Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6

IV.
Van de Ondervraaging in het Graf.

Het vierde Artikel en deszelfs voornaamste reedenen: men moet met het herte gelooven en voor gewis en zeeker houden de Ondervraging in het Graf, welke aan elk een van ons na de dood zal worden gedaan door den dienst van twee Engelen, over deeze vier voornaame vraagen: Wie is onzen Heere en onzen God geweest? Wie is onzen Profeet geweest? Welk is onzen Godsdienst geweest? En

[p. 117]

aan welke zyde is onze Kibla geweest? Die in staat zal zyn, om te konnen antwoorden, dat God zynen eenigen Heer is geweest, en Mahomet zynen Profeet, zal eene groote helderheid in zyn graf gewaar worden, en hy zelf zal rusten in de glorie. Dog die op deeze vraagen geen goed antwoord zal konnen geven, zal zig in de duisternisse gedompelt vinden tot aan den dag des oordeels. Schrikken wy dan voor zoo een vreesselyk lot, waar in nog hulp nog vertroosting ergens van daan te wagten is, en houden wy 't voor een blyk der Goddelyke goedheid, dat hy de zaaken zoodanig heeft geschikt, tot vertroostinge der regtvaardigen, en tot schrik der Godloozen: Want indien wy ons zelven onderzoekken in dit leeven, zal hy ons zyne genaade schenken na de dood, tot op den dag des oordeels.^(a)

(a) Art. IV. Men ziet klaar, dat alle deeze zeede-lessen navolgingen zyn der Heilige Schriftuur, en dat den Auteur een man is geweest, die in 't Christendom was opgevoedt. Den Heiligen Paulus heeft al voor hem gezegt, dat, indien wy ons zelven oordeelen, wy niet geoordeelt zullen worden; benevens nog verscheide andere spreuken, welke men doorgaans in deeze Geloofs-belydenisse zal vinden.