Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§. XXV.
| |
[pagina t.o. 188]
| |
B. Picart sculp. dir.
dgi-guerdgi albanois qui porte au Bezestein des Foyes de Mouton pour nourrir les Chats. | |
[pagina 189]
| |
zyn, eenige agtinge te hebben voor de Tractaaten en Verbonden, welke zy met de Christenen maaken, nog of zy te regt of ten onregte met dezelve komen te breeken, wanneer zulks met dat oogmerk geschied, om het Ryk daar door te vergrooten, en gevolglyk om hunnen Godsdienst daar door te doen toenemen...... Men moet zig niet verwonderen’, zegt hy een weinig verder, na een groot getal voorbeelden hunner trouwloosheid te hebben aangehaalt, ‘dat de Leerlingen het voorbeeld huns Meesters volgen: Mahomet deedt van gelyken te Mekka, wanneer hy genoodzaakt wierd, om de belegering voor die stad op te breeken.... Hy maakte vreede met de inwoonders, en beloofde hen, dezelve ter goeder trouw te zullen houden: dog, na dat hy zyne kragten weder had verzaamelt, maakte hy zig in den volgenden zoomer daar van meester, terwyl die van binnen gerust leiden te slaapen, en niets minder waren vermoedende, dan het verraad des Profeets. Dog op dat die trouwloosheid niet mogt bezwalken zyne gewaande heiligheid.....stond hy toe aan alle de gene die aan hem geloofden, om, in gevallen van diergelyke natuur, en waarin zy te doen zouden hebben met lieden van eenen anderen Godsdienst, dan den zynen, nooit eenige agtinge te hebben, nog voor de gegeve trouw, nog voor de gedaane beloften, nog voor de gemaakte Tractaaten. Deeze wet word gevonden in het Boek Kitah Hadaïa.... Nooit had men gezien, dat de trouwloosheid en 't verraad waren bevoegt geworden door eene openbaare en door den Godsdienst gewettigde daad, tot 'er tyd toe, dat Mahomet en zyne Profeeten deeze Leere hebben verkondigt. Verbaast over deeze woorden, heb ik langen tyd gelooft, dat dit in der daad de Leer der Musulmannen was, en dat zy ook dezelve in diervoegen oeffenden; dog zedert dat een zeer geleerd man het Boek van Ricaut heeft verrykt met zyne aanmerkingen, en met zyne verbeeteringen, ben ik van gedagten verandert. Ik heb den Alcoran om raad gevraagt, en in 't Kapittel, waar over 't geschil is, heb ik gansch het tegendeel, van 't geen men den Bedrieger te laste legt, gevonden. ‘Ten opzigte der gener, zegt hyGa naar voetnoot(a), met welke gy eenen stilstand van wapenen hebt gemaakt, en welke dat gene, 't welk zy met u gesloten hebben, niet hebben gebrooken, niemand often uwen nadeele de hand boven 't hoofd gehouden hebben, zult gy ook nauwkeuriglyk, tot aan het uitgedrukte tydstip toe, houden, 't geen gy hen beloost hebt. God bemind de gene die zyne vrees voor oogen houden’.....en een weinig verder. ‘Zoo de ongeloovigen u van hunne zyde woord houden, in 't geene zy u belooft hebben, zoo houdt van uwe zyde de verbintenissen, waar in gy met hen getreeden zyt.’ Dog het zoude overtollig zyn, om ons verder uit te laaten over eene stoffe, die bereids ganschelyk is opgeheldert door de aanmerkingen van deezen geleerden manGa naar voetnoot(b). Ik wilde liever stilstaan, zoo den inhoud van dat Boek my zulks toeliet, om te berispen de kwaade trouw der Christenen, en de ergerlyke vreedebreuken, met welke zy hunne jaarboekken hebben bevlekt, niet alleen in de oorlogen die zy tegen malkanderen hebben gevoert, maar ook in die, welke zy op verscheide tyden de Turken hebben aangedaan, en welke niet alle even wettelyk zyn geweest. Wat kan men, by voorbeeld, zeggen van dien Uladislaus Koning van Hungarië in de XVde Eeuw, die, vreede gemaakt hebbende met Amurath, Keizer der Turken, en zig met eede verbonden hebbende, dezelve niet te zullen verbreeken in eenigerlei wyze; zelfs tot zoo verre, dat hy, naar men verzeekerd, tot een waarborg en pandsman daar van eene gewyde Hostie had gegeeven,Ga naar voetnoot(c) de plegtigste en de onschenbaarste verbintenisse, die 'er ter weereld kon worden gevonden, volgens de gronden zynes Godsdiensts; egter eensklaps met zynen Bondgenoot brak, en op aanzoekking van den Paus, en van eenige Christen Vorsten, op hem kwam aanvallen met alle zyne magt, in een tyd, dat denzelven elders de handen vol had? Wat kwam 'er van dat verfoey- | |
[pagina 190]
| |
lyk verraad anders, als 't geen ook aan Saul en aan Sedekias, vermits dezelve meede 't verbond hadden verbrooken, is overkoomen. De Turksche Vorst, die de heilige Hostie tot waarborg had, en die zig met dat soort van Palladium zeer wel bewaart had gelooft te zyn, trok egter te veld met zoodanige magten, als hy byeen had konnen brengen, en kwam den Eedbreeker voor; dog ziende zig in 't naauw gebragt, en zyne gansche Heirkragt op 't punt van in stukken te zullen worden gehouwen, zegt men, dat hy zyne oogen naar den Hemel sloeg, en in deezer voegen den genen, welken men tot een waarborg van die vreede gekooren had, aanriepGa naar voetnoot(a): ô Christus, sprak hy, zoo gy een God zyt, gelyk de Christenen uwe Leerlingen zulks verzeekeren, wreek dan ook de meineedigheid uwes Volks, die u aan my gegeeven hebben tot onderpand hunner trouw, en die egter, door eene ongehoorde schendaad, zelfs in uw gezigt, eene vreede verbreeken, die van beide zyden op zulk eene Godsdienstige wyze was gesloten! Van stonden aan, zegt de Geschiedenisse, veranderden de zaaken van gedaante; Amurath met zyne verschrikkelyke Janitsers schepten moed: Uladislaus wierd te rug gedreeven, van zyn paard afgeworpen, en met duizend pylen doorschooten: En wel haast na hem de Cardinaal Juliano, zyn Alberoni, en eersten raadsman tot die meineedigheid.Ga naar voetnoot(b) De overwinning was gedenkwaardig voor de Turken; dog beklaaglyk voor de Christenheid tot op deezen huidigen dag. Daar wierd een Grafschrift op den Koning van Hungarië gemaakt, waar van ik u hier de Overzettinge wel wil geven:
Toen ik op snooden raad my had te veel verlaaten,
Verloor 'k op eenen dag myn Volk en ook myn Staaten;
Dat Vorsten leeren dan, uit myne dood en rouw,
Te breeken nooit hun woord, of hun gegeve trouw.
|
|