Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§ XXX.
| |
[pagina 195]
| |
volgd den Berisper, waar is dan de nuttigheid van zyn Boek? By aldien God, welke verstaan word aldaar te spreeken, zig ook aldaar verstaanbaar had uitgedrukt, zoo was 't wel, en men kon dan ook daar eenige nuttigheid uit trekken: Maar overmits Mahomet zelf bekend, dat 'er geen schepsel op den aardbodem is, die daar van den zin kan aan de hand geven, wat vrugt, wat gebruik, welk eene lesse zullen wy daar uit trekken? Een klaare blyk, dat de Wet Mahomets niet van God is ingestelt: Want God maakt geene wetten te vergeefsch: De klaarheid en de geregtigheid moeten haare weezentlyke kenteikenen zyn; en dit is genoeg, om te besluiten, dat die verzaameling geenszins eene Godlyke openbaaringe is; maar wel een elendig verdigtsel van den geest eens menschen. De Cardinaal de CusaGa naar voetnoot(a) maakt al dezelve aanmerkingen. Hy zegt, dat den Bedrieger zig zelven doorgaans tegenspreekt, en wel voornamentlyk in het LVIste Kapittel van zynen Alcoran; waar van hy deeze gewaande plaats aanhaald: Ib ben den eersten Afgezant niet; ik weet zelfs niet, wat ik doen moet, of wat gy doen moet; en egter zal ik u de Goddelyke zaaken uitleggen. Den Aanteekenaar op de kant, munt, by die gelegentheid, nog al verder uit. Welk een Profeet! zegt hy, Mahomet bekend zelf, dat hy niet weet wat hy doen moet, nog wat zyne Navolgers moeten doen: treffelyke belydenisse voor eenen man van God aangeblaazen, en die allerweegen voorgeeft, dat de alderverborgenste geheimen aan hem zyn geopenbaart! Ga naar voetnoot(b) (Ik wil niet ontkennen dat 'er tegenstrydigheden zyn in den Alcoran: men vind 'er in alle menschelyke boekken; en zoo heeft ook, buiten allen twyfel, dit alle blyken van menschelykheid: dog het is onwaaragtig, dat Mahomet zig zelven, in ons artikel in geschil, zoude hebben tegengesprooken, en het is valsch, dat hy gezegt zoude hebben, 't geen met hem doedt zeggen.) Het is dan aldus met die zaak geleegen; dat namentlyk Mahomet in het XLVIste Kapittel met uitdrukkelyke woorden bekend, dat hy daarop zynen roem niet draagt, als konde hy het toekomende openbaaren, dat hy alle zaaken niet weet, en dat het geene hy nog weet, hy dat niet weet uit zig zelven; maar door de openbaaringe Gods. Zie hier de plaats zelve, zoo als die door den Heer Reeland is vertaalt: Wat my aangaat, ik weet niet wat ons zal overkomen; nog aan u-lieden, nog aan my; ik doe niets, dan 't geene my God geopenbaart heeftGa naar voetnoot(c). (Eveneens als wilde hy zeggen: ‘Bedrieg u daar niet in; ik ben geen Engel, ik ben geen God, ik ben enkel en alleen een mensch; myne kennisle is bepaald, ik weet niets van het toekomende; ik kan u de byzondere uitkomsten der dingen, zoo ten opzigte van myn eigen persoon, als van u-lieden zelve, niet verkondigen; en wanneer ik u-lieden iets nieuws, of iets volmaakter, dan 't geen men tot nog toe gezien heeft, aankondige, wanneer ik met zoo veel zeekerheid beslisse, al 't geen de goede en de kwaade zal overkomen in 't algemeen, zoo in dit als in het toekomend' leeven, alsdan spreek ik niet uit myn zelven; maar ik doe niets anders, dan de voetstappen der openbaaringen, waar meede my God vereert heeft, op 't spoor volgen.’ Die zin is aanneemlyk.) En aangaande nu dat men zegtGa naar voetnoot(d) dat Mahomet te kennen gegeeven heeft, dat zyn Alcoran onverstaanbaar was, behalven alleen aan God zelf; zie al verder de eige woorden, welke men hem verwyt. Dezelve zyn te vinden in het IIIde Kapittel: ‘Daar en is geen ander, dan alleen den leevendigen en eeuwigen God. Die heeft u het Boek gezonden, dat de waarheid behelsd, en de voorige Schriften bevestigd....... Het Oude Testament en het Evangelium....... Wat u aangaat, hy heeft u den Alcoran gezonden, die het goed en het kwaad onderscheid; en de gene, die niet gelooft zullen hebben in de Wet Gods, zullen daar over strengelyk worden gestraft..... Daar en is geen ander, dan alleen den Wyzen en Almag- | |
[pagina 196]
| |
tigen God; die is 't, die u gezonden heeft het Boek, welkers geboden hoognoodig zyn, welke den oorspronk en den grondslag der wet zyn, die in zuiverheid elkanderen gelyk zyn, en zonder eenige tegenstrydigheid. Zy, welkers hert geneigd is, om van de waarheid af te wyken, vervallen tot begeertens van oproer en nieuwsgierigheid; willende weeten de waaragtige uitlegginge des Alcorans: Dog daar is niemand, die dezelve magtig is, dan God zelf. En aldus ziet men, dat zy, die begaaft zyn met de waare wysheid, in tegendeel zeggen; Wy gelooven in God; 't komt alles van zyne Godlyke wysheid.’Ga naar voetnoot(a) Daar uit kund gy zien, dat aldaar niet gehandelt word van die noodzaakelyke en genoegzaame uitlegginge, waar toe een iegelyk de bekwaamheid heeft; maar van die nieuwsgierige en diepzinnige uitlegginge eens menschen, die alles wil bevatten; by mangel van welke, en zoo wanneer men hem daarop geen genoegen geeft, hy zig wederom werpt in de ongehoorzaamheid, en in den afval. Dog zoodanig eene gesteldheid der ziele is, volgens het gevoelen van Mahomet, onreedelyk: in de eerste plaats, om dat dezelve gebooren word uit een beginsel van hoogmoed en opgeblaazendheid, welke de diepten Gods willen doorgronden; ten tweeden, vermits het onmogelyk is, om aan zoodanige nieuwsgierigheid genoegen te konnen geven, wyl God de volle en grondige kennisse van de verborgendheden des Alcorans voor zig zelven heeft behouden. En wat het overige belangd, wien zal men dog doen gelooven, dat den Bedrieger ter goeder trouw heeft gelooft, dat 'er niemand was, die den Alcoran verstond? En waarom dog zoude hy denzelven dan hebben in 't licht gegeven? Waarom zou hy op honderd plaatsen gezegt hebben, dat het een Boek is, klaar om te verstaan, en dat de verborge dingen openbaard: Dat de menschen op den regten weg leid, en de Zaligheid doedt verkrygen aan alle de gene, die deszelfs geboden bewaaren? Voor het overige, 't geen den Alcoran behelsd, is dat zoo zwaar om te verstaan? Niets minder: 't zyn geduurige lofreedenen en lofzangen over het Aanwezen Gods, over deszelfs Eenheid, Magt, Wysheid, Barmhertigheid, Regtvaardigheid, Voorzienigheid; en herhaalde uitdrukkingen van het onderscheid dat hy maakt tusschen het goed en het kwaad, van de bescherming die hy verleend aan de vroomen, en van de geesselslagen waar meede hy de boozen overlaad, van de Wederopstandinge, van het toekomende Oordeel, van het Paradys, en van de Helle: Dit alles, ik beken 't, is vermengt met korte vertellingtjes, en kleine historitjes, wel doorzaait met veel onordentelykheid, maar in der daad met weinig moeyelykheid, ten minsten voor zoo veel aangaat het weezentlyke der Leer en der Zeeden. Dat men nu zegge, dat zoo 'er in den Alcoran goede dingen zyn, hy des niet tegenftaande een werk is, dat kwalyk opgestelt, en niet rypelyk overwoogen is, vervult met belachelyke ongerymdheden, en die godloos en verfoeylyk zyn; maar dat men niet zegge, dat Mahomet zig zelven heeft tegengefprooken, wanneer hy aan de nieuwsgierige en twyfelagtige Geesten gezegt heeft, dat 'er eigentlyk niemand dan God was, die eene volkomene kennisse had van zyne openbaaringen. Wy spreeken alle dag op diergelyke wyze van onze verborgentheden, en van de diepten die 'er gevonden worden in de Profeeten des Ouden en Nieuwen Testaments, schoon wy niet nalaaten te beweeren en aan te toonen voor al de weereld, dat de weg ter Zaligheid aldaar klaar en geopenbaart is voor een iegelyk die leezen kan, en zyn gezond verstand heeft. |
|