Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§. XII.
| |
[pagina 167]
| |
die niet meer op den weg, of in den staat zyn, van te konnen bekeert worden, maar welke een iegelyk weet verweezen te zyn, voor altoos, tot de vlammen van den Poel der duisternisse, zig in dien staat Gode aangenaam maaken, door geloof en zaaligmaakende bekeering? Jan Andries Maurus, die zelf een Mahometaan was geweest, bevestigd die zelve tegenstrydigheid, in zyn werkGa naar voetnoot(a) tegen deGa naar voetnoot(b) Gezindheid welke hy verlaaten had; want na dat hy gezegt had, dat men in den Alcoran leest, dat de Duivelen waren geworden Vrienden Gods, der Menschen, en Mahomets, gaat hy op deeze wyze voort, spreekende tegen zynen tegenspreeker: Begrypt gy niet, zegt hy, dat deeze verzoening onmogelyk is, en tegenstrydig met de geboden Gods; die den Duivelverworpen, en denzelven van zyne genaade voor altoos heeft berooft? ('t SchyntGa naar voetnoot(c) dat men geen getuige kan wraaken, die zelf een Mahometaan is geweest. Wantrouwen wy ons egter van dien Nieuwbekeerden, en onderzoekken wy alles, zonder vooroordeel.) De woorden des Alcorans, wolke hy aanhaald, worden gevonden in het LXXIIste Kapittel (dragende tot tytelGa naar voetnoot(d) het Kapittel der Duivelen; dog eene onfeilbaare proef, dat die tytel valsch is, is, dat du Ryer zelf, in zyne Fransche vertaalinge, daar van het bedrog heeft gemerkt; want onmiddelyk na dien tytel, voegd hy 'er by, als tot eene verbetering van zyne zyde, dat veele Mahometaanen dat Hoofdstuk op eene andere wyze betytelen, namentlyk, dat der Geesten: En in der daad, deeze overzettinge is beeter. Dog na den misslag in den tytel te hebben verbeetert, moet men dien ook in den text verbeeteren, en in de plaats van Duivelen, die daar niet te doen hadden, Geesten stellen. Zie daar de zaak, zoo als dezelve legt.) De Mahometaanen erkennen drie soorten vanGa naar voetnoot* onderbeurtige verstandige wezens; te weten, Engelen, weezentlyk goed, en voor altoos in de gunste Gods bevestigt; Duivelen, weezentlyk kwaad, uit Gods gunste vervallen, en tot in alle eeuwigheid overgelevert aan de Straffen der Helle; en Geesten, die als een soort van tusschenrang houden tusschen de goede en de kwaade Engelen. Deeze Geesten nu zyn tweederlei. Daar zyn 'er geloovige, en ongeloovige; daar zyn 'er, die zig bekeeren tot den waaren God, en die hem gehoorzaamen, om van hem de zaligheid en 't leven te verwerven; daar zyn 'er die zig verharden, om eeuwig rampzaalig te zyn. De Arabiërs hebben drie verscheide woorden om deeze drie soorten van verstandige wezens, welke Mahomet nimmermeer onder een mengd, maar welke zyne Overzetters altoos vermengen, uit te drukken: En in het Kapittel, waar over geschil is, word gehandelt van Geesten, eigentlyk zoo genaamt, vermits zy aldaar genoemt worden by hunnen eigen en byzonderen naam; waar van daan de Genius der Latynen oogenschynlyk is afgekoomen, en bygevolg ook het Fransche woord Genie. Waarom dog den Arabischen Text zoo kwalyk ter snee vervalscht? En waarom zulk een tastelyk bedrog in 't werk gestelt? Is 't onwetenheid? Is 't kwaadaardigheid? Of is 't een weinig van 't eene en van 't andere, even gelyk als by den Heer du Ryer? Is de kwaadaardigheid te vergeeven aan eenen Christen, of de onwetendheid aan eenen Overzetter? Waarom dog in den Tytel gestelt, 't geen men niet steld in den Text, of in den Text, 't geen niet overeenkomt met den Tytel? Zyn 'er geene Woordenboekken van de Oostersche Taalen, of andere Arabische boekken, die ons waarschouwen, dat wy dat onderscheid moeten maaken? De Heer Reeland haald 'er verscheide aan, welke ik niet zal noemen, vermits gy daar uit niet meer, dan ik, zoudt leeren, en dat, by aldien gy daar iets uit kondt verstaan, gy myne vertaaling niet zult noodig hebben. |
|