§. XV.
Of de Duivelen hooren konnen.
Ga naar voetnoot(a) (ZIe hier een ander soort van kettery. De Christenen houden de Duivelen voor booze en doorsleepe Geesten, altoos op schildwagt staande, om ons in 't net te doen vallen: Dog de Mahometaanen zyn zoo dom, dat, na op de Duivelen uitgevaaren te hebben met al hunne magt, zy eindlyk toestaan dat dezelve geene ooren hebben, dat zy niet konnen hooren, en dat dezelve by gevolg niet konnen zyn geweest de Auteuren van het boek van Mahomet.
't Is ten minsten op deeze wyze, dat men dien Bedrieger doedt redeneeren in zynen Alcoran, om daar door gelegentheid te hebben van hem te konnen uitlachen in eene aanteikening op de kant, even als of hy waarlyk den Auteur was van diergelyke zotte klap.) 't Is Robbert de Rets, zynen eersten Latynschen Overzetter, die, na dat hy deszelfs gedagten met de alderuiterste ongetrouwheid had vertaalt, in 't vervolg op deeze wyze den spot daar meede dryft in zyne aanteikening: (dan) hebben de Duivelen den Alcoran niet opgestelt, vermits zy niet konnen hooren! Zie daar eenen fynen streek, waardig aan Chrysippus.
Ga naar voetnoot(b) Maar gy, myn Heer den Vitter, die hier zelf voor Chrysippus speelt, en die zulks zoo kwalyk doet, hoe hebt gy u zelven dog konnen inbeelden, dat Mahomet den Duivelen het gehoor zoude hebben benomen, vermits gy op eene andere plaats zegt, dat verscheide van deeze booze Geesten den Alcoran hoorden leezen, en daar aan geloofden, en dat gy daar over aan MahometGa naar voetnoot(c) eene tegenwerpinge maakt? Gelooft gy dan, dat dees Bedrieger, in welken te vertaalen gy zoo veel moeite hebt genomen, om niets dat goed is voor den dag te brengen, geheel en al zyne zinnen heeft verlooren gehad, en dat hy, om de gansche weereld eenen afkeer te doen hebben van zyne secte, ondernoomen heeft, zyn boek op te vullen met de aldergrofste en met de aldertastelykste tegenstrydigheden? Zoo gy een weinig billykheids had gehad, gy zoud de redeneering welke hy doedt, en welke gy zoo verkeerdelyk vertaalt hebt, hebben begreepen. Hy zegt dan in het XXVIste Kapittel, alwaar gy zoo lomp gestruikelt hebt; dat de Duivelen den Alcoran niet gemaakt, nog dien aan de menschen gebragt konnen hebben. En de reedenen welke hy daar van geeft, zyn deeze, om dat, aan de eene zyde, hen zulks onnut zoude zyn tot hun oogmerk, strekkende, om de weereld te bederven, en die van God te verwyderen, en om dat, aan de andere zyde, zy dien niet konden hebben opgestelt, om hunnen godloozen en afschouwlyken aardGa naar voetnoot(d). Overmits zy, zegt hy, verwydert zyn van de gehoorzaamheid Gods, en weinig oplettende op zyne
woorden.Ga naar voetnoot(e) Dit is zeer verscheiden van de redeneering welke gy hem in den mond legt, gy enGa naar voetnoot(f) du Ryer uwen uitschryver, schoon hy van tyd tot tyd meer goede trouw betoond, dan gy: En egter is 't uit u, en uit hem, dat men,