Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6

§. IX.
Of de Mahometaanen ontkennen dat 'er eene Helle is.

EEn vermaard Nederlandsch Godgeleerde, verzeekerd^(f) onder verscheide andere zaaken, dat Mahomet geen geloof heeft geslaagen aan de Helle.^(g) (Ik kan niet begrypen, waarop zy dit gevoelen grondvesten, vermits zy 'er geene reedenen van geven, en ik kan 'er in geenen deele den oorsprong van ontdekken, zoo als ik van de voorgaande heb konnen doen.) Dog dit weet ik, dat 'er geen een eenig artikel is, waar omtrent zig den valschen Profeet klaarder uitdrukt in zynen Alcoran, dan over dat van de Helle.^(h) Onze Predikatiën, nog onze kant-teekeningen zyn niet nadrukkelyker, nog bedreigender, ten aanzien van dat

(f) Maccovius, Theol. Polem. pag. 119. Wanneer wy zeggen een Nederlandsch Godgeleerde, zou men buiten twyfel gelooven, dat Maccovius Roomsch-Catholyk was geweest; dog men moet zig daar in niet bedriegen, want hy was een Protestantsch Godgeleerde.

(g) Een byvoegsel, dat gansch onnut is.

(h) Nog een diergelyk byvoegsel.

[p. 163]

groot en schrikkelyk voorwerp.) Hy noemd die plaatse der pyninge, de groote Kastyding, of de groote Smert des toekomenden leevens, de straffe des Vuurs, het vuur der Helle, de gevankenisse der Helle, of de Verdoemenisse zelve. Men behoefd daar toe niets anders dan alleen zyn boek open te slaan, om 'er volkomentlyk van te worden overtuigt, en de gene, die willen weten, of de doorgaande Leere der Mahometaanen nopende dit stuk, gelykformig is met die van hunnen Meester, hebben slegts te leezen het VIde Kapittel van het uittreksel, alwaar den ongeloovigen eene eeuwige en onwederroepelyke straffe word aangekondigt.^(a)

(a) Daar is, omtrent dit stuk, eene groote gelykformigheid van denkbeelden tusschen de Jooden, de Magi, en de Mahometaanen. Wy hebben gezien, dat de punten, voorafgaande de eeuwige straffen en belooningen, by d'eene en d'andere, alle dezelve zyn: 't zelve heeft ook eveneens plaats omtrent de Weegschaal, waar in zy vooronderstellen, dat alle de daaden der menschen zullen worden gewoogen, en omtrent de Brug, die over de Helle is, waar over het zeer moeylyk is te gaan, zonder van boven ter needer te storten. De Heer Sale heeft verscheide fraaye zaaken by een vergadert, aangaande deeze verscheide voorwerpen, in zyne Redenering, voorafgaande zyne Vertaaling in 't Engelsch van den Alcoran. Zie ook d'Herbelot op het Artikel Gehennem in de Biblioth. Orient, over de zeven Poorten der Helle, waar van in het XVde Kapittel des Alcorans word gesprooken, en nopende de Straffen, welke over zeven verscheide ordes van zondaaren besloten zyn. Men vind ook aldaar, dat de verstandige Mahometaanen gelooven, dat deeze zeeven Poorten leenspreukiger wyze verbeelden de zeeven Hoofd-zonden, en de zeeven Deelen des menschelyken lichaams, welke de voornaamste werktuigen deezer zonden zyn. Daar zal men ook zien, dat de voornaamste straffe der verdoemden bestaan zal, in het derven van God, en dat de pyne, die daar door veroorzaakt word, eene zaake is, die niet kan worden uitgedrukt.
Het denkbeeld dat de verstandige Mahometaanen hebben van het Paradys, is ook zoo laag niet, nog zoo lichaamlyk, als men zig wel inbeeld. In de eerste plaats, moet men aanmerken, dat, gelyk zy zeeven Hellen stellen, of zeven ordes van straffen voor de Boozen, zy ook alzoo agt Paradyzen stellen; om te doen begrypen, dat de Barmhertigheid Gods boven deszelfs gestrengheid gaat. Uit hunne Auteuren ziet men, dat het wederkeeren tot God, den weg is naar het Paradys, en het grootste aller goederen; dat God het Paradys aan de Geloovigen heeft gegeven, tot eene belooninge voor hun wederkeeren tot hem; dat den hoogsten trap van 's menschen geluk bestaat, in eeuwiglyk te worden bescheenen door het Godlyk licht, en dat alle de goederen, welke zy zig in 't Paradys zouden konnen verbeelden, gebrekkig zouden zyn, zonder de Godlyke tegenwoordigheid enz. 't Is, myns bedunkens, reedelyk, om voor de Mahometaanen overig te hebben iets van die inschikkelykheid, welke wy met regt mogen afvorderen van de gene die het Christendom niet kennen, voor die beschryvingen der Openbaaringe van Johannes, die geen ander oogwit schynen te hebben, dan dat van de zinnen te streelen.