbisschop van Kameryk. Zy zyn merkwaardig en van aangelegenheit: maar ik zal ze hier niet inlasschen, omdat zulks niet gevoeglyk genoeg is voor eene Historische Verhandeling: alleenlyk zal ik opgeeven de 38. Voorstellingen, getrokken uit dat boek, 't welk den tytel draagt van Explication des Maximes des Saints. 't Was in dien tyd dat de Aartsbisschop van Kameryk dat boek voltooide, 't welk maar was een kort begrip van de Schriften die hy uitgaf ten tyde van de vergaderingen te Issy: maar ik moest niet vergeeten, dat omtrent vier maanden te voren, Vader La Combe eene verklaring gedaan hadt, dewelke ik meen te moeten laten voor af gaan voor de 38. Voorstellingen, omdat dezelve verscheidene gronden van de nieuwe geestelyke betrachting behelst. |
|