Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijByvoegselen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Grieken enz.MEn heeft overgeslagen de maniere in Rusland van het geestelyke kleed te geven aan eene Dogter, die den geestelyken staat aanvaard. Ik gaa die dan verhaalen met de eigene woorden van den Autheur, welke ons de beschryvingGa naar voetnoot(b) | |
[pagina 303]
| |
daar van heeft opgegeven. ‘Na dat de Nonnen (die om deeze plegtigheid in de Kerk van haar Klooster vergadert waren) eenigen tyd lang gezongen hadden, begaven zy zig uit de Kerk..... en gingen de Aankomelinge haalen, die in 't zwart was gekleedt, met het hair over haar aangezigt hangende. Zy ging met gebukten hoofde voort; en gekomen zynde tot midden in de Kerk, alwaar een Priester voor een lessenaar stond, knielde zy driemaalen neder op de aarde, en bleef op de laatste nederknielinge in die gesteldheid. Vervolgens deed haar de Priester verscheide vraagen; als by voorbeeld, of zy met haaren volkomenen zin het Kloosterleeven aanvaardde, en zonder daar toe gedwongen te zyn? Of zy de weereld geheel en al vaarwel zeide? Of zy zig wel in staat vond, om alle de Wetten van 't Kloofter te willen gehoorzaamen? ...... Waarop zy antwoordde met deeze betuiging: Je je Bog; o ja, o ja, myn God. Vervolgens ving de Priester een ander gebed aan, waar na hy haar beval op te staan, en haar aangezigt te vertoonen. Van stonden aan kwamen eenige oude Nonnen, en deeden haar 't hair van voor de oogen.... Daar van daan klom de Aankomelinge op den lessenaar, nam eene scheer en bood ze den Priester aan, kussende hem de hand, en biddende, dat hy haar het hair wilde afsnyden: Dog hy weigerde haar zulks, leggende de scheer weder op haare plaatse. Zy herhaalde haar verzoek ten tweede en ten derde maal, en als toen nam de Priester de scheer, verdeelde haar hair in vier strengen, en sneedt het boven op haar hoofd af, by wyze van een kruis, terwyl men in 't Koor lofzangen zong. Hier na deeden twee oude Nonnen haar eenen Gordel om, en kleedden haar.....Eindelyk las de Priester haar de instellingen van 't Klooster voor ..... en na dat zulks verrigt was, bragt men haar, met dezelve plegtigheden, waar meede men begonnen had, wederom weg...... In dat zelve verhaal is gewag gemaakt van een soort van Gezindheden, bekend onder den naam van Roscolnicks, welke, naar men zegt, lieden zyn, die onafscheidelyk verknogt zyn aan de oude uiterlyke Kerkdiensten, en die zig met de Moscovitische Kerk weigeren te vereenigen, vermits zy dezelve niet aanzien voor eene regtzinnige Kerk, om redenen, dat dezelve, in verscheidene opzigten, eenige veranderingen heeft gemaakt in de plegtigheden. Deeze Roscolnicks woonen in bosschen en wouden, om aldaar gerust en veilig te konnen leeven voor de vervolgingen der Russen, die de Kerkgewoonten der Grieken opvolgen. Op Bladzyde 223 deezes Deels is gewag gemaakt van de Drusen. Zie hier een stuk, dat betrekkinge heeft op die Drusen, 't geen mogelyk den Leezer niet zal mishaagen. De Natie der Drusen bewoond een gedeelte van den Berg Libanon, de gebergtens aan de overzyde van de Seyde en van de Balbaq, mitsgaders het Land van Hebail en van Tripoli. Deeze Drusen spreiden zig uit tot in Egypten. Vraagd men hen naar hunnen oorsprong, zy zullen u zeggen, dat hunne Voorouderen geweest zyn van het getal der gener, die Godefrooy van Bouillon, tot de Verovering van 't Heilige Land, in den jaare 1099, waren gevolgt, en dat, na het verlies van Jerusalem, zy zig begaven naar de Gebergtens, ten einde om aldaar in veiligheid te zyn voor de woede der Turken, wyl de laatstgemelde hen overal vervolgden, om de overblysselen des Christendoms, van 't welk zelfs de naam haatelyk was geworden, uit te roeyen en tot den grond toe te verdelgen. Eenige Schryvers geeven hen eenen anderen oorsprong, beweerende, dat een zeeker Graaf van Dreux, ten tyde der Kruisvaarten, door Saladin zynde geslaagen, de Soldaaten van dien Graaf naar het Gebergte vlooden en zig aldaar versterkten; en dat dezelve, zederd dien tyd zeer vermeenigvuldigt zynde, aldaar wooningen maakten, en den naam van Drusen aannamen, tot eene gedagtenis van den Graaf van Dreux, die hun opperhoofd was geweest. Dog gelyk het zeeker is, dat voor de tyden der Kruisvaarten deeze Natie bereids in die Landen den naam droeg van Drusen, zoo blyft het ook eene onfeilbaare waarheid, dat derzelver oorsprong veel ouder is, dan zy zelve zeggen, of andere Schryvers hen dien toeschryven. Zoo men hier van uit hunne boekken wil oordeelen, is het zeer waarschynelyk,Ga naar voetnoot(a) | |
[pagina 304]
| |
dat hun naam van Drusen by verbastering afkomt van 't Arabisch woord Deuz, beteekenende die streep, alwaar zig de twee deelen des bekkeneels, die een geheel bekkeneel van een mensch uitmaaken, te zaamen voegen: Want men kan ligtelyk bespeuren, dat de Autheuren hunner boekken meenigmaalen de vergelykinge van de volmaakte eenigheid der beide deelen van 't bekkeneel eenes menschen maaken, met de eenigheid die, zonder wankelen, onder eene Natie moet heerschen; aangezien de Autheuren hunner boekken hen door deeze vergelykinge hebben willen te verstaan geven, dat, gelyk 't behoud eens menschen afhangt van de naauwe vereeniging der beide deelen van 't bekkeneel zyns hoofds, even alzoo ook de geduurzaamheid van de Drusische Natie altoos zal afhangen, van de volmaakte eenigheid aller deelen, in zig te handhaaven en te beschermen tegen haare vyanden, en van haare gelykformigheid, in het onveranderlyk gebruik haarer gewoontens, gebruiken en plegtigheden. Deeze vergelykinge dan, zoo meenigmaalen in hunne boekken herhaalt, alhier vooronderstelt zynde, kan men besluiten, dat van dit woord Deuz, 't welk wy gezegt hebben te beteekenen de streep welke tusschen de twee deelen des bekkeneels is, deeze Natie in 't begin genoemt is geweest Derzz in 't Arabisch, of in het meervoudig getal Derouz, 't geen in 't Nederduitsch te zeggen is, die haare eenigheid en haare gelykformigheid bewaard; en van deeze Arabische woorden is by verbasteringe gekoomen dat van Drusen, 't geen deeze Natie is bygeblyven. De hedendaagsche Drusen erkennen voor hunnen Wetgever eenen Egyptenaar, welken zy Bomrillah, El-hhazem, Mawlana noemen, dat is te zeggen, Wyzen, onzen Regter, en onzen Meester. Hy heeft zig niet geopenbaart, zeggen zy, dan twee-duizend jaaren na Mahomet. Zyne Leerlingen eeren hem als hunnen Koning, en komen niet in zyne tegenwoordigheid, dan nedergeknielt op den grond leggende. De Godsdienst der Drusen is een wanschaapen zaamenstelsel van zetregels en gewoontens, welke zy van 't Christendom hebben behouden, waar van zy in oude tyden belydenis deeden; en van gebruiken en plegtigheden der Mahometaanen, welke zy aangenomen hebben, 't zy door de gestaadige verkeering welke zy met de Turken hebben, 't zy veeleer door staatkunde, om daar door derzelver genegentheid en bescherming te verkrygen. Zy bewaaren zeer Godsdienstiglyk het boek, 't welk hun Wetgeever hen heeft nagelaaten. Dit boek behelsd drie Afdeelingen, die by wege van Letters zyn: De Drusen beweeren, dat in dezelve begreepen is het gansche geheim hunnes Godsdiensts. Behalven deezen eersten Wetgeever, hebben zy 'er eenen tweeden, die een Leerling des eersten was. Zy noemen hem HamzéGa naar voetnoot(a), volgens hun zeggen, een heilig Man. Hy heeft hen, tot hun geloof en Wet, drie boekken zaamengestelt. Dezelve verbied hen deeze Boekken meede te deelen aan eenigen vreemdeling, hy zy wie hy zy. Ik weet niet, of het om deeze reeden is dat zy dezelve opsluiten onder de aarde; dog alle Vrydagen, op welke dagen zy vergadering houden, brengen zy dezelve weder te voorschyn. De Vrouwen gaan by hen voor de best onderweezene in den Godsdienst door, 't geen aan die kunne onder hen een groot aanzien geeft. Dezelve zyn genoodzaakt, de andere Vrouws-persoonen te onderwyzen, en dezelve te onderrigten van al 't geene de Boekken hunner beide Wetgeevers behelzen: boven alle andere zaaken beveelen zy dezelve het geheim daar van wel te bewaaren. Deeze Vrouwen bewaaren dat zoo naauwkeuriglyk, dat al 't geen men tot hier toe daar van heeft konnen te weeten komen, is, dat deeze boekken vol zyn van Fabelen en buitenspoorige vertellingtjes, waar meede de herssenen der Drusen bezet zyn. Daarenboven weeten wy, dat 'er tweederlei soorten van Drusen zyn; de eene welke zy in 't Arabisch Tukama, of Ukkal, noemen, dat is te zeggen voorzigtige, wyze, verstandige Lieden; de andere welke men noemt Juhhal, 't geen te zeggen is ligtvaardig, onvoorzigtig, onweetend' van geest: De verstandige onderscheiden zig van de andere door hunne kleeding, die altyd van eene donkere kleur is. Voor het overige draagen zy geen Kanjac aan hunnen gordel, dat is zoo veel te zeggen, als dat zy geen mes nog deegen draagen; maar veelmeer waanen zy zig te onderscheiden | |
[pagina 305]
| |
door hun hervormt gedrag. Zelden verschynen zy in 't openbaar, maar houden zig in de spelonken, als in een soort van klooster-kamertjes, om zig te verwyderen van de weereldsche vermaaken. Zy zyn van een sober leven: hebben ook eenen afkeer van anderer lieden goederen; tot zoo verre, dat zy weigeren te ontfangen al wat men hen aanbied, uit vreeze dat de vereering, welke men hen doedt, niet wettig mogt zyn verkreegen; daarom nemen zy die liever aan van de landlieden dan van de ryken, geloovende, dat de eerstgemelde niets aan hen zullen geven, dan 't geen zy in 't zweet huns aanschyns hebben gewonnen. Deeze Verstandige houden zig voor 't overige aan den Alcoran, en ondergaan de Besnydenis op den vasten van Ramadan, eeten ook geen Varken-vleesch, en houden zig aan verscheide bygeloovigheden der Turken. Aangaande nu de Drusen welke men Jahhal, dat is te zeggen ligtvaardige en onwetende noemt; dezelve worden in de vergaderingen der Verstandigen niet gevonden. Zy zyn onkundig van 't geheim hunner Verborgentheden; zelfs kan men zeggen, dat zy zonder Godsdienst leeven, en bygevolg in eene ongebondene Vrygeestigheid, welke zy gelooven dat hen geoorloofd is. Zy gelooven dat zy alle hunne pligten volbragt hebben, wanneer zy eenige gebeden hebben gedaan ter eere van hunnen Wetgever Bomrillah, en zig in hunne gebeden bedienen van de woorden welke de Verstandige in de hunne gebruiken. Deeze woorden zyn in 't Arabisch, Ma, fih, Elah, Ella, hu, dat is te zeggen, geen God dan hy. Dit gebed is hunne Geloofs-belydenisse, en zy herhaalen het zelve zeer dikwils, maar wel inzonderheid, wanneer zy hunne Godsdienstige eerbewyzingen gaan doen aan deszelfs standbeeld. Daar zyn maar alleenlyk twee van hunne Dorpen, die de eer hebben, om naar de taal der Drusen te spreeken, van het standbeeld hunnes grooten Wetgeevers te mogen bezitten. Deszelfs Standbeeld, ingevolge hunne Wet, moet van goud of zilver zyn. Zy sluiten dat op in eene houte kist, en haalen 't niet voor den dag, dan om ten toon te staan geduurende hunne groote plegtigheden. Wanneer zy daar aan hunne geloften doen, om 'er van te verkrygen 't geen waar naar zy verlangen, beelden zy zig in tegen God zelf te spreeken; zoo groot is hunne eerbiedigheid en ontsag voor deezen Afgod. De twee Dorpen, welke de eenige zyn alwaar zyn standbeeld bewaart word, worden genaamd Bagelin en Fredis; dezelve zyn gelegen in het Gebergte; en de Hoofden der Drusen houden aldaar hun verblyf. By de Aanmerkinge op Bladzyde 229. moet dit volgende worden bygevoegt. Ik zou wel konnen gelooven, dat de Abrahamiten een soort van Sabeërs zyn. 't Schynt egter dat 'er in 't Oosten een Secte is van Abrahamiten, die niet zeer bekend, en byna zonder eenige Navolgers is; ten minsten zonder Navolgers van aanzien: Dit is ook 't gevoelen van den Heer d'Herbelot, zoo als men zulks kan zien in zyne Oostersche Bibliotheek op den tytel van Ibrahimiah. Na het Artykel der Abrahamiten moet men dit volgende invullen. Hyde Bladz. 555. van zyn Boek, betytelt De Religione Persarum Veterum, maakt gewag van eene andere Secte, die zeer gering is, welke hy noemd Chamsu, of Solares. Deeze Secte bestaat uit omtrent duizend zielen. Zy hebben nog Priesters nog Leeraaren; en verrigten 't geene men hunne Godsdienstige Eerbewyzingen zoude konnen noemen, in de spelonken; dog dees Dienst en de geheimen hunnes Godsdiensts zyn zoo verborgen, dat men tot nog toe niets daar van heeft konnen ontdekken, zelfs niet van de gene onder hen die zig tot het Christendom hebben bekeert. Overmits egter de Mahometaanen deeze Chamsus gedwongen hebben om party te kiezen onder eenige der Christen Secten, staande onder de heerschappy der Mahometaanen, hebben zy zig uiterlyk verklaart Jacobyten te zyn, en doen hunne kinderen doopen, en hunne dooden begraaven, volgens de Kerk-gewoontens deezer laatstgemelde Gezindheid. Zy gelooven eenen God (Coelum, zegt Hyde, waar door zy, buiten allen twyfel, de Godheid verstaan) de Helle en het Oordeel. Zelfs gelooven zy dat Jesus-Christus voor het Menschdom gekruissigt is; dog zy hebben geeneGa naar voetnoot(a) Vergaderingen, wanneer men dit woord opneemt in den zin waar in wy dat van Kerk opneemen. Woe- | |
[pagina 306]
| |
ker houden zy voor eenen grouwel; en zoo zy van eenen Jood of Mahometaan iets aannemen, doen zy hem zweeren, dat hy het zelve door dien weg niet heeft verkreegen. Voor het overige leeven zy onderling in groote eenigheid. Zou deeze Gezindheid wel wezen die der Houhamen, waar van ik, op 't geloof van Thevenot, heb gesprooken in de Redeneering over de Adamiten? Of zou ze wel een tak zyn van de Drusen, of van de Nazareenen, of van de Jasidiensen, of van eenige andere? |
|