Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tiende verhandeling,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelt hen gelyk met de Mahometanen. Men zou hen geringer moeten achten dan de Menschen-eeters, en nieuwe overwinnaars, onder het opzicht van een nieuwe Inquisitie aangestelt, moeten nodigen om hen uit te roeien, niet als menschen, maar als kinderen des Duivels en van een gantsch ander geslacht dan het onze. Dus zouden op andere tyden de yverende Souverainen ongetwyfelt de eere des Christendoms gewroken hebben tegen de aanslagen der Navolgeren van Arius, van Socinus, van Photinus enz. Zal het dan niet een stout bestaan van my zyn, hier te durven een verzameling maken van 't geen den Socinianen betreft; en een verhaal te doen van hunne godsdienstige gebruiken, na een superficieele opstelling van hunne leerstukken te hebben gemaakt? Maar ik hebbe tot een voorbeeld van dit myn gedrag den zeer rechtzinnigen Des Marets,Ga naar voetnoot(a) die niet geschroomt heeft door de drukpersse gepaart te gaan met den ongodsdienstigen Volkelius. Edoch dit geschiedde alleen om hem te beter te wederleggen: wat my belangt, die geensins de gaven van den vermaarden Groningschen Theologant bezitte, ik zal niet onderneemen zo hoog te vliegen, en my vergenoegen met als een getrouw verzamelaar de dwalingen van het Sociniaandom byeen te brengen; verheugt zynde dezelve door groote mannen onzer eeuwe wederlegt te zien. Onder zulk een opzicht zal het my danGa naar margenoot+ geoorloft zyn eerst in 't gemeen aan te wyzen de lasteringen van die Ketters tegen de eeuwige Godheit van J.C. Men bevindt dat zy uitkomen op het verwyt aan de andere Christenen, dat het leerstuk van de Drie-eenheit het mysterie van de eenheit in God omverrewerpt; dat het de eenvoudigheit van het Opperwezen vernietigt. Ik gaa hier voorby eene andere beuzelachtige tegenwerping, dewelke voor godslasterlyk gehouden wordt by alle die eerbied hebben voor het geheim der Drie-eenheit; te weeten, dat indien het mogelyk is dat 'er drie personen in de Godheit zyn, het ook mogelyk is dat 'er nog meerder in zyn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat hoe men dat geheim ook begrype, zulks altoos een vermenigvuldiging in de Godheit medebrengt enz. De Antitrinitarissen beweeren ook, dat de texten waar van men zich bedient om de Godheit van J.C. te bewyzen, geensins dat bewys uitleveren, en dat men dezelve in tegendeel in een gantsch anderen zin, dan dien men daar aan geeft, moet opvatten; dat men zelfs een groot aantal van plaatsen vindt, die het tegendeel aanwyzen, waar onder ook eenige zyn dewelke die Godheit vlak tegenspreeken; dat de woorden en de uitdrukkingen, waar van men zich bedient om de Godheit van J.C. aan te tonen, of te verklaren, of bevatbaarder te maken, niet gevonden worden in de H. Schrift; dat, zo men de stilzwygendheit en de duisterheit van de Schriftuur tracht te vergoeden door deGa naar voetnoot(a) Overlevering, men dan tegen de Antitrinitarissen wil doen gelden een middel 't welk men ten hoogsten afkeurt in andere geschillen, en wel voornamentlyk in het twisten tegen de Roomsgezinden die altoos getrouwe en standvastige dienaars der Overlevering geweest zyn. Dat verwyt der Antitrinitarissen raakt het gantsche lichaam der Protestanten. Ga naar margenoot+ Wegens de tweederlei Natuur en de Vleeswording van J.C. drukken de Socinianen zich uitGa naar voetnoot(b), als of zy niet geloofden dat daar in eenige nuttigheit gelegen is voor de zaligheit der menschen, en zy houden staande dat men het niet kan bewyzen uit de H. Schrift. Indien, zeggen zy, de zaligheit van het menschelyk geslacht afhing van de noodzakelykheit van te geloven aan het geheim der Vleeswording, zou zulks zo onderscheidentlyk en zo klaar in den Bybel staan uitgedrukt, als de andere waarheden die ter zaligheit nodig zyn. Wat de andere Sociniaansche gevoelens aangaat, ik zal dezelve maar in weinig woorden aanhalen; want men moet zulke gevaarlyke klippen snellyk overzeilen, en men zou het mogelyk voor een soort van Kettery rekenen zich lang op te houden met het beschryven van Ketteryen. De mensch was sterfelyk uit zynen aartGa naar margenoot+ voor zynen val, en is niet bekleed geweest met eene Origineele of primitive rechtvaerdigheit. Het Natuurlyk licht alleen was niet in staat om den mensch kennis te geven van een Opperste Weezen. Daar is geen erfzonde. Wy hebben de vryheit van goed te doen, en onze reden helt daar, zo lang zy gezond is, vrywillig heen. God heeft geen kennis van toevallige gebeurtenissen. De oorzaken van de voorbeschikking of predestinatie zyn niet in God, maar in den mensch. God predestineert niemant in 't byzonder om zalig te worden. God zou de zonden van het menschelyk geslacht konnen vergeeven, de menschen met de goddelyke rechtvaerdigheit konnen verzoenen, en hun genadig weezen, zonder zich daar toe van de voldoening van J.C. te bedienen: want dewyl hy als de opperste Heer en Meester van het gantsche Heelal kan disponeeren naar zyn welbehagen en met een volstrekte vryheit, zo kan hy ook afstaan van zyne rechten, en de menschen herstellen zo als het hem behaagt. J.C. heeft den doot ondergaan op het bevel en volgens den wille Gods. Hy isGa naar margenoot+ gestorven om te voldoen aan de sterfelykheit en aan de zwakheeden van de menschelyke Natuur, in de hoedanigheit van een mensch. God kan het sterven niet ondergaan. De doot van J.C. was te gelyk een gevolg van het caracter van sterfelykheit den mensch ingedrukt, en een bewys van zyne liefde voor zyne Broederen, als mede van de liefde Gods voor het menschelyk geslacht; zy heeft gedient om de leere van het Christendom te bevestigen; zy heeft herstelt het Verbond en de verzoening tusschen God en de menschen, enz. God de Vader isGa naar voetnoot(c) alleen God, die zyne GodheitGa naar voetnoot(d) aan J.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft gegeven (of medegedeelt) en dat is de naam die aan J.C. gegeven is boven allen naam, dat is een naam veel heerlyker dan alle andere namen. J.C. moet aangebeden worden volgens het bevel en den wille Gods: met hem aan te bidden, bidden wy GodGa naar voetnoot(a) zynen Vader aan. Men moet den Doop niet verwerpen; echter is de Doop op zich zelven aangemerkt, niet volstrekt noodzakelyk, enz. De eeuwige doot is een achtervolgde doot, een soort van vernietiging, waar mede God zelv Adam dreigde, wanneer hy tot hem zeide, gy zyt stof, en gy zult tot stof wederkeeren: ook is het eeuwige vuur van gelyken als een eeuwige vernieling, door de tweede doot uitgedrukt in de Openbaringe van Johannes, en als een vernietiging van de ziel en van het lichaam derGa naar voetnoot(b) boozen, en dit is inderdaatGa naar voetnoot(c) de oneindige straffe verknocht aan de zonde waar door de mensch eene oneindige Majesteit vertoornt heeft. De Schepping moet gantsch anders verklaart worden dan men gemeenlyk doet: volgens eenen der yverigste AntitrinitarissenGa naar voetnoot(d) is uit niet scheppen iet maken of formeeren 't welk te voren niet bestondt uit eene aanwezende stoffe; de waerelt uit niet voortbrengen, is te zeggen dezelveGa naar voetnoot(e) te maken uit eene ruwe stoffe, enz. Ga naar margenoot+ Zie daar in 't algemeen de gedrochtelyke Gevoelens der Socinianen, dewelke van de minst orthodoxe Christenen der verbranding waardig worden geoordeelt. Het zou 'er vry erger uitzien, indien ik my inliet in een verslag van alle de gevolgen en argumenten, dewelke uit die algemeene stellingen vloeien; indien ik, by voorbeeld, aanhaalde de duivelsche spitsvindigheeden, waar van de stoutste onder alle de Sociniaansche Leeraars zich bedient om te bewyzen, dat de Drieeenheit is uitgevonden....Ga naar voetnoot(f) enz. Gelukkig is het, dat die verderfelyke boeken niet gelezen worden, zelfs niet van het meerendeel der hedendaagsche Godgeleerden: waar over ik hen niet zou konnen berispen, omdat het vergif altoos te vreezen is. Maar! hoe zullen zy dan die vergiftige boeken wederleggen? Indien zy het vergif niet kennen, wat tegengift zullen zy daar tegen in 't werk stellen? Ik zal voor hun antwoorden. Die boeken niet te leezen, dezelve niet aan te halen, daar nooit van te spreken; of zo men gedwongen wordt daar van te spreken, zulks niet te doen dan met de uiterste verachting, hier in bestaat de wederlegging. Een weinig haat daar by gevoegt, vernielt voorts hun gezag op verscheidene wyzen. Maar behalven dat is tegenwoordig niets gemakkelyker dan de Kettery te wederleggen, zonder dezelve te naderen. De dwalingen van die quade Christenen vindt men aangehaalt en wederlegt in honderden van oude orthodoxe boeken, die, als by weege van voortteeling, de eene na de andere zyn geformeert. Die laatst koomt, verzuimt nooit een verzameling te doen van al het verstand en van al den moed zyner voorgangeren; en het is genoeg dat men zich van dien laatsten bedient, zonder iet meer te willen weeten dan dat 'er een Socinus, een Crellius, een Volkelius enz. in de waerelt geweest zyn: want wat behoeft men zich te begeven in 't gevaar van vergiftigt te worden door het lezen van zulke verfoeilyke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schryveren? Hoe het zy, uit al het gezegde is lichtelyk te begrypen hoe zeer men zich wachten moet van de Socinianen te dulden. Te vergeefsch zullen zy uit aangehaalde plaatsen van eenige Oudvaders trachten te bewyzen, dat men hen niet wettiglyk kan veroordeelen als Ketters, en dat hunne gevoelens konnen en moeten geduld worden, omdat zy geenzins het Opperwezen verongelyken, en dat in tegendeelGa naar voetnoot(a) het denkbeeld 't welk die gevoelens ons geven van J.C., onze hoop vermeerdert, vooral met opzicht tot onze wederopstanding; en dat daarenboven de Drie-eenheit en alle de gevolgen derzelve by de Christenen der drie eerste eeuwen onbekende zaken zyn geweest. De Orthodoxen, die in de Oudheit grondig ervaren zyn, verwerpen dat alles, als valsch en door duivels ingeeven verzonnen. Dit moest immers den mond stoppen aan alle Antitrinitarissen: maar laat ons van hunne leerstukken afscheiden, en overgaan tot hunne discipline. Ga naar margenoot+ Een discipline by Ketters die ten naastenby Atheisten zyn! dunkt my hoor ik zeggen van sommigen die de dwalingen der Socinianen, en doorgaans al 't geen den naam van dwaling draagt, niet anders kennen dan van horen zeggen, en die zich inbeelden dat 'er geen orde noch geregeltheit weezen kan dan alleen by de Rechtzinnigen. Dit is strydig, varen zy voort: want de leugen kan met geen orde of regel gepaart gaan. Wy hebben nogtans voorheen het gevoelen van eenen der grootste mannen uit het Heidendom bygebragt, daar hy zegt dat 'er zelfs onder de struikrovers een orde van gedrag gevonden wordt. Maar laat ons met ernst ter zaak komen. De Socinianen hebben een discipline; en zelfs een discipline die merkwaardig is. Ga naar margenoot+ Vooreerst beschryven zy den Christelyken Godsdienst,Ga naar voetnoot(b) als een redelyken dienst van eerbied aan God, door J.C., in geest en in waarheit met (of gegrond op) de hoop van een onsterfelyk leven. Men beschryft de Religie, zegt men ons, als een redelyken dienst; want wat schyn heeft het dat het verstandigste Wezen van alle wezens iet onredelyks van de menschen zou eisschen, of hun ongerymde geboden geven zoude? Men voegt daar by door J.C. omdat dit de naam is waar door het den menschen gegeven is zalig te worden; in geest, wordt 'er bygedaan, om de plechtigheeden uit te sluiten; in waarheit, tot afstand van de voorbeelden en schaduwen der Wet. Zulk eene Godsdienst moet ons zekerlyk vervullen met het vertrouwen op de goedheit Gods, en ons verzekeren dat wy uit kracht van ons geloof en vertrouwen de onsterfelykheit verkrygen zullen. Maar, om waarlyk getrouw te zyn in den Godsdienst, worden twee zaken vereischt; de eene, dat men geene andere leere aanneeme, dan die van het Evangelie van J.C., en geenen anderen Leeraar erkenne dan hem alleen; de andere, dat men nietGa naar voetnoot(c) bouwe dan op het fondament des Christendoms, dat is, op de Leere van J.C. Ook is en moet hy alleen weezen het Hoofd der geenen die belydenis doen van aan die leere te geloven. Maar dewyl hy niet meer onmiddelyk dat Hoofd is, is het noodzakelyk geweest, om zyne Leere te bewaren, dat de gelovigen geleid wierden door godvruchtige en verstandige personen, bekwaam om te onderwyzen, enz. die eensdeels zich niet moesten aanstellen als meesters, of als Vaders, of als Souvereinen, maar als Leerraars der Kerke: want daar is maar een eenig Vader, en een eenig Souverein, namelyk God, en maar een eenig Meester, een eenige Leeraar, namelyk J.C. Ten anderen moeten de gemelde personen worden aangezien als de bewaarders der Christelyke Leere; doch zo, dat wy geenzins van hun afhangen, maar wel van Christus; en wy niet gehoorzamen aan hunne leere, maar aan die van Christus. Zy moeten zich zelve niet tot leeraars opwerpen, ook moeten wy hen niet verheffen door eene onbillyke praeferentie, noch door een vooroordeel tot verachting van hunne medebroederen; noch dezen of geenen meer aankleven uit een blinde zucht, of uit een dikwyls al te zeer verhaaste hoogachting. Want dit zyn de verderfelyke middelen, waar door de eerzucht in de Kerk gevoed wordt. Gehoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaamt aan uwe voorgangers wil alleen zeggen, eert hen als uitdeelers der waarheit, en onderwerpt u aan de waarheit dewelke zy u aanwyzen in den naam van J.C. Eindelyk, de Kerk is een Monarchie, waar van J.C. alleen de Monarch is. Ga naar margenoot+ Het geen ik dus verre verhaalt hebbe, is ten naastenby de inleiding tot de Discipline. Vervolgens wordt die Discipline, of Kerkelyke Regeering, beschreeven als een middel en een orde of maatregel, volgens welken de Kerk uiterlyk bestierd wordt; volgens welken, zo veel mogelyk is, zo wel de geenen die regeeren, als die geregeert worden, gehouden zyn zich te gedragen om zich van hunnen plicht wel te quyten. Volgens die definitie wordt de Kerk uiterlyk bestierd, dat is, zy wordt geregelt volgens de aangenomene gebruiken, en om orde te houden, enz. De inwendige bestiering koomt den Monarch toe, te weten J.C. Om den waren aart dezer bestiering te kennen, zou men moeten indringen in het geheim van dien Monarch. Alleenlyk zyn wy overtuigt, dat hy met behulp van den H. Geest zyne wetten indrukt in de harten der ware gelovigen, en dat hyGa naar voetnoot(a) vertrekkende naar een zeer verafgelegen land, zyne dienaars geroepen heeft; gevende aan den eenen tien talenten, en aan den anderen vyf, om daar mede winst te doen; dat is, om de gelovigen te onderwyzen, enz. Wat aangaat de Wetten rakende het bestier der Kerke, J.C. heeft dezelve niet onderworpen aan vaste en overanderlyke regels, gelyk eertyds Mozes deet met opzicht tot de Israeliten, dewelke hy op het bevel van God aan geringe omstandigheeden, en aan onschendbare observantien onderwierp. Dewyl de Christenen niet gehouden zyn een zekere instelling slaafachtig op te volgen, wordt daar uit lichtelyk begreepen wat quaad men aan de Kerk toebrengt, wanneer men om uitwendige gebruiken scheuringen maakt. In plaats van uit dien hoofde zich te verwyderen van zyne Broederen, zou het veel beter zyn, en beter passen aan een goed Christen, zich te schikken naar de gebruiken der geenen die zich ergeren aan de onze, doch onder beding van niet af te wyken van den Godsdienst van J.C. Ydereen mag bouwen op het fondament des Christendoms; maar hy moet twee zaken in acht nemen. 1. Den eerbied en de oplettendheit voor de waarheit. 2. De betamelykheit en de eere van den Godsdienst. Dit, geloof ik, is genoeg om den aart en den geest der Discipline van die Antitrinitarissen te doen kennen. ‘Wy verdeelen, zegt ons de Autheur,Ga naar margenoot+ het gantsche lichaam der Kerke in zes deelen, waar van vier moeten waken voor de Kerkelyke Regeering, en zyn 1.Ga naar voetnoot(b) de patronen of de beschermers der Kerke. 2. De Herders. 3. De Ouderlingen. 4. De Diakonen. Deze laatste en de Patronen of Beschermers waken voornamentlyk voor de behoeften des lichaams; maar de Herders en Ouderlingen moeten zorgdragen voor de behoeftens der ziele...... Wy noemen Patronen of BeschermersGa naar margenoot+ der Kerken, de geenen die dezelve stichten, of dezelve onderhouden op hunne eigene kosten, 't zy dat zy de stichting zelve begonnen hebben, of het werk hunner voorgangeren voltooien; die den nooddruft en het onderhoud der Herderen te gemoed komen; die liefdadige uitdeelingen aan arme ledematen eener byzondere vergaderinge (of Kerk) doen..... Wy noemen hen de eerste nergens anders om, dan omdat zy als het voetstuk en de zuilen der Kerken zyn, met opzicht tot hunne regeering enz. nevens de Herders en Ouderlingen: want even als wy de Anarchie of heerschloosheit verfoeien als een bron van veele qualen, insgelyks dulden wy niet dat byzondereGa naar voetnoot(c) personen zich zouden meester maken van een opperst gezag, 't welk niemant dan J.C. alleen toebehoort. De Beschermers en de Herders zyn verplicht elkander te onderschragen, en een onderlinge achting voor malkander te hebben. Zy moeten alle te gelyk met inspanninge van alle krachten te samenlopen tot een en 't zelfde einde, dat is de eere Gods, en den yver voor den Godsdienst...... De Herders zynGa naar margenoot+ de Dienaren van J.C., de uitdeelers van de geheimen Gods. Zy houdenGa naar voetnoot(d) het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
roer der Kerkelyke Republyk in handen. Zy waken voor den welstand der Kerke, zo door hun zelve, als door beraad met de Ouderlingen, en met alle de geenen die den Kerken-Raad uitmaken...... Die Herders moeten elkander beschouwen als broeders van een gelyken rang. Die hoogst bejaard zyn, en meest arbeiden verdienen ontzag en eerbied, doch geen willekeurig gezag.... De jongste moeten alle oplettendheit tonen voor de oudste, maar de oudste moeten zich daar op niet verhovaardigen, noch de jonge behandelen met trotsheit, enz. Even als de jonge Herders moeten wyken voor de ervarendheit der oude, wanneer die ervarendheit overeenstemt met de (ware) belangen der Kerke; zoo moeten ook de oude op hun beurt luisteren naar de advyzen der jonge Herderen, wanneer men met gemeene toestemming bevindt dat die advyzen nutst en voordeeligst voor de Kerk zyn. Ga naar margenoot+ Men beschryft ons de Ouderlingen als personen van eene bekende vroomheit, en van eene volslagene voorzichtigheit, dewelke door de Kerk als adjuncten tot bestieringe van het roer der Kerke worden toegevoegt. Men verkiest geene Ouderlingen om hunne bejaardheit, noch om hunne rykdommen, noch om hunne tydelyke waardigheden: hunne bekwaamheitGa naar margenoot+ en deugt worden alleen daar toe vereischt. Men weet genoegzaam waar in de bediening der Diakonen bestaat. Zy zyn de Schatbewaarders der Kerken. Zy moeten rekening doen van de penningen die zy verzamelen, of hun worden ter hand gestelt tot onderhouding van weduwen, weezen, en armen. Zie daar met weinig woorden een algemeen verslag van de vierderley personen, die de Kerk bestieren en in de regeering voorzitten. Nu zyn nog overig de twee ordres der gelovigen, die, volgensGa naar margenoot+ de uitdrukking der Discipline, bestierd worden. Die gelovigen worden onderscheiden in twee soorten of ordres; de eene zyn of kinderen, of aankomelingen, die nog niet ingewyd, noch ingeënt zyn; de andere zyn de bejaarden, onderweezen in de waarheeden van den Godsdienst, en bekend door eene volkomene godvrucht. Alle die gelovigen dragen den naam van Broeders. De verkiezing der Herderen, of, indien men het zo noemen wil, hunne verordening behoort tot het Synode, dat is een vergadering van Herders en Ouderlingen op Kerkelyk gezag by een gekomen, en om by die gelegenheit de Kerk te verbeelden. De verkiezing der Ouderlingen en Diakonen geschiedt op dezelve wyze: 't zou onnodig zyn de plechtigheeden te herhalen, die wy reets hebben beschreeven daar wy van de Protestanten spraken. Aangaande de Ouderlingen zegt de Discipline, dat in hun niet zo zeer de kennisse der goddelyke geheimen en een grote wetenschap vereischt wordt, als wel een vroom leven en een goed oordeel. HetGa naar margenoot+ een dient hun om de ondeugt te bestraffen en de verdorvenheit te weeren; het andere om raad te geven, en de geschillen te vereffenen. Insgelyks wordt, om tot Diaken gekoren te worden, niet anders vereischt dan een goed geweeten, en een doorslaande trouwheit in handel en wandel. Die gaven hebbende, is een gemeen verstand in hun genoeg, en de geleerdheit onnodig. Zie hier hoe de verkiezing van HerdersGa naar margenoot+ volgens de Sociniaansche Discipline moet toegaan. ‘'t Zy dat de verkiezing geschied in het midden van eene algemeene Vergadering der gelovigen, door de Herders en Ouderlingen te samen geroepen; 't zy dat ze geschiede in een afgezonderde plaats en in de tegenwoordigheit van een klein getal gelovigen, moet voorafgaan een gebed, een Predikatie, en het zingen van Psalmen of Liederen, gelyk in de devotien van den Zondag. Men begint dan met gezang en met den gebeede, waar na men de gemeente door een vermaning de aanstaande inwyding aankondigt, en daar toe als voorbereid. In de Predikatie, die daar op volgt, worden alle de plichten van een Herder voorgestelt. Na de Predikatie verlatenGa naar voetnoot(a) drie Herders hun plaats, en naderen den geenen die gekoren (of ingewyd) moet worden. Deze legt op de kniên. De drie andere leggen hem de handen op, en houden dezelve op het hoofd van hunnen nieuwen broeder of amptgenoot, tot dat zy hunne gebeeden hebben uitgesproken: welke gebeeden de knielende ook nevens hen doen moet met een ongemeenen yver en een buitengewone vuurigheit des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeds; met luider stemme, om van alle de gelovigen te konnen gehoort worden; in den naam van God den Vader, en van zynen eenigen Zoon, omdat hy dezelve zal verbeelden door zyne Bedieninge; met den bystand van den H. Geest, om den last van dat gewichtig ampt te konnen dragen, enz. Na die gebeeden, terwyl de nieuwverkoorne Herder geknielt blyft, vermaant een der drie gemelde Herderen de gelovigen dat zy voor hem bidden willen, enz. waar op de gelovigen ook op de kniên vallen, welk alles besloten wordt met het zingen van een toepasselyk Lied.’ Het is onnodig te zeggen, dat de beroeping van den Herder zyne verkiezing voorgaat; noch te doen opmerken het gering onderscheit tusschen de gemelde oplegging der handen, en die van de Calvinische Gereformeerden. Ga naar margenoot+ Wy moeten hier maar van Godsdienstige gebruiken spreken; derhalven sla ik over de herhaling van het gewicht der Bedieninge, en van de plichten der zelve; die banden van eendracht en genegenheit, waar door de Herder met zyne gelovigen moet vereenigt zyn; de onderwerping van deze aan hunnen Voorganger, dewelke den naam van gehoorzaamheit niet dragen kan, dewyl zy niet blind en slaafachtig is (of weezen moet); de bestiering (of de regeering) der anderen, dewelke Vaderlyk wezen moet, dat is, verzeld van gedult, behulpzaamheit, liefde, enz. zonder nochtans door een verkeerde toegevendheit de kracht en het gezag der Evangelische Leere te verwaarlozen: eindelyk die sterkte van geest dewelke het byzonder belang laat varen om dat der kudde te behartigen, en eindelyk die verhevenheit van ziel, waar door een Herder de Kerk dient met blydschap en vrywillig, in plaats van zulks te doen als een huurling, volgens het grondbeginsel 't welk doorgaans in de professie der Kerkelyken de overhand heeft. Laat 'er ons byvoegen, dat, even als een Vader zyn huisgezin met een goed exempel moet voorgaan, insgelyks een Herder voornamentlyk moet onderwyzen en vermanen door het leiden van een onbesproken leven. Dus sprekende herhaal ik de Discipline van woord tot woord, en ik zal dit alleen nog bybrengen, dat daar in aan de Herders der Antitrinitarische Kudde wordt aanbevolen, dat zy zich met geene tydelyke zaken, noch met de zorgen der waerelt zullen hebben te bemoeien, uit vreeze dat zulks hen mogt afwenden van de behoorlyke waarneming hunner ampten. Men weet dat de Herderlyke functien bestaan in te prediken, in de bedieninge der Sacramenten, in het bezoeken en vermanen der kudde, en in te bidden voor de gelovigen. De Redenvoering of Predikatie over het woord Gods, is, volgens de Discipline, het eerste Hoofd-artykel van het Herderlyk ampt: door het prediken worden de gelovigen onderweezen, en hunne zielen gevoed. De gebeeden en de Psalmen of Lofzangen, die voorgaan of volgen, verheffen de harten tot God, en versterken den geestelyken yver. Laat ons hier van afstappen, als van een bekende zaak, en voortgaan om te beschouwen de lessen die gegeven worden om nutte Predikatien te doen. 1. Men moetGa naar margenoot+ daar in niet pronken met zyne geleerdheit, maar enkel toeleggen om de gemeente te stichten. 2. Men moet zich wachten van hairkloveryen en geschillen, en alleenlyk handelen van zaken die ter zaligheit nodig zyn. Maar het prediken over geloofsgeschillen doet daar ook toe, zullen de geene zeggen die meenen dat alle de stormen die zy op de onrechtzinnige Gezindheeden doen, hunne gelovigen doen voorderen op den weg naar het Paradys. 3. Men moet niet te veel gezet zyn op de welspreekendheit, noch op de bloempjes en uitgekipte bewoordingen der zelve. 4. Men moet de klaarheit en een goede orde in het prediken waarnemen, nauwkeurig zyn in het bybrengen van bewyzen, en drangredenen gebruiken tegen de zondaars. Men moet ook myden zich telkens te bedienen van een opstapeling van texten en zogenaamde gemeene plaatsen, enz. Maar dewyl deze Verhandeling niet dient om te leeren op wat wyze een Predikatie moet ingericht zyn, verzende ik den Lezer tot de Discipline zelve. Wegens den Doop zegt men ons, datGa naar margenoot+ dit Sacrament te bedienen eigentlyk niet behoort heeft tot het ampt van een Herder in de eerste beginselen van de Kerk, en dat men derhalven niet geloven moet, dat de hoedanigheit van Herder, noch zyn persoon eenige vermeerdering toebrengen aan de waardigheit of het gezag der Sacramenten: tot bewys hier van wordt men geweezen tot eenige aangehaalde plaatsen uit de Oudheit. Het zou niet moeilyk vallen, zegt men, veele getuigenissen dienaangaande te vinden. ‘Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe het ook zy, dus vaart de Discipline voort, de orde en de geregeltheit hebben in 't vervolg gewilt dat de bediening der Sacramenten den Herderen alleen zou worden aanbevolen; ook willen wy dat het hun alleen zal geoorloft zyn den dienst van dopen, enz. te doen. Wy noemen Sacramenten, voegt men 'er by,Ga naar voetnoot(a) zekere uiterlyke daden, door welke een Christen zich zelven opdraagtGa naar voetnoot(b) (of door anderen opgedragen wordt) aan God en aan zynen Zoon in den H. Geest (dat is, met den bystand van den H. Geest) en zich verbindt (uit kracht van die daden) al zyn leven by die opdracht te zullen blyven. En dewyl die verbintenis niet langer onmiddelyk geschieden kan, dewyl'er getuigen by vereischt worden, en dewyl zulks plechtelyk geschieden moet, vaart de Discipline in hare definitie voort met deze woorden; en zich aan iemant ter zake van God en van zynen Zoon (of ter liefde van God en van zynen Zoon) verbindt’. Door het woord iemant moet men den Herder of Leeraar verstaan. Zy erkennen maar twee Sacramenten, even als de andere Protestanten: maar voor dat men overgaat tot de plechtigheit vanGa naar margenoot+ het dopen derGa naar voetnoot(c) kleine kinderen, legt men hun de handen op, en dit gebruik betekent, zeggen zy, ‘datGa naar voetnoot(d) de jonge kinderen, van de wieg af, voor dat zy in staat zyn om den Doop te ontfangen, in de Kerk moeten ingelyft en aan God en Christus toegeheiligt worden; 't welk ook als een waarschouwing voor de ouders dier kinderen weezen moet, om zich plechtiglyk te verbinden dat zy dezelve overeenkomstig den wille Gods zullen opbrengen’. Omdat deze plechtigheit van het opleggen der handen een nieuwigheit schynt te weezen aan alle de andere Christenen, verdedigt de Discipline dat gebruik met deze redeneering. Dewyl de jonge kinderen geensins in staat zyn om reden van hun geloof te geven, en by gevolg de vereischte bekwaamheit niet hebben om hun voordeel te doen met de dingen die ons door den Doop worden betekent, zal men moeten toestemmen dat zy zich zelve niet aan Christus konnen verbinden of opdragen. Maar die onbekwaamheit wordt vergoed door 's Leeraars zegening (met die oplegging der handen gepaart gaande) en door de vermaning dewelke aan de ouders dier kinderen gedaan wordt, zo dat eindelyk de kinderen tot jaren van onderscheit gekomen zynde, uit zich zelve beginnen te bemerken de kracht en de verplichting dewelke in den Doop leggen. Zie daar de algemeene rede van dat gebruik: laat ons nu zien hoe de Antitrinitarissen het Sacrament des Doops oefenen. Een der Herderen begeest zich naar het huis der ouderen van het nieuwgeboren kind, en maakt een begin van de plechtigheit met het doen van een gebed, 't welk veeltyds, als tyd en plaats zulks toelaten, wordt voorgegaan van het zingen van een Lofzang of van een Psalm. Op het gebed volgt een vermaning aan den vader en aan de moeder van het kind: waar na hy het de handen oplegt, en, onder het noemen van deszelfs naam, zegent in den naam van God wiens genade en bescherming hy over dat kind afsmeekt; biddende God boven al,Ga naar voetnoot(e) dat het hem behage het zelve tydiglyk bekwaam te maken tot de verbintenis (of tot den Eed) waar mede het zich aan God en aan J.C. moet opdragen in den Doop. Hier op volgt een ander gebed, bestaande in een dankzegging aan God voor het doen geboren worden van dat kind; in een verzoek om vergeeving van zonden voor alle de geenen die de plechtigheit bywonen; en in een aanhouding om genade, niet alleen voor het jongeboren kind, maar ook voor alle de andere gelovig-geachte kinderen, en voor hunne ouders, enz. Met het spreken van den algemeenen zegen wordt dat bedryf van devotie besloten. Uit al het gezegde kan men lichtelyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
begrypen, wat denkbeeld die Antitrinitarissen zich vormen van den Doop, en van de verplichtingen daar aan vast; en dat men, volgens hunne gronden, en volgens die der Wederdoperen, om in staat te zyn tot het ontfangen van den Doop, bekwaam wezen moet om onderscheit te konnen maken tusschen waarheit en logen, tusschen goed en quaad; om kennis te hebben van God, en om door overtuiging de Leere van J.C. te konnen omhelzen. Behalven deze hoedanigheeden moet iemant die gedoopt zal worden, vooraf godsdienstigheit en vroomheit bezitten, en een gezicht hebben van de geringe verdienste die hy voor God heeft. Die den Doop verrichten zal, moet ook vooraf wel hebben onderzogt het gedrag der geenen die zich aanbieden om gedoopt te worden, en weeten hoe verre zy in de godvrucht gevordert zyn. Wat de plechtigheit zelve aangaat, zy heeft dit byzonders. Ga naar margenoot+ 1. Moet de Doop geschieden by indompelingGa naar voetnoot(a) in een helder en lopend Water. 2. De Doper, en de dopelingen, nevens hunne ouders en nabestaanden, als getuigen, moeten zich aan den kant van het water bevinden. 3. Die den Doop bedienen zal, begint met een uitlegging te doen over het oogmerk, de heerlykheit, en de waardigheit van den Doop; voorts vermaant hy de geenen die gedoopt staan te worden, en bid God dat hy dezelve wil dopen door zynen H. Geest, enz. 4. Zo dra de gelovigen, die als nabestaande of getuigen by die plechtigheit tegenwoordig zyn, het woord Amen hebben uitgesproken, stapt de Herder in 't water, en alle die den Doop ontfangen moeten, volgen elk op hun beurt, en vallen op hunne kniên. 5. Dus geknielt leggende worden ze gedoopt van den Herder met deze woorden, Ik doop u met water in den naam des Vaders enz. De Heere Jezus dope u met den H. Geest! Onder het uitspreken dezer woorden, legt hy zyn eene hand op de kruin der geenen dien hy doopt, en zyne andere onder deszelfs kin, en dompelt hem dus onder het water. 6. De plechtigheit des Doops verricht zynde, begeeft de Herder zich uit het water, doet een Lofzang zingen, en spreekt nog een gebed uit. Na dien Doop, worden de gedoopten erkent voor ware leeden der Christelyke (Antitrinitarische) Kerke, en voor volmaakte gelovigen gehouden. Den volgenden dag geeft men hun de Communie; en men kan wel denken, zonder dat ik hier de brede beschryving der Discipline behoef te herhalen, dat zulks met de vereischte vermaningen en devotie geschiedt. Nu moeten wy spreken van de gebruiken, welke die Secte waarneemt in het Sacrament der Eucharistie.Ga naar voetnoot(b) Wegens ditGa naar margenoot+ woord Eucharistie, zegt de Discipline, dat het beter is dan die van het Sacrament des Lichaams Christi, van het Nachtmaal des Heeren, enz. Men moet, zegt men, in de Eucharistie even als in het Sacrament des Doops, letten op de oorzaken en de uitwerkselen, op de onderwerpen, op den tyd, en op de wyze. Ik zal my hier niet inlaten in de Theologische geschillen, als niet behorende tot ons bestek, noch spreken van de voordeelen, de vrucht, en de verdienste der Eucharistie, noch van de bekeering, en de wedergeboorte dewelke zy werken moet in de harten, noch van de vertroostingen waar mede een waar gelovige zich door dat Sacrament vervult vindt, en de geestelyke goederen die hy daar door verkrygt. Dat alles behoort tot boeken die alleen over de devotie handelen. Hierblyft, even als by de andere Protestanten, de zichtbare, tastbare en wezentlyke stoffe brood en wyn, dienende niet anders dan tot tekenen, en verbeeldingen van het lichaam en het bloed van J.C. Het Avondmaal mag, even als de Doop, niet gegeven worden dan aan kundige personen, die in staat zyn om reden van hun geloof te geven, enz. Zonder deze gesteltenis het Nachtmael te ontfangen, is den Godsdienst tot een spel gebruiken. Voorts konnenGa naar voetnoot(c) de Broeders niet goedkeuren dat men de Communie aan de zieken brengt. Echter bewilligt de Discipline, dat men in een langduurige ziekte een vergadering van gelovigen houdt voor het bedde van den lyderGa naar voetnoot(d) die door die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
plechtigheit vuuriglyk wenscht hulde te doen aan J.C. Zulk een geval uitgezondert, waar in men echter alle voorzorgen, die tot zulk eene heilige en godvruchtige plechtigheit vereischt worden, in acht nemen moet, is de kerk de eenigste plaats daar het Avondmaal moet gehouden worden, en de bekwaamste tyd daar toe is des Zondags 's morgens, zynde de zondag die plechtige dag dien de gelovigen toewyden aan de godvrucht, en waar op zy broederlyk te samen komen om God te bidden. De morgenstond moet alleen tot de Eucharistie besteed worden, omdat al het overige van den dag dienen moet tot meditatien en dankzeggingen aan God voor zyne weldaden. 'T is onnodig te zeggen, dat de Broeders, even als alle de andere Christenen, het Nachtmaal weigeren aan geëxcommuniceerde personen. Zy zyn ook van gevoelen, dat men met eenmaal 's jaars, op Paaschtyd, te communiceeren volstaan kan. Ga naar margenoot+ Wat aangaat de manier van het Avondmaal te houden, of, om de taal der secte te gebruiken, de Eucharistie te geven en te ontfangen, daaromtrent is byna geen onderscheit tusschen hen en de Calvinische gereformeerden. De Communicanten zitten rondom een tafel met een wit tafellaken overdekt, voorzien van brood, 't welk zodanig is voorgesneden, dat men het gemakkelyk in kleine stukjes breeken kan; en van een ledigen beker, waar in van tyd tot tyd den wyn des Nachtmaals door een Diaken geschonken wordt. Het brood en de kelk of beker zyn overdekt tot dat de Communie begint. De Herder, die de gelovigen de Communie geeft, staat overend aan de tafel, en voor zo veel ik uit de woorden van de Discipline heb konnen begrypen, communiceert hy zelf zittende, na dat hy alle de Communicanten van de eerste tafel het Avondmaal bedient heeft. Met een vermaning en een gebed, gevoegt by het zingen van een Lofzang, en by het uitspreken van een algemeenen zegen, eindigt die Eucharistische plechtigheit. Volgens de algemeene definitie der Discipline, wil Sacrament zo veel zeggen, als Eed, verplichting, verbintenis. De Doop en het Avondmaal zyn dan twee zulke verbintenissen aan God. Zie hier een derdeGa naar voetnoot(a) dewelke geschiedt tusschen man en vrouw over en weder; te weten het Huwelyk. Daar is onderscheit tusschen de plechtige Echtsverbintenis by de Poolsche Broederen, en de gebruiken daaromtrent by de meeste Protestanten. Waar in dat gering onderscheit bestaat, zal ik strax zeggen. Maar eerstGa naar margenoot+ zy geweeten, dat de definitie van het Huwelyk by alle de Christenen eveneens is. Het is by allen een naauwe verbintenis, een wederzydsche overgaaf van den man aan de vrouw, en van de vrouw aan den man voor zo lang zy leven; het is van eene goddelyke instelling: bevolen en gezegent van God, om de waerelt op eene geregelde wyze bevolkt te houden; aangegaan in de tegenwoordigheit van getuigen, met het geven van de rechter hand, en met behulp van een kerkelyk persoon, die by die gelegenheit met de hemelsche magt bekleed is. Het gezegde vindt men meer of min klaar uitgedrukt in alle de beschryvingen en in alle de formulieren, dewelke ons tot nog toe van het Huwelyk gegeven zyn, door de allerrechtzinnigste Christenen: en alle die voorwaarden zyn zo noodzakelyk, en moe en zo openbaarlyk worden aangenomen, dat buiten dien, gelyk deGa naar voetnoot(b) Graaf van Bussy Rabutin in zyne Brieven zeer wel heeft aangemerkt, een jongman en een jonge dochter, schoon op eene geregelde wyze en ter goeder trouwe aan elkander verbonden, te samen niet zouden mogen te bedde gaan zonder hoerery te pleegen, noch hun 's gelyken voortbrengen, zo lang de zegening van den Priester of Predikant die daat niet heeft geheiligt. De Broeders verwerpen ook het Huwelyk met ongelovigen aangegaan, als mede de Echtsverbintenissen buiten den geoorlofden graad van namaagschap,Ga naar voetnoot(c) tegens het gezag der Wetten, en zelfs tegens het gewoon gebruik des lands waar in men leeft. Zy beveelen ook dat men zich zedig gedrage in de voorafgaande Plechtigheeden des Huwelyks, en dat men zich daar in zal wachten voor overdaat en ydelheit. De plechtigheit van trouwen is ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
legen in ter Kerke te komen staan voor een Herder, die het formulier des Huwelyks voorleest, en de aanstaande Echtgenoten op eene heilige wyze door het geven van den zegen vereenigt. Volgens de Discipline leest de Herder aan de ondertrouwden eerst een text voorGa naar voetnoot(a) rakende de huwlyksplichten, en hy verklaart hun dien text nauwkeuriglyk in een Christelyke redenvoering, dewelke ongetwyfelt aan de gantsche vergadering der gelovigen, zo wel als aan het ondertrouwde paar voor een predikatie verstrekt. Na deze Predikatie verricht de Herder de Huwlyks plechtigheit. De aanstaande Echtgenoten bieden zich dan aan, zynde elk verzelt van hunne nabestaanden en getuigen, enz. en dan belooft men elkander op eene plechtige wyze veele dingen, dewelke veeltyds weinig dagen daar na reets vergeten zyn. Die plechtige belofte tusschen de trouwgenoten gedaan zynde, voegt de Herder de rechte handen van het Paar te samen, en spreekt, die vereenigde handen met de zyne vasthoudende, den zegen daar over uit, waar na de verwisseling der ringen geschiedt.Ga naar voetnoot(b) Deeze ringen moeten, volgens de Discipline, van het allerzuiverste goud gemaakt zyn, en zo wel bewerkt, dat men daar in geene de minste voeging of hechting bespeuren kan. Heeft nu de rondheit van die ringen ook geen beduidenis? Is dit ook niet een fraai zinnebeeld? Een kring heeft immers noch begin, noch einde. De Discipline verbiedt het danssen en het zingen: zy wil geene Muzikanten en Fioolspeelers op de bruiloften van hare gelovigen dulden. ‘Dat volk, zegt zy, weet niets van Psalmen en lofzangen, en al hun gezang en gespeel strekt maar om de menschen tot wulpsheit aan te zetten. Wegens het bezoeken der kranken vindt men geen byzonder gebruik in die Discipline: de zieken te bezoeken, te vertroosten, te vermanen is de onvermydelyke plicht van een Herder. Ik zal ook overslaan de herderlyke vermaning, en de gebeeden die de Herder afzonderlyk doen moet voor de kudde die hem is aanbetrouwt. Laat ons nu komem tot de lykplichten en begrafenissen. Dat hier omtrent weinig omslags gemaakt wordt by de meeste Protestanten, en dat hunne Predikers in 't algemeen geen ander genot van de doot hunner gelovigen hebben, dan dat zy dezelve op eene stichtelyke en troostryke wyze zien sterven, is aan niemant onbewust: ook hebben wy daar van reets een denkbeeld gegeven in het vyfde Deel van dit Werk. Zo den HerderenGa naar margenoot+ zomwyl goede erfenissen te beurt vallen, en zo eenige onder hen behendigheit genoeg hebben, om by die gelegenheit veel voordeel te doen; indien men hier en daar onder de Protestantsche Gezindheeden Herders vindt, die onder den schyn van nedrigheit, en met de loosheit van een godvruchtig Kerkelyk persoon die de politie van de waerelt met heiligheit weet te bekleeden, de hand van een stervenden, om zo te spreeken, behendiglyk konnen leiden tot het tekenen van een Testament in hun voordeel, zulks strekt by de Broederen, zo min als elders ten nutte van het gemeen, noch tot verryking van godvruchtige genootschappen. Het is een particulier quaat onder de Protestanten, 't welk zelden voorvalt, en by gevolg min gevaarlyk is dan een algemeen quaat. ‘De plaats, zegt de Discipline, daarGa naar margenoot+ de overledene zal begraven worden, moet willekeurig zyn: wy willen niet berispen de geenen die hunne doden op gemeene kerkhoven begraven. Tegenwoordig maken de meeste Christenen veel onderscheit tusschen aarde en aarde,’ (of om niet dubbelzinnig te spreken, tusschen een eenvoudig kerkhof en een Kerk.) Eenige verkiezen uit een beginsel van bygeloof, andere, en wel het grootste getal, uit hovaardy en verwaandheit, de Kerken tot hunne begraefplaats, kopende daar in de grafsteeden voor hun en hunne familien, en dezelve versierende zo prachtig als zy konnen. Dit alles ziet men by de Protestanten in gebruik, en zelfs, dat meer is, by de allernauwgezetste, hoewel zulks niet volgt uit de Evangelische leere, en geensins met den geest des Christendoms overeenkomt. 'T is waar de Patriarchen en andere H. mannen hebben hun werk gemaakt van byzondere grafsteeden voor hunne familien: maar hebben zy wel gedacht aan zulke distinctien als men naderhand daar in gevon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
den heeft? Ten ware men zou willen onderstellen, dat zy zich op eene typische wyze na hun doot van het overige menschelyk geslacht hebben afgezondert. De Antitrinitarissen hebben de volgende lykplichten omtrent hunne doden in gebruik Eerst wordt het lyk op een dootbaar in het voorhuis geplaatst, tot zo lang men gereet is om het uit te dragen, en te geleiden naar de begraafplaats. De begraaftyd daar zynde, heft de Herder een Psalm op, en zingt dien met de gelovigen die de lykstatie zullen uitmaken; vervolgens doet hy een korte Redenvoering van vermaning en vertroosting aan de nabestaande en andere vrienden. Het lot van 't menschelyk leven, des zelfs kortheit, de zonden des overledenen, die der overblyvende, de deugden en goede hoedanigheeden van den gestorvenen, zyne gebreeken, enz. niets daar toe betrekkelyk moet vergeeten worden. Daar op volgen de gebeeden: zy zyn afsmeekende, met opzicht tot de zonden die de goddelyke barmhertigheit vereisschen. Na de gebeeden begeeven zich alle de genodigden naar de deur, en hier, zegt ons de Discipline, neemt de Herder in den naam des overledenenGa naar voetnoot(a) afscheid van de overblyvende. De lykstatie, als niets byzonders inhebbende, sla ik over. Voor dat men het lyk in 't graf laat dalen, doet de Herder nog een vermaning; als mede een korte lykrede tot lof van den doden, naar mate van zyne verdiensten, doch doorgaans boven, en zelden onder dezelve. Hier kwam by, ten tyde toen de Discipline gemaakt is, een dootmaal, waar op de wyn overvloedig geschonken wierdt aan de geenen die den overledenen de laatste eere hadden aangedaan: te weeten op dezelve wyze als de Duitschers en de Noordsche volkeren eertyds gewoon waren zich over de doden te vertroosten, en gelyk nog hedendaagsch op veele plaatsen geschiedt. Dezelve Discipline handelt vervolgens van het ampt der Ouderlingen en Diakonen. Zy noemt dezelve de hand der Herders,Ga naar voetnoot(b) zy zyn de godsdienstige werktuigen waar van hy zich bedient. Waar in hun plicht bestaat, hebben wy reets gezien: en omtrent hunne verkiezing is niets byzonders aan te merken. Wat aangaat de manier van de kuddeGa naar margenoot+ in haar plicht te houden; het Herderlyke opzicht en de reprimende, of, om met meerder achtbaarheit daar van te spreeken, de Kerkelyke Censure zyn of privaat of publyk. De private Censure heeft niets afgryselyks in; ook dient zy niet altoos tot verbetering: maar de publyke die op vervloeking en excommunicatie uitkoomt, is zo verschrikkelyk, dat de naam daar van alleen in staat is om de gelovigen te doen beven, van wat secte of Religie zy ook mogen wezen, waar by zich doorgaans een directe of indirecte afkeer tegen den geëxcommuniceerden voegt; zynde de mensch niet altoos zich zelven meester omtrent dien afkeer, dewyl, hoe zeer wy onze eigene gebreeken over 't hoofd zien, die afschuwelyke vlek dewelke den naam van Excommunicatie draagt, altoos onderstelt wordt verzelt te zyn van eenige straf die ons voorkoomt onmiddelyk van Godsweegen op den zondaar gevallen te zyn: en mogelyk ook beslist in die gelegenheit onze hovaardy tot ons voordeel, en maakt een uitzondering met opzicht tot onze gebreeken, die by geval, of door de toegevendheit van een ander nog niet zyn bekend geworden. Hoe het zy, aangezien het oogmerk van het ware Christendom in die Excommunicatie niets anders is dan de begeerte om een verdwaalden broeder te verbeteren, en door een heilzame schaamte tot berouw te brengen, de zondaar, berouw hebbende, moet zulks in 't openbaar belyden voor de Kerk, dewelke, zegt de Discipline, de plichten van yder gelovigen regelen moet. Doch in sommige gevallen neemt de Kerk genoegen met een boetvaerdige belydenis aan dezen of geenen Herder in 't byzonder gedaen. De Discipline wil, dat de Herders zullenGa naar margenoot+ waken over de devotie van hunne toehoorderen; dat zy zelfs zullen letten wanneer en hoe dikwyls de gelovigen ter Kerke komen om het woord Gods te horen, en of zy zulks doen met aandacht en eerbiedigheit; dat zy de geenen die daar omtrent nalatig zyn, zullen tekenen, en nauwkeurig verneemen naar de oorzaken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dat verzuim; dat zy naerstig achtgevenGa naar voetnoot(a) op het minste gerucht van quaad gedrag, ergernis, ongeregeldheit, enz. Ik zal hier niet aanroeren wat de Discipline beveelt met opzicht tot de Synoden en andere Kerkelyke vergaderingen, noch wegens de Consultatien, en de Collecten of liefdegaven die voor de arme ledematen ingezamelt worden, gelyk de Protestanten het noemen; noch ook 't geen zy zegt met opzicht tot de plechtige jaarlyksche vastendagen, dienende tot vervulling van het gebrek van devotie aan God voor het verlopen jaar, en om aan God te verzoeken dat hy met zyne weldaden, enz. wil voortvaren. Dus verre hebbe ik uit de Discipline getrokken, 't geen ik oordeelde te konnen gevoegt worden by de andere beschryvingen van godsdienstige gebruiken; achterweeg latende het Theologische, enz. van dat Manuscript. Ik vergenoeg my met in 't algemeen over die Discipline te zeggen, dat zy zeer verstandige redeneeringen vervat, en nutte bedenkingen voor alle Christenen, van wat party zy ook mogen weezen. Ik zou zelfs zeggen, dat die bedenkingen verdienen gepreezen te worden om de gematigdheit die daar in uitblinkt, indien het naar gemoede geoorlooft ware het werk van een ketter te pryzen, zonder voor een quaad Christen gehouden te worden. Ga naar margenoot+ Die Discipline is ten minsten by de Poolsche Broederen in gebruik geweest tot den jare 1658. wanneer zy uit het Koningryk van Polen gebannen wierden. Die verstrojing was een quelling voor de secte, maar zy heeft dezelve niet vernietigt: haere leer is des te meer verspreid geworden; door haar vertrek uit Polen is zy meer bekend geworden, en schoon zy geen tolerantie kost verkrygen om opentlyk te leeraren en vergaderingen te houden, even als de Wederdopers, de Quakers, enz. heeft zy echter de behendigheit gehadt van in veele sectenGa naar voetnoot(b) des Christendoms, en zelfs in zulke die meest daar tegen aangekant schynen te zyn, in te sluipen. Mogelyk zou men daar veel meer Antitrinitarissen ontmoeten dan men zich inbeeldt, indien het mogelyk ware de gedachten te ontdekken van een grote menigte zogenaamde Orthodoxen; en ondertusschen zou dit het eenigste middel zyn om de Kerke Gods te ontlasten van een oneindig getal van onzichtbare ketters, en dezelve inderdaat te brengen tot een klein uitverkoren kuddeken. De Socinianen (of, gelyk zy van anderenGa naar margenoot+ genaamt worden, de nieuwe Photinianen) en de Arianen onzer dagen worden doorgaans beschuldigt van den Godsdienst alleen te schoeien op de leest der reden. Zy konnen of willen niet begrypen, dat de goddelyke verborgendheeden het bereik der reden te boven gaan.Ga naar voetnoot(c) God, zeggen zy, heeft nooit bevolen dat de mensch zou geloven 't geen niet kan begrepen of verstaan worden......Wy zyn geschapen met een verstand, bekwaam ter bevatting, en geschikt om te ontkennen 't geen niet kan bevat worden. De een of de ander, onder eene Orthodoxe Gezindheit verscholen, en nog niet konnende besluiten om zich opentlyk voor een Unitaris uit te geven, vergenoegt zich met te zeggen, ‘dat het waar is dat de reden haare palen hebben moet, maar dat, indien men, onder het voorwendzel van die bepaling, zich zou willen schikken naar het gevoelen van zeker slag van menschen, dewelke die palen dagelyks meer en meer intrekken, zy ons volkomelyk zouden doen verliezen die juistheit van oordeel waar mede God ons geschapen heeft, zo dat ons verstand daar door gantsch onnut zou worden. Derhalven behoort men, in plaats van de palen der reden in te trekken, dezelve in tegendeel een weinig uit te zetten, en ten minsten aan de reden de magt te laten van te mogen oordeelen overeenkomstig met de netheit van denkbeelden, welke God daar aan gegeven heeft: dit zou, zal hy'er byvoegen, haar des te bekwamer maken om te naderen tot de eeuwige waarheit.’ Vervolgens zal zulk een gevaarlyk redenaar zich zelven gemakkelyk konnen inprenten, dat, schoon drie in een, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een in drie van de meeste Christenen voor een ondoorgrondelyk geheim gehouden wordt, het hem echter geoorloft is, dat geheim te wegen op de schaal zyner reden, en het zo na als mogelyk is te brengen onder het bereik van ons begrip. Omdat men zedert zo veele eeuwen niet opgehouden heeft ons voor te prediken, dat de Eenheit in de Drieheit, en de Drieheit in de Eenheit zeer onbegrypelyke geheimen zyn, en dat zulks met de reden te willen begrypen, ergerlyk is, durft hy zyne geliefde reden nog niet te hoog laten draven; en hy durft daar aan den ruimen teugel niet vieren dan na dat hy alle de Orthodoxe definitien wel ter deegen heeft aangehoort: doch zo weing vindt hy zich voldaan over 't geen zy ons leeren aangaande het oneindig verheevene geheim der Drie-eenheit, als hy zou konnen weezen over de verwarde brabbeltaal van den Mystiek, die zich tot de Drieeenheid richtende, dezelve badt, datGa naar voetnoot(a) hare zeer zoete eenheid op eene verliefde wyze mogt vloeien in hem en in alle schepselen die bekwaam zyn om haar te loven; die, in dat zelve gebed, den Vader beschouwde als het opperste en eeuwige goed, Consubstantieelyk voortbrengende een ander opperst en eeuwig goed, te weten den eenigen Zoone Gods, dewelke beide zich onderling beminen met eene oneindige liefde en goedwilligheit. Die liefde nu, voegde hy 'er by, is de H. Geest. Laat ons dan besluiten, dat het beter is te zwygen, dan te redeneeren en van het spoor te dwalen. Deeze woorden komen in betekenis zo volmaaktelyk overeen, dat het onmogelyk is daar van niet volkomen overtuigt te zyn door het voorbeeld der Socinianen: Zy woelen gestadiglyk, om, het kost wat het wil, zich te houden aan de voorrechten van de reden. ‘Zy veranderen, zegt ons eenGa naar voetnoot(b) geleerd Auteur, telkens van gevoelen, en byna niets zekers in hunne opinien hebbende, omdat zy in de waarheeden des geloofs een filosofische baarblykelykheid willen vinden, zwerven zy onophoudelyk om den waren Godsdienst heen.....het menschelyk verstand moet gefixeert worden door beweegredenen waar op het steunen kan; en zulke beweegredenen zal de Sociniaansche Religie nooit uitleveren.....’ Zie hier het veranderlyk geval van die Redeneerders, ‘wanneer zy eenigen tyd in die Secte hebben doorgebragt, worden zy welhaast hunnen wankelbaren staat tusschen twyfeling en kennisse gewaar...... Even als menschen die in gevaar zyn van te verdrinken, grypen zy aan al wat zy konnen bereiken. Eenige omhelzen het Spinosistendom, andere begeeven zich tot het Pausdom, nog andere slaan over tot het Jodendom, of tot het Mahometaandom.’ Het is niet moeilyk aan nauwgezette luiden te doen begrypen, dat zulks alles op een uitkomen moet; want die niet Orthodox is, is ontwyfelbaar of een Jood, of een Papist, of een Mahometaan, of een Spinosist, waar na hy eindelyk nederstort in het diepste van den Afgrond, dat is de volkomene Ongodistery. Echter is het te verwonderen, dat in eenGa naar voetnoot(c) land, daar men zo konstig en vlytig uitvoerige lysten weet te maken over alle soorten van ondewerpen, de aangehaalde Autheur geen een geschrift bybrengt, waar uit men zou konnen zien, dat die Socinianen Spinosisten, Papisten, Joden, en Mahometaanen zyn geworden. 't Is waar, hy heeft ons opgegeeven de namen van drie of vier verloopene en Afvallige Socinianen, aan wier hoofd hy den Keizer Julianus stelt. Het zal niet onnut zyn hier aan te merken,Ga naar margenoot+ dat de voortplanting van het Sociniaandom nadeelig geacht wordt voor de burgerlyke Regeering, omdat die Secte, op het voorbeeld der Anabaptisten, den oorlog en de Magistratuur schynt te mispryzen. Maar onderstelt zynde dat het Sociniaandom de heerschende Secte was geworden, zou zy immers welhaast gedwongen zyn geweest van die twee gronden af te stappen, gelyk wy met opzicht tot de Anabaptisten reets hebben aangemerkt. Laat ons stoutelyk vaststellen, dat de voortplanting van die Ketterye byna onmogelyk is, en dat zy al te veel redeneert om te doen vreezen dat zy te eeniger tyd de heerschende Godsdienst in het allergeringste Land mogt worden. Dagelyks leert ons de ondervinding, dat de redeneering slechts plaats heeft in een zeer gering gedeelte van het menschelyk ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
slacht, en dat het, op zulk eene wyze als wy hier op de aarde leeven, zedelyk onmogelyk is dat alle menschen door de kracht der redeneering zouden konnen staande houden de leerstukken die zy geloven. Ook zyn zy den oorsprong van hun geloof maar al te veel aan het geval en de geboorte schuldig. Derhalven zal de Socinianery altoos maar omhelst worden van eenige stoutmoedige Wysgeeren.Ga naar voetnoot(a) Bayle zegt, dat die Gezindheit alleen eigen is aan zeekere uitgelezene temperamenten. Waarlyk, het schynt dat verre de meeste menschen in de duisterheit blyven moeten. Hoe minder zy in staat zyn om over den Godsdienst te redeneeren, hoe meer zy zich den zelven als onbegrypelyk en onbetoogbaar voorstellen. Ik zal hier byna niets zeggen van het hedendaagsch Ariaandom. Indien men het gemeen gerucht wil geloven, begint het in de Protestansche Landen veld te winnen: en men meent dat het ver boven het zuivere Sociniaandom in zwang gaat in zekere Christen-Monarchy, daar reets overlang de geleerden de schaal des heiligdomsGa naar margenoot+ hebben doen overhellen naar den kant der reden. Al wat men, voor het eindigen dezer korte Verhandeling, zou mogen vaststellen, is. 1. Dat veele menschen tegenwoordig onder den naam van Ariaandom en Sociniaandom begrypen alle gevoelens die afwyken van de gemeene Orthodoxie met opzichte tot de drie Personen. 2. Dat weinig menschen genoeg bekwaamheit of kundigheit in de Kerkelyke Historie, of oprechtigheit hebben om de Arianery en Socinianery in haare juiste palen te beperken. 3. Dat de menigvuldigheit der Godgeleerde stelsels, de geduurige geschillen, en de herhaalde pogingen, zedert veertien of vyftien eeuwen aangewend, om tot klare uitleggingen van onbetoogbare gevoelens te geraken, nergens anders toe gedient hebben dan om de denkbeelden meer en meer te benevelen. 4. En eindelyk, dat alle de geenen die onze eeuw nieuwe denkbeelden over de Drie-eenheit hebben voorgestelt, daar mede niets anders hebben gewonnen dan dat zy gehouden worden voor ketters en valsche leeraars, die de eenheid van denkbeeld, welke de Rechtzinnigheit den menschen afvordert, verbroken hebben. Zal men niet in den rang dier valscheGa naar margenoot+ Leeraren stellen den vermaarden Clarcke, die de gantsch eenvoudigeGa naar voetnoot(b) aanwezendheid van God zo wel, maar deszelfs aan wezendheit in drie personen zo qualyk verdedigt heeft? die den Christelyken Godsdienst zo wel gepaart heeft met den natuurlyken, doch de verborgendheit der Drie-eenheit daar mede zo qualyk heeft vereenigt; die ook de noodzakelykheit der Goddelyke Openbaring zo klaar heeft aangetoont, maar zo qualyk verdedigt heeft de onderwerping des geloofs aan de dogmatike uitleggingen, die daar van aan de Christen Kerk worden voorgeschreven, en met die Openbaring moeten gepaart gaan. Ik ben genoodzaakt hier de taal der zuiverste Orthodoxie te gebruiken tegen dien Leeraar, die andersins een zeer verstandig Wysgeer en zeer verlicht Theologant is. Maar laat ons zyn Opstel beknoptelyk ontvouwen, daar toe meerendeels gebruikende de ontleeding, welke ons van hetGa naar voetnoot(c) Werk des Engelschen Autheurs gegeven wordt door een anderen geleerdenGa naar voetnoot(d) die door gantsch Europa zo vermaard en zo achtbaar geworden is om zyne groote geleerdheid en om zyne verdiensten, dewelke hy verder hadt konnen uitbreiden, indien hy van der zelver uitgestrektheit minder waare overtuigt geweest. Overwonnen door de kracht der eigen liefde, even als de onkundigste onder de burgeren van de Republyk der geleerdheit, wilde by zichGa naar voetnoot(e) veel meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen gelden door de hoedanigheeden die hy waande te bezitten, dan door die hy wezendlyk bezat. Ga naar margenoot+ Volgens het ontleedent Uittreksel van van dien geleerden Journalist, houdt de Engelsche Leeraar, in de voorreden van zyn Werk, de H. Schriften voor den eenigsten regel, waar langs men de Drieeenheit moet naspeuren. Men moet dien regel niet zoeken in de Geloofs-Opstellen, noch in de Belydenissen, noch in de Geschil-schriften. Dat alles riekt te veel naar de zwakheit en de hovaardy van het menschelyk verstand. De Geloofs-Opstellen of Symbola, die in 't begin den Catechumenen of Leerlingen en den nieuwbekerden alleen dienden tot een geleide in hun geloof, en niets mogten behelzen dan 't geen in de H. Schriften klaar en duidelyk gevonden wordt, en allernoodzakelykst was tot onderwys van alle soorten van menschen, wierden allengskens door het twisten en invoeren van geschil-stukken meer en meer duister gemaakt. De Geloofsbelydenissen vermenigvuldigden, gelyk ook de Decisiën of uitspraken enz. Men maakte het geloof den gelovigen van tyd tot tyd lastiger, men rechte Censuren aan, en men sprak vervloekingen uit. Dus maakte men de menschen tot slaven of tot gevangenen; en zo men naar den letter geloven moet, dat die middelen de zielen hebben gevangen geleid tot J.C. moet men bekennen dat de verdedigers van formulieren, en de bevorderaars van geschillen zich mogen beroemen van volkomelyk in hun doen geslaagt te hebben. Op zulk eene wyze week men af van de eenvoudigheit der Apostelen. Om nu den weg dier eenvoudigheit wederom te vinden, moet men wederkeeren tot de H. Schriftuur. De Engelsche Leeraar, besloten hebbende de Drie-eenheit alleen langs dezen weg te onderzoeken, verdeelt de texten die de drie Personen van de Drie-eenheit betreffen, in vier Classen. In de eerste classe vindt men de texten die hun opzicht hebben op God den Vader, waar in hy den naam draagt van den eenigsten God, den volkomen God, den God by uitnemendheit; met tytels, bynamen, en eigenschappen die alleen passen aan het Opperste Wezen boven alle wezens; met het opperste recht van alleen de geloften en de gebeeden des menschen enz. te mogen genieten. In de tweede Classe vindt men de texten waarin de Zoone Gods den naam van Godt draagt; daar gezegt wordt dat de waerelt door hem geschapen is, daar hem de allerverhevenste eertytelen, de allerhoogste volmaaktheden, en de Oppermacht over alles worden toegeschreven; daar de aanbidding hem gezegt wordt toe te komen; daar hy verklaart wordt den Vader ondergeschikt te zyn, van hem uitgegaan te zyn op eene onbegrypelyke wyze, en aan hem verschuldigt al zyn gezag, zyne Goddelyke magt, enz. In de derde Classe ontmoet men de plaatsen, waar in de H. Geest voorkoomt als de werker der mirakelen, als de geleider en bestierder van J.C. geduurende den tyd zyner omwandeling op de aarde; waar in gezegt wordt, dat de H. Geest de Profeeten en de Apostelen heeft gedreven, en bestiert in hunne bedieningen, enz.; daar gezegt wordt, dat hy de harten verligt, dat hy de trooster der gelovigen is, enz. daar hem de Goddelyke eigenschappen worden toegepast; daar hy verklaart wordt aanbiddelyk te zyn; daar hy gestelt wordt onderhorig te wezen aan den Vader, als van hem uitgaande, door hem afgezonden, enz.; en eindelyk daar hy wordt verklaart ondergeschikt te zyn aan den Zoon, de geest des Zoons te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyn, van hem te zyn gegeven, en door hem uitgezonden. Eindelyk ontmoet men in de vierde of laatste Classe veele texten waar in de drie Personen worden uitgedrukt, en die de Drie-eenheit aanwyzen, en vaststellen, of schynen vast te stellen. Die vier Classen van aangehaalde plaatsen maken het eerste Deel van het Werk van Dr. Clarke uit, en strekken, volgens een wiskunstige Methode, tot zo veele onwedersprekelyke grondstellingen, even als de stokregels, de bepalingen, de vereischtens, enz. by de Wiskundigen doen. Nu zal ik ophouden van het uittreksel of de ontleding van den Heer le Clerk van woord tot woord te volgen. Het tweede Deel des werks van den Engelschen Leeraar behelst de voorstellingen van het eerste Deel. Die gevolgen zyn vervat in deze vyf en vyftig propositien of voorstellen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zie daar de 55 gevoelens gegrondvest op de by een vergaderde plaatsen uit de H. Schriftuur; gevoelens, welke de Engelsche Leeraar voor Wiskundige opgeeft, en waarby hy meenigmaal by wyze van Aanmerkingen de ophelderingen of het gezag der Kerkvaderen van de eerste Eeuwen, soo als hy dat gevonden heeft, koomd by te voegen. De Heer de ClerkGa naar margenoot+ zegt van de plaatsen dienende om die Gevoelens te formeeren, ‘dat het geweldig veel scheelt, dat deselve zoo klaar niet zyn als de Wiskundige Beginselen, en dat ook de besluiten of gevolgen welke men daaruit opmaakt, niet altoos noodzaakelyke gevolgen en even als die der Wiskonstenaaren zyn. Men kan, dus vervolgd hy, de redeneringen der laatstgemelden, wanneer men die verstaat, niet wel tegenspreeken; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het staat nog te gebeuren, dat men uit Euclides een eenige valsche redenering zal aantoonen: in plaats dat deeze stoffe (die betrekkelyk is op de Drieëenheid enz.) zederd ruim veertig en meer jaaren herwaards zoo meenigvuldige verschillen in de waereld heeft gebragt, dat er niemand is, die zig kan belooven, dezelve ooit te zullen doen eindigen’. 't Besluit nu 't geen dees Autheur tot al den lof voor den arbeid des Engelschen Schryvers opmaakt, bestaat hier in. 1. Dat God ons niets klaars hebbende geopenbaard over deeze Verborgentheden, men op eene godvrugtige wyze moet gelooven, dat het hem niet behaagd heeft, dat wy dezelve onderscheidentlyker zouden kennen en doorgronden. By aldien de Godgeleerden in eene soo rondborstige bekentenisse smaak konden vinden, zouden daar door veele ketteryen worden voorgekomen) 2. Dat men verdraagzaamheid moet gebruiken, en uit een beginsel van liefde te werk gaan in zyne oordeelen, wélke men over 't Geloof en 't Gevoelen van anderen geeft: een ander beginsel oneindigmaal strydig met de mensehelyke Hoogmoed. ‘Indien, zegd hy, men de Oudheid niet moet veroordeelen, omdat dezelve van zulk een gevoelen is geweest, dat drie onderscheide selfstandigheden verondersteld, en by gevolg drie Goden, hoe zeer deesen naam (God) in een vry verheever Zin aan den Vader is gegeven geweest, en men daarmeede de eenheid des Oppersten Weesens bewaart, zoo moet men ook de gansche Christenheid niet veroordeelen, omdat dezelve niet anders, dan alleen een eenige zelfstandigheid in getal, in den Vader, den Soon en den H. Geest erkend. De Schriftuur spreekt altoos op zoodanige wyze van God, dat ze eene volmaakte Eenheid in het Eeuwig Weezen erkend...... zonder ooit te zeggen, dat van dit Weezen van alle Eeuwigheid af twee andere Weezens zyn uitgevloeid, waar van het een de Zoon, en het ander de H. Geest worden genaamd. 't is een denkbeeldGa naar voetnoot(a) dat schynd ingevoerd te wesen door de woorden, welke men eertyds gevonden heeft om eene zaak te verklaaren die boven onze bevattinge is, en waar omtrent men beeter zoude hebben gedaan altoos te spreeken op de zelve wyse, gelyk de Apostelen hebben gesprooken. (maar om de oude Christen Leerraren, en de gene, die na hen gekomen zyn, te dwingen, om altoos te spreeken als de Apostelen, had men moeten zyn hoogmoed bedwingen, en de nieuwsgierigheid in alle menschen breidelen, die oude Christelyke Wysgeerte, gebouwd, gegrond, en opgeregt op de puinhoopen van die des Heidendoms, tot stilswygen brengen, en stille doen staan den loop der zwaarigheden, welke de Heidenen, vyanden des Christendoms, niet ophielden tegen onze verborgentheden te verwekken met versmaadinge en veragtinge, en zelfs meenigmaalen met slotredenen, welke de eenvoudige Menschelyke wysheid alleen niet magtig was te wederleggen, en waardoor zy allengskens genoodzaakt wierd de duisterheid te hulp te roepen, en dubbelzinnige uitdrukkingen, onderheevig aan verschillende gevoelens, te gebruiken, enz.) Indien, voegd 'er de Heer de Clerk tot besluit by, men niet wil, dat men de ouden Tritheiten noemd, moet men ook de hedendaagsche Christenen geen Sabellianen, noch Socinianen noemen: maar het zal beter zyn, stil te zwygen.’ En ik zal meede stilzwygen met dien geleerden man, die oneindigmaal meer is dan een arm klein Leekje, dat volgens zynen staat en bekwaamheden nooit anders zal zyn, dan een gansch veragtiglyk voorwerp in de oogen der Godgeleerden, en een zeer slecht redenaar, hoe net gepast zyne aanmerkingen ook anderssins mogen wezen. Dit alles moet my natuurlyker wyze opleidenGa naar margenoot+ tot de zeer gevaarlyke Stellingen van eenen anderen Engelsman, welke voorgeeftGa naar voetnoot(b) dat het Christendom niets geheims heeft, noch het Evangelium iets, dat tegen de reden stryd, noch daarboven is; dat 'er geen Leerstuk des Christendoms, eigentlyk gesprooken, eene verborgentheid kan worden genoemd. Ik verzoek de Christelyke Leezers, om met zoo wei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nige woorden als 't mogelyk is, te mogen doen zien het kort begrip deezes zoo haatelyken Gevoelens. Deez' Autheur op eene gansch ongevoelige wyze een Ongodist geworden,Ga naar voetnoot(a) zoo men geloof mag slaan aan de trapswyze voortgang welke den Autheur van de Biblioth. Angloise verhaald, maakt een begin met de gansche Christen Weereld tegen zig te doen opstaan, verklaarende opentlyk in zyne Voorreden,Ga naar voetnoot(b) Dat hy niets voor een Artikel zyns Geloofs houd, dan 't geen de alderuiterste en de alderovertuigenste baarblykelykheid hem als zoodanig een dwingt aan te zien. Hier by laat hy 't niet blyven; hy wyt alle de duisterheid in den GodsdienstGa naar voetnoot(c) aan de Overnatuurkundige Herssenschimmen der Geestelyken, en aan hunne Schoolgeleerde Brabbeltaal, waardoor zy de Heilige Schriftuur op de pynbank brengen. Aan hen is 't dat men schuldig is die Byvoegselen, die by 't Christendom zyn bygedaan: door Byvoegselen moet men hier verstaan het heimelyk gedeelte des Godsdiensts. Met alle zoodanige beginselen heeft men hem aangezien als den gezwoorenGa naar voetnoot(d) Vyand der Kerkelyken, en bygevolg ook aller Godsdiensten; twee zaaken, welke men weet dat gewoonlyk hand aan hand gaan, even als of het niet mogelyk was, de buitenspoorigheden van den eenen te laaken, zonder het Wezen des anderen aan te randen. Ik beken, dat by aldien, onder de klagten welke men inbrengt tegen de gebreken der Geestelykheid, men zyn werk maakte van de noodzaakelkyheid der ordre in de Kerk weg te nemen; van den kerklyken Dienst, Tugt, Ban, uiterlyke Godsdiensts-plegingen, Predikinge des Evangeliums aan alle Christenen, en voornamentlyk aan de arme van Geest, en aan de eenvoudige Zielen, te vernietigen; van het Woord Gods, de Geestelykheid toebetrouwt, hen te ontnemen; ik beken, zeg ik, dat men in zoodanigen geval met regt van Vrygeestery zoude mogen beschuldigt worden: maar nog eens, wanneer men de gebreken die onder een Lichaam of Vergadering in zwang gaan, veroordeeld, en wanneer men groote zwakheden daar in ontdekt, zoo heeft men daarom juist niet voor, dat Lichaam te verdelgen, of aan alle Souvereinen diets te maaken, dat het zelve in de Weereld onnut is: wyl 't oogmerk alleen is, daar in naa te speuren de bronnen des Bederfs, van de Herderen overgaande tot de Kudden. 't Is ten minsten op deeze wyze, dat alle de gene, die niets misdadigs in den Zin hebben, komen te spreeken; en ik heb geen voornemen om de inzigten die Toland mag hebben gehad, te verdedigen. Maar keeren wy weder tot hem. Hy steld tot een beginsel, dat deGa naar voetnoot(e)Ga naar margenoot+ Reden den eenigen grondslag van alle zeekerheid is, en dat de Openbaaringe, 't zy in de wyze (waar op dezelve gedaan is,) 't zy in deszelfs wezen (dat is te zeggen in 't geen dezelve tot haar voorwerp heeft) niet minder aan 't onderzoek der Reden moet onderworpen zyn, dan de Verschynselen in de Natuur. Wat is dog de Reden? Eerstelyk zegt men ons wat dezelve niet is; en de ervarendheid leerd ons, dat het woord Reden, zeer dubbelzinnig is. De Reden is geenszins de Ziel, in 't afgetrokken beschouwt, nog de orde, zweem, of betrekking, welke natuurlyker wyze in de dingen gevonden word; nog ook onze eige Neigingen (en onze gevoelens) of het gezag der Neigingen (en der gevoelens) eenes anderen. Wy heeten doorgaans gezond Verstand of Reden, de begaastheid of het vermogen van eenige denkbeelden te vormen (en zaamen te brengen,) van daar van, op eene besluitende of ontkennende wyze, te oordeelen, naar dat ons dezelve goed of kwaad voorkomen. (De gezonde Reden, dit zy in 't voorbygaan gezegt, moet noodzaakelyk waar en fraay enz. vinden, al het geen baarblykelyk zoodanig is.) De enkele bevattinge der denkbeelden is geenszins de Reden: dog schoon dezelve zulks niet zyn, op 't alderstrengste genomen, als zynde, mag men zoo spreken, als in bewaaring gelegt in het Verstand, zyn ze egter de stoffe en grondslag der Reden enz. Hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit spruit de Kennisse, die niet noodig heeft dat men die beschryve. Deeze Kennisse bestaat in zig te bepaalen door de kragt der baarblykelykheid, of door die der redenkaveling, welke ons opleid tot het bewys der volkomene Waarheid of Onwaarheid van eenig voorstel.Ga naar voetnoot(a) Wat aangaat de Waarschynelykheid, zegt den Engelschman, die is niet waardig den naam van Kennisse te dragen. Ik verban uit myne Wysgeerte alle vooronderstelling; maar, gekomen zynde tot de Kennisse, vind ik alle vergenoeging, die waardig is dezelve te vergezelschappen. De Waarschynelykheid alleen moet my noodzaaken om myn oordeel op te schorten; dog zoo het de pyne waard is (ik ben gehouden, om my boven de Waarschynelykheid op te beuren) moet ik arbeiden, om tot de volle Verzeekerdheid te geraaken. Zoodanige zyn tot hier toe de eerste (en de aldereenvoudigste) hoedanigheden onzer Reden; waarby gevoegt moet worden de Overtuiging, die voorgegaan moet worden, door het geene van hem genoemt word Onderrigtinge, welke ons enkel en alleen de zaaken doedt kennen. Door Overtuiging moet men verstaan dien regel, welke ons van de Waarheid doedt oordeelen, en waar door de Ziel, op eene onwederstaanbaare wyze, overreedt word. De middelen tot Onderrigtinge zyn, Ondervindinge en Gezag. Dit Gezag is, of Goddelyk, of Menschelyk. Laat ons het laatstgemelde daar laaten, als zynde onnodig het zelve te beschryven. 't Goddelyk Gezag is dat geene, 't welk men Openbaaring noemd; en deeze Openbaaring isGa naar voetnoot(b) de Waarheid, kenbaar gemaakt door de Waarheid. Eindelyk al onze Kennisse komt uit op de Ondervindinge der Zinnen; op die der Ziele (of des Verstands) op 't menschelyk Gezag en op de Openbaaring. De Grond onzer Overtuiging is niet altoos billyk en redelyk. Wy zyn onderworpen aan dwaalingen, en aan bedrogen te konnen worden, vooringenomen door duizend uiterlyke middelen, die ons onzekere en betwistbaare voorstellingen, als zoo veele zetregels doen aannemen, de oudewyfsche vertellingtjes voor zedelykeGa naar voetnoot(c) Zeekerheden, en de bedriegeryen, door andere Menschen gesmeedt, voor Openbaaringen doen aanzien. Daar is niets, dan de Baarblykelykheid, die ons voor dwaalinge kan beschutten, en deeze Baarblykelykheid moet de grondslag der waaragtige Overtuiginge wezen. Zonder in des Auteurs byzonderheden,Ga naar margenoot+ nopende zyne denkbeelden, door te dringen, moet men met hem bekennen, dat het onmogelyk is in dwaalingen te vervallen, wanneer men altoos de Baarblykelykheid tot leidsman neemt. Wy dwaalen nooit, 't en zy dan wanneer wy ons van dien leidsman verwyderen, een kwaad gebruik maakende van de Vryheid (van te oordeelen, welke ons van God gegeven is,)Ga naar voetnoot(d) weigerende onze toestemming te geven aan het geene tot deeze Baarblykelykheid behoord, of daar aan toeëigenende (zaaken waar van wy geen denkbeeld hebben, of) 't geen wy in het denkbeeld, dat men zig daar van moet vormen, niet ontdekken. Dit is de aldereerste bron der Dwaaling, en ook de algemeenste. God, die in onze Zielen gelegt heeft het vermogen om de dingen te beschouwen, ('t begrip der denkbeelden) en dat, om van die zaaken te konnen oordeelen, heeft ons ook gegeven de magt van ons oordeel te konnen opschorten, en van die toestemminge te wederhouden, dezelve niet al te voorbaarig aan onzeekere zaaken overgevende. Wel verre van dat God ons steld in de noodzaakelykheid van ons zelven te bedriegen, heeft hy ons in tegendeel een bewaar-middel gegeven (hy heeft een scheidsmuur in ons gestelt) tegen de dwaaling: hy beschut ons voor die voorbaarigheid,Ga naar voetnoot(e) plaatsende onze Vryheid alleeniglyk in zaaken die onverschillig, twyfelagtig, of duister zyn; en aan de andere zyde steld hy ons in de noodzaakelykheid van de Waarheid te kennen en dezelve te omhelzen: want hy neemt van ons weg het vermogen van onze toestemminge te konnen weigeren aan een baarblykelyk voorstel. Aldus is 't, dat wy noodzaakelyk gelooven, dat het onmogelyk is, dat eene zaak op een en denzelven tyd is, en niet is, terwyl 't ons vry staat, te gelooven, dat alles in de natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vol is, of dat 'er in dezelve een ydel word gevonden enz. De voorbaarige Toestemminge is een gewrogt der Luiheid van 's menschen Geest, die al te veel moeijelykheid vind in het onderzoek der Waarheid, of van zyns zelfs ydelheid, welke hem doedt vreezen, om voor een Weetniet te zullen doorgaan: gevolglyk komt de dwaaling van ons zelf. Het eenig middel om ons daar voor te beschutten, is gelegen in het opschorten van ons Oordeel, wanneer ons twyfelagtige of duistere zaaken voorkomen. Zoo wy de vryheid niet hadden van ons te konnen wederhouden, zoo zou God de oorzaak onzer dwaalingen zyn; zoo als hy zulks van gelyke zoude zyn, by aldien wy konden twyfelen aan een voorstel dat baarblykelyk is. Maar, zal men my tegenwerpen, waarom dog stemd men niet van stonden aan toe, aan voorstellingen die waaragtig zyn, nadien de baarblykelykheid die toestemminge vorderd? Dog daarop diend tot antwoord, dat het weigeren der toestemming bewyst, dat (hoe zeer dezelve waaragtig zyn) zy egter geenszins baarblykelyk zyn geweest; en zulks kan voortkomen uit de meerdere of mindere doordringentheid van oordeel en oplettentheid: want het geen meenigmaalen klaar voorkomt aan den eenen, is duister voor den anderen. Behalven dat, wanneer men zig uitdrukt met zulke woorden, welke de geene, die ze hooren, niet verstaan; of wanneer men spreekt van Zaaken, waar van men de Overeenstemminge met andere waarheden, bereids baarblykelyk gemaakt, niet heeft aangetoont; ofte ook, wanneer men de natuurlyke orde, of de eenvoudigheid in de manier van zig uit te drukken, niet wel waarneemt, zoo konnen ook de Zaaken aan de Toehoorders niet baarblykelyk waar of valsch voorkomen. In zoodanigen geval moeten zy hun oordeel opschorten, 't en zy de drift hen kome te vervoeren enz. Ga naar margenoot+ Deeze zyn de voorafgaande stellingen des Engelschen Autheurs. Hy geeft voor, zyn zamenstelsel te grondvesten op de beginselen der RedenkunstGa naar voetnoot*; en wy hebben die moeten bybrengen, om aan te toonen den staat der menschelyke Reden, in al het geene, volgens zyne stelling, opzigtelyk is tot de wyze, om aan deeze Reden te doen bevatten de Waarheden des Evangeliums. By aldien,Ga naar voetnoot(a) zegt hy, dat Evangelium het Woord Gods is, moet het niet aangekant zyn tegen de klaarheid en welgeschiktheid onzer denkbeelden; tegen onze algemeene kundigheden (dat is te zeggen tegen de baarblykelyke begrippen,) en met een woord, het moet niet aanloopen tegen de Reden. Thans, vervolgd hy, durft niemand onder de Christenen met uitdrukkelyke woorden zeggen, dat de Reden en het Evangelium zig onderling tegenspreeken: maar de reedeneering welke men bybrengt om de gelykvormigheid van 't een en 't ander te bewaaren, komt egter uit op eene en dezelve zaak, met andere woorden. Men staat toe, dat, ingevolge den tegenwoordigen staat onzer bevatting, het Evangelium tegen de Reden schynt aan te stooten; dat de kragt des Goddelyken Gezags zoodanig is, dat wy genoodzaakt zyn onze toestemminge daar aan te geven; en dat wy aldus aanbidden, 't geene wy niet en weten. Dit is, volgens Toland, eene onuitdrooglyke bron van ongerymdheden: ik ontsla my zelven, van alhier een kort verhaal te doen van al 't geen hy de stoutheid heeft Ongerymdheden te noemen, en waar onder zelfs is, 't geen hy op eene haatelyke wyze, om niets ergers te zeggen,Ga naar voetnoot(b) den naam geeft van Oostersche Drek. Deeze kleine naamlyst van ongerymdhedenGa naar margenoot+ spaard nog Roomschgezinden, nog Lutheraanen, nog Gereformeerden, nog Arriaanen, nog Sociniaanen. Vervolgens wederlegt hy alle de geene, die, na dat zy toegestaan hebben dat de Verborgentheden in den Godsdienst regelregt strydig zyn met de denkbeelden en bevattingen welke wy thans van de zaaken hebben, egter de ongeloovigen den mond willen stoppen, spreekende hen van zeekere Waarheden, die (heden ten dage) boven ons Verstand gaan, dog die egter zyn, (of eenmaal wezen zullen) overeenstemmende met onze algemeene kundigheden. Door dit antwoord word de groote zwaarigheid te leur gestelt, en zal altoos dezelve blyven: namentlyk, dat, om die Verborgentheden te verstaan, en daar van overtuigt te wezen, men bekleedt dient te zyn met nieuwe zin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuigen, en met nieuwe begaaftheden, ten einde in staat te wezen, om van 't Begrip deezer nieuwe denkbeelden gebruik te konnen maaken enz. Zoo deeze veranderingen niet in my geschieden, kan ik dan wel meer door deeze boven 't verstand gaande Waarheden, (zoo als dezelve van Toland genoemt worden,) aangedaan wezen, dan van 't gezang der Vogelen, of, dan een Wilde zulks zal zyn van het Evangelium dat hem in 't Engelsch word gepredikt, of in 't Fransch, 't geen hyGa naar margenoot+ geen van beide verstaat? Wyders beweerd hy, dat alles 't geen in de Heilige Schriftuur aanloopt tegen onze Reden, niet naar de letter moet worden genomen, en zulks noemd hy, de Waarheid aan zig zelven door de Reden bewyzen. Op deeze wyze is 't, dat de reden in de H. Schriftuur een merkteeken van Goddelykheid vind; merkteeken, dat geenszins in de woorden, maar wel in eenen redelyken Zin is opgesloten. Met een woord, in de Hei lige Schriftuur te geloven, en deszelfs gezag aan te nemen, zonder dezelve alvorens gewogen en herwogen te hebben in de weegschaal der Reden, kan, volgens den styl deezes laatdunkenden Engelschmans, niet anders genoemt worden, dan eene berispens waardige en rukelooze ligtgeloovigheid, doorgaans gegrondvest op de onwetendheid, en op andere verkeerde gesteldheden, dog wel meesten tyds op beweeg-redenen van belang enz. Op dit fondament, dat alles wat God geopenbaart heeft, te gelyk verstaanbaar en mogelyk moet zyn; waand hy, door de mirakelen, door de leerwyze, en zelfs door den styl des Nieuwen Testaments te bewyzen, dat, wanneer men ChristendomGa naar margenoot+ zegt, men daar door te kennen geeft eenen redelyken en verstaanbaaren Godsdienst. 't Geen hy daar by voegd, zoo nopende de Mirakelen van Jesus-Christus, als nopende de orde, leerwyze, Vriendelykheid of Gemeenzaamheid der Schryvers van het Nieuw Testament, en vooral der Evangelisten; waar door hy in 't begin tragt aan te toonen, dat de Christelyke Godsdienst verstaanbaar en redelyk is, zal hem geenszins worden betwist. Niets is meer Evangelsich, niets Regtzinniger: dog aldus is het niet gelegen met het vervolg.Ga naar voetnoot(a) Aldaar komt het 'er op aan te bewyzen, dat 'er in het Evangelium niets geheims, of dat boven de Reden gaat, legt opgesloten. In deeze overtreffelykheid bestaat geigentlyk het Geheim, en men moet zig dezelve voorstellen onder twee verscheidene denkbeelden: 1. Of als eene zaak, verstaanbaar door zig zelven; dog zoodanig verborgen onder verbloemde woorden, zinnebeelden, plegtigheden enz. dat de Reden niet magtig genoeg is, om door dat dik voorhangsel door te dringen, of te oordeelen van dat gene, 't welk het zelve voor ons verborgen houd, 't en zy men dat van de voorwerpen, voor onze oogen bedekt zynde, afschuive. 2. Of men moet zig zelven het Geheim verbeelden als eene zaake, die natuurlyker wyze onbegrypelyk is, waar van het onmogelyk is te oordeelen door middel van onze natuurlyke bekwaamheden, hoe klaar ook dezelve aan ons mag wezen geopenbaart. Het is geenszins van nooden te bewyzen, dat Geheim en Voorwerp boven de Reden gaande een en het zelve in de Christelyke Godgeleerdheid beteekenen. Laat ons eens beschouwen het denkbeeld, 't geen eertyds de Heidenen door het woord van Geheimenisse hebben uitgedrukt. De Heidenen, gelyk ze de H. PaulusGa naar voetnoot(b) ons verbeeld, zig schaamende over, en een afgryzen hebbende van de Afgodery van welke zy belydenis deeden, konden van zig niet verkrygen, om dezelve gansch naakt aan het Volk te vertoonen: waarom zy die vermomden door offerhanden, door plegtigheden, door schouwspellen enz. tragtende het Volk diets te maaken, dat onder zoodanigen glinsterenden toestel wonderbaarlyke zaaken verborgen waren. De Priesteren waren vol van Geheimen, en duister in hunne leeringen, hunne godsdienstige Toehoorderen diets maakende, dat de Goden het aldus geboden, op dat het verwonderenswaardige van den Godsdienst niet bleef bloot gestelt voor de oogen der ongodsdienstigen, nog tot een onderwerp van bespottinge en veragtinge aan de Godloozen kwame te verstrekken. Uit de verborgentheden des Godsdiensts sproot de inwydinge tot deszelfs Geheimen: de doortrokke Priesters waren van gedagten, dat zy door middel van die inwydingen een zeeker getal Persoonen aan zig moesten verbinden. Dit stelde eenen scheidsmuur tusschen de ingewyde en tusschen de geene, die zulks niet waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Durf ik hier wel eene plaats uit Plato bybrengen, na alvorens den Leezer gebeden te hebben, zig niet te willen inbeelden, als of ik daar meede voorhad, eene kwaadeGa naar voetnoot(a) toepassinge te maaken? Hy zegt aldaar in zyn Phedon, dat de geene die in deGa naar voetnoot(b) Helle zal nederdaalen, niet ingewydt, nogGa naar voetnoot(c) volmaakt, nog volkomen zynde, aldaar zal verblyven, of zal leggen in denGa naar voetnoot(d) Modderpoel; maar dat de geen, die gezuivert en volmaakt zal wezen, by deGa naar voetnoot(e) Goden zal woonen.) By deeze scheidsmuur was nog gevoegt, tot meerder voorzorge, het verbod, den ingewyden onder den alderdiersten eed gedaan, van de Geheimen der Goden niet te ontdekken, en zelfs de straffe des Doods voor de geene die dezelve kwamen te openbaaren. De kragt deezes eeds was zoodanig, dat veele Heidenen, tot het Christendom bekeerd, met groote moeite gebragt zyn geworden tot denzelven te breeken, na dat ze bereids bekeerd waren. Ik laat voor dien Auteur het overige van zyne byzonderheden over de Geheimen, waar uit hy dit gevolg trekt: Dat de eerste bepaalinge welke ik heb aangehaalt, gelykelyk past, en op de Geheimen des Heidendoms, en op die des Christen doms, zelfs tot zoo verre, dat zy de eenigste is, naar zyn gevoelen, die op de laatstgemelde kan worden t'huis gebragt. Ga naar margenoot+ Zie hier dan, wat hy durfd zeggen, om ditGa naar voetnoot(f) zoo weinig Christelyke gevoelen te bewyzen. Eerstelyk vertoond hy, met veel schyn van waarheid, dat Verborgentheid in 't Nieuwe Testament moet worden opgenomen, even als by de oude Heidenen, voor eene natuurlyke zaak, wel zeer verstaanbaar, dog egter zoodanig bedekt of bezwagtelt met verbloemde uitdrukingen en met zinspeelende gewoontens, dat de Reden alleen niet magtig is om dezelve te ontdekken, zonder het behulp eener Openbaaring. Waarinne dog bestaat die Openbaaring? In 't afligten van het voorhangsel. Laat het voorhangsel weggeschooven worden, en het zal klaar blyken, dat de Leere aldus geopenbaart zynde, eigentlyk gesproken, den naam niet zal mogen dragen van Verborgentheden. Het is daar mede even eens gelegen, als met al dat geene, 't welk ons in de Natuur onbekend is: Wy hebben byna geen volkomen denkbeeld van de dingen die 't meest in gebruik zyn; wy weten niet, dan zeer weinig, van de eigenschappen des lichaams: Dat zyn Geheimen voor ons, en men behoefd maar eene ligte aanmerkinge te maaken, om gewaar te worden, dat de gansche Natuur vol Geheimen is. Dog vol Geheimen zynde, is dezelve egter voor onze Reden niet onbegrypelyk. Aldus konnen wy gemakkelyk bevatten, dat een deeltje der stoffe tot in 't oneindige deelbaar is, zonder dat nogtans het zelve word gebragt tot Niet; dog vermits het in onze magt niet is, deeze verdeelinge uit te werken, zullen wy daarom zeggen, dat zulks boven onze Reden gaat? Wy konnen door de Reden gemakkelyk begrypen dat de Dieren groeyen, gevoedt worden enz. dat de Planten wassen, dat de Dampen opwaards stygen, den Regen en de Wolken formeeren enz. dog om dat wy nog die uitwerkingen zien, nog de oorzaaken welke die voortbrengen in onze magt hebben, nog dezelve haare werkinge konnen geven, nog eindelyk voor ons zelven daar van eene beschryvinge konnen maaken, of ons dezelve tastelyk konnen doen voorkomen; zul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
len wy daarom zeggen, dat dat alles gaat boven de Reden? Geenszins: de natuur is niet dan verborgen, bezwagtelt, en bedekt, en van gelyken ook den Godsdienst. God laat ons daar van niet beschouwen dan alleen de eigenschappen, die ons in de eene en in den anderen noodzaakelyk zyn; en zulks is een gewrogt der Goddelyke Wysheid, als welke niet meind dat wy in onzen tegenwoordigen staat iets meerders behoeven. Zoo het ons dan vrystaat om onbeschroomt te mogen zeggen, dat wy de geheimen der Natuur begrypen, en dat wy dezelve kennen zoo dra wy daar van de nuttige en noodige eigenschappen kennen; staat het ons niet minder vry, om zulks te mogen zeggen van den Godsdienst. Zie daar, myns bedunkens,Ga naar voetnoot(a) waar op de redeneering deezes Engelschmans voor een gedeelte uitloopt. 't Alderbekwaamste middel,Ga naar voetnoot(b) voegd hy 'er by, om tot de zeekere en nuttige Kennisse te geraaken, is, ons niet te vermoeyen in 't navorschen van al zulke die ons onnut is, al waar 't schoon mogelyk dezelve te ontdekken. Nog veel minder moet men zig afslooven in 't naspeuren van het geen ons niet mogelyk is te kennen, of op zoodanigen wyze onze rust, en meenigmaalen die van andere, verstooren. Ik zal hier niet treeden in een onderzoek van het geene hy zegt van het noemelyk Wezen, en van het zaakelyk Wezen der dingen, vermits het zelve al te zeer naar de Wysgeerte smaakt. Een noemelyk Wezen word genoemt eene Verzaameling van eigenschappen, bekend zynde, in hoedanigen voorwerp het ook mag wezen, door middel van welke wy daar aan eenen zeekeren naam geven: Hier uit kan een ieder voor zig zelven gemakkelyk eene bepaalinge maaken van een zaakelyk Wezen. De gansche redeneering over deeze beide Wezens strekt alleen, om te besluiten, dat niets van het geen wy niet kennen dan alleen ten deele, kan doorgaan voor een Geheim, om dat wy daar van niet kennen 't geen men 't (zaakelyk) Wezen noemt. Het Opperste Wezen zelfs kan niet Geheim worden genoemt, en het is zulks niet meer, dan het alderveragtelykste aller zyner Schepselen, in welke wy niet anders, even als in hem, dan alleen het noemelyk Wezen kennen. Wyders doedt hy zyn best, om in 't vervolg te toonen, dat in hetGa naar voetnoot(c) gansche Oude Testament het woord Geheimenisse nooit word gebruikt voor eene zaak door zig zelfs onbegrypelyk, en waar over het ons niet zoude vrystaan te oordeelen volgens de gewoonlyke kundigheden, en met het behulp onzer Kennisse. Ten dien einde geeft hy zorgvuldig aan zyne Leezers op, alle de plaatsen welke hy meind zyn gevoelen te begunstigen. By die plaatsen voegd hy die der Oudvaderen: In welke, zoo ze de stoutheid des Engelschen Autheurs al niet, zoo veel hem noodig is, mogten ondersteunen, men ten minsten ziet, dat de Schaduwen, Voorbeelden, verbloemde Spreek wyzen, Leenspreuken en Zinnebeelden wel te pas te hulp komen aan de Godgeleerden des Christendoms, om van den Godsdienst een soort van duistere en geheime Brabbeltaal te maaken. Op die wyze ontdekte de H. Clemens van Alexandrië, gelukkiglyk voor de Liefhebbers van Voorbeelden, dat de handen van Moses, opgeheven, terwyl de Kinderen Israëls tegen de Amalekiten sloegen, op eene geheime wyze het Kruis van Christus verbeeldden. De Regtzinnige beweeren, dat de Verwerping, zoo 't my geoorlooft is aldus te spreeken, van 't geen men Geheimen in den Christelyken Godsdienst noemd, en de stoutheid om daar van te oordeelen volgens de Reden, veroordeelt worden naar de gemeene uitlegginge, in eene plaats van den H.Ga naar voetnoot(d) Paulus, die ons vermaand toe te zien, en ons te wagten voor de ydele Philosophie, en valscheGa naar voetnoot* redeneeringen (deezer Eeuw;) dog die verklaring komt aan Toland belachelyk voor. Moet men de Reden en de Waarheid aanzien als ydele dingen, en als valsche redeneeringen? De Philosophie of Wysheid waar van de H. Paulus spreekt, is niet die gezonde en kragtige Reden, die ons altoos voor leidsman diend. 't Is van de Philosophie van eenen Aristoteles, van eenen Plato enz. dat de Apostel heeft willen spreeken. 't Is die blinde wysheid welke hy aantast, die byna altyd gegrond is op beginselen, strydig met de gezonde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reden en met eene goede Zedekunde. Behalven dat de valscheGa naar voetnoot† redeneerders ten tyde van den H. Paulus zeer in zwang gingen: En gelyk veele van hen toen ter tyd het Christendom omhelsden, vonden zy ook middel, om hunne oude gevoelens onder hunnen nieuwen Godsdienst te vermengen: en hierom was 't, dat de Apostel wilde, dat men zig zoude wagten. t' Allen ongelukke wierd geen voorzorge genomen tegen de Wysheid derGa naar voetnoot‡ valsche redeneeringen; en die oude zamenstelsels der dwaalingen, opgevult met valsche spitsvinnigheden, hebben den grond gelegt voor andere al zoo ondeugende. Ik zal myne stoutheid in geen hooger top voeren; maar Toland springt uit den band, en verliest alle agtinge. De onbegrypelyke Verborgendheden des Godsdiensts,Ga naar voetnoot(a) zegt hy, hebben de plaats derGa naar voetnoot§ verborgene hoedanigheden ingenomen. (Men heeft zig van dit middel bedient) om den mond te stoppen aan de geene die redenen eischten, wanneer men 'er hen geene van konde geven, en, om de onwetentheid te voeden, voor zoo verre het menschelyk belang zulks vereischt. God verhoede egter, voegd hy 'er by wyze van verbetering by, dat ik dat verfoeylyk middel zoude stellen op de rekening van de geene, die thans voor de Geheimen pleiten! Geenszins: niets is billyker, dan liefdaadige uitzonderingen te maaken, en ik kenne duizenden van menschen, die, nopende dit artikel, de beste inzigten des weerelds hebben. Nog brengt men eene andere plaatsGa naar voetnoot(b) van den H. Paulus by, om het gezag van de Reden weg te nemen: Ik zal my daar meede niet ophouden. Die, welke men van dien zelven Apostel, schryvende aan deGa naar voetnoot(c) Corinthiers, bybrengt, schynt klaarder en meer beslissende. Maar, antwoordt Toland, tegen 't gezag 't geen men aan die plaats wil geven, wat is dog de ter nederwerping der dwaasheden en der menschelyke inbeeldingen, en het gevangen leiden der gedagten enz? Aldaar word gesproken van de ydele gedagten, van de buitenspoorige overleggingen der Godloozen (buiten twyfel der Afgodendienaars en der Wysgeeren van dien tyd) welke de Reden en de H. Schriftuur moesten hervormen, en beide te zamen zuiveren; eerst de Reden, en daar na de H. Schriftuur. Ik zal hier niet aanhaalen, al 't geenGa naar margenoot+ die Schryver met veel behendigheid en verstand heeft byeen gebragt, om te beantwoorden de tegenwerpinge welke men hem gemaakt heeft: als namentlyk, dat zyn zamenstelsel, nopende de Verborgentheden, het Geloof gansch en gaar over hoop wierp. Alle de onderscheide soorten des Geloofs, welke de Godgeleerden ons zeer zorgvuldiglyk optellen, zyn veel eer, of gewrogten, of eigenschappen des Geloofs, dan het Geloof zelf. Het woord Geloof, dus gaat hy voort, neemt de overtuiging weg. Verdeelen wy het alleeniglyk in een Goddelyk Geloof en in een menschelyk Geloof; alles komt tegenwoordig op deeze twee soorten van Geloof uit: en zelfs is dat Goddelyk Geloof niet gegrondt dan op de Reden, (en op het vermogen om te redenkavelen.) Deeze Reden leid ons by trappen op tot de toestemminge die wy aan de Goddelyke Schriften geven, welke dat geene in zig behelzen, 't welk heden ten dage niet meer voorvalt; dat is te zeggen, eene onmiddelyke Verschyninge van God aan de menschen. Waar uit volgt, dat zelfs dat geen 't welk wy thans Goddelyk Geloof noemen, niets anders is dan een menschelyk Geloof. Wy zyn niet overtuigt van het gezag der Heilige Schryvers, dan door de kragt der redenkaveling: door deeze redenkaveling onderzoekken wy hunne daaden, hun gedrag, en de beweegredenen welke hen tot schryven hebben aangezet; waar door wy eindelyk komen tot ons zelven te overtuigen, en om te bepaalen of hunne Schriften een merkteeken van Goddelykheid hebben, dan of dezelve dat niet hebben. Te zeggen, dat men overtuigt kan zyn, zonder te begrypen, is dwaasheid, en spreekt zig zelven tegen. Zoodanig een Geloof past niet,Ga naar voetnoot(d) dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan Geestdryvers, of aan Bedriegers. God heeft geen belang om zyne schepselen te bedriegen, en hem ontbreekt geen magt, om hen te onderrigten door redelyke mid delen. Daar is wel een Godgeleerde in de weereld, die, zonder deeze redenen stilletjes af te keuren, zeggen zal, dat men zoo veel stoudheid moet hebben als deezen Engelschman, om op zoodanige wyze te durven spreeken in 't aanschyn der gansche Christenheid. 't Besluit van alle de redeneeringen deezes Schryvers is, dat God het einde, 't geen hy zig had voorgestelt in met de menschen te spreeken, zoude hebben gemist, zoo 't geen hy hen geopenbaart had, niet overeen had gekomen met derzelver gewoonlyke begrippen. Ga naar margenoot+ Ik zal dit Artikel afbreeken met alhier byeen te brengen vyf aanmerkingen van Toland, waar door hy waand ons te overtuigen, dat de Kennisse en het Begrip het Geloof moeten voorgaan. 1. Zoo het Geloof niet wierd voorgegaan door deeze twee middelen, zoo zoude 'er geen onderscheid zyn tusschen Geloof en Geloof. Dit wil zeggen, dat het Geloof in alle Christenen even groot zoude wezen. Middelerwyl spreekt de H. Schristuur van zoodanige, die Kinderen zyn in het Geloof, en wederom van zulke, die volwassene Mannen zyn. Het is dan by trappen dat men tot dit Geloof komt; ook is het dit middel, 't welk men noemen moet den voortgang of den opgang der redenkaveling. 2. 't Voorwerp onzes Geloofs moet verstaanbaar zyn voor alle menschen, overmits de straffe der ongeloovigheid de verdoemenisse is. Men moet dan zoo verre komen, dat men denkbeelden heeft van het geene men moet gelooven, en by aldien het niet mogelyk was die te hebben, zou 't eene onregtvaardigheid in God zyn, te verdoemen om het onmogelyke. 3. Indien zeekere plaatsen in de Heilige Schriftuur niet verstaanbaar waren, zoo zou daar uit noodwendig komen te volgen, dat het onmogelyk was dezelve wel over te zetten. Het is onmogelyk, zegt hy, de woorden en uitdrukkingen te verstaan, zoo men ganschelyk geen denkbeeld heeft van de zaaken welke dezelve moeten beteekenen. Hoedanig een betrouwen zou men stellen in een mensch, die zeggen durfde, dat hy wel had overgezet dat geene 't welk hy beleed niet te verstaan? Dit geschied egter daaglyks. Men verklaard in den Godsdienst, 't geen men zelf niet verstaat, en, dit niet tegenstaande, wekt men 't vertrouwen der Gemeente tot zig, welke zig laat paayen, wanneer men haar zegt, dat God hun Geloof heeft opgelegt eene heilige en nederige on weetentheid, 't geen haar moet aanzetten om zig zelven aanstonds, en zonder eenig tegenspreeken, te onderwerpen aan onbegrypelyke verklaaringen. 4. By aldien het Geloof niet gegrondvest was op eene waaragtige overtuiginge, dat is te zeggen, zoo men niet overreedt was, als verstaande 't geen men geloofd, zoo zouden wy aan andere niet konnen geven eenige reden onzer hoop. 't Is gansch onnut, te zeggen, dat het geene wy gelooven het woord Gods is, zoo onze Reden het zelve niet gestand doedt en goedkeurd. Zoo het ons niet geoorlooft is, ons Geloof te onderzoekken en te verstaan, (dat is, myns bedunkens, te zeggen, reden van ons geloof te geven) heeft een ieder 't regt omGa naar voetnoot(a) blindelings te blyven by den Godsdienst zyner Vaderen. Laat het een Siammer eens in 't hoofd komen, om met vertrouwen aan een Christen te zeggen, dat Sommonocodom heeft verboden den Godsdienst zynes Lands bloot te stellen aan de proef van het onderzoek der Reden; hoe dog zal de Christen den Siammer wederleggen, vermits hy werkelyk in het zelve geval is, wanneer het aankomt op zeekere punten des Christendoms, welke de Christen op even dezelve wyze verdeedigd? Alsdan zou het geschil niet meer bestaan in de vraag, of 'er in den waaren Godsdienst Geheimen moeten zyn, dan niet; maar alleen, in te beslissen, wie van beide waarlyk regt heeft gehad om 'er eene in te voeren, Jesus-Christus, of Sommonocodom. 5. De Apostelen, en de andere gewyde Schryvers, hebben die niet verstaanbaarder konnen schryven over de Verborgentheden, of hebben zy zulks niet willen doen? Hebben zy zulks niet willen doen, zoo is het geenszins billyk, het gebrek van begrip en kennisse op onze rekening te stellen, al zoo weinig als dat van ongeloovigheid. Dat is het Niet 't geen het voorwerp onzes geloofs niet kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyn. Maar hebben zy zulks niet konnen doen, zoo moesten zy ook niet dan zeer weinig verwagtinge hebben, van het vertrouwen van andere te zullen winnen. Ga naar margenoot+ By deeze vyf aanmerkingen voegd Toland nog eenige beantwoordingen en tegenwerpingen welke men hem gemaakt heeft, waarop hy antwoordt naar hy best kan, of naar hy wil. Zie hier dezelve: 1. God heeft regt het toestemmen (of de onderwerpinge des Geloofs) van zyne Schepselen te vorderen op het gene dezelve niet konnen begrypen: eene onderwerpinge, welke hy niet schroomd eene tyrannische onderwerpinge te noemen. Vervolgens antwoordt hy, dat het onnodig is, daar op nader te antwoorden, Dat God zulks alzoo gewilt heeft, om onze aan dagt en oplettentheid te oeffenen. Dezelve is genoegzaam geoeffent in de betragtinge der Evangeliums-pligten: Maar by aldien, boedanige pooginge van oplettentheid men ook doen mag, het onmogelyk heeft moeten wezen daar toe te geraaken, om te begrypen zaaken die onbegrypelyk zyn, zoo is 't met de wysheid Gods den spot gedreven, hem zoodanigen oogmerk toe te eigenen. 2. God heeft ons bevolen, de Verborgentheden (blindelings) te geloven, om ons des te beter te vernederen. 3. Het Geloof enkel en alleen gegrondt op de Reden, maakt de Openbaaringe onnut. Geenszins, zegt hy; de Reden is even als een sleutel. By voorbeeld, om het Nieuw Testament in 't Grieks te verstaan, moet men die taal geleert hebben. Men leerd die door de Grammatica. Die Grammatica is dan de sleutel der Grieksche taal, en even alzoo is de Reden de sleutel der Openbaaring. Dit is 't gevolg, 't geen men, natuurlyker wyze, moet trekken uit de slotreden des Engelschmans. 4. De ongeletterden, alle weetnieten, het slegt volkje enz. konnen het Geloof niet verkrygen, zoodanig als het zelve alhier door de kragt der Reden word vereischt. Deeze tegenwerpinge komt aan Toland zoo koud en mager voor, dat hy daar op, zonder haperen, antwoordt, ‘dat deGa naar voetnoot(a) zuivere en eenvoudige Leere des Christendoms geenszins buiten het bereik der geener is, welke men na Jesus-Christus kan noemen de arme van Geest. In der daad, voegd hy 'er by, zig wendende tot de Godgeleerden, zy verstaan het baragouin uwer schoolen niet, en Jesus-Christus had beeter gevoelen van die Weetnieten. Hy preedikte hen het Evangelium, zy hoorden hem, zy geloofden de Evangelische Leere met blymoedigheid, en buiten allen twyfel verstonden zy de onderwyzingen van Jesus-Christus beeter dan de leeringen hunner Priesteren en Schriftgeleerden, die vol van Verborgentheden waren. Welke zoude dog de vrugt der Christelyke Leere, in het begin des Christendoms, zyn geweest, en welken voortgang zoude dezelve hebben gemaakt, zoo de geene die toen geroepen waren om dezelve te prediken, genoodzaakt waren geweest, om alvorens veele leerjaaren door te brengen in de verkeerde Scholastyke letteroeffeningen’? Vervolgens tragt hy de tegenwerping,Ga naar margenoot+ genomen van de Wonderwerken, overhoop te werpen. Dit noemd hy de laatste uitvlugt van de voorstanders der Verborgentheden. Het Wonderwerk, zegt hy, is eene daad, volstrektelyk te boven gaande het menschelyk vermogen, en iets, 't geen de Natuur, volgens de gewoonlyke wetten, niet kan voortbrengen. Het Wonderwerk is eene buitengewoone uitwerking; dog die uitwerking is geenszins onbegrypelyk, en by gevolg niet boven de Reden. Men begrypt, dat God de kragt des vuurs kan beteugelen, het gezigt geven aan blinden, de dooden opwekken enz. maar Wonderwerken, die tegenstrydig zyn, zullen altoos valsch en verdigt, en vrugten van 't belang en van de ondeugentheid eeniger menschen wezen. Ik verzwyge de kleine byzonderheden, welke hy bybrengt van eenige valsche Wonderwerken, benevens het geen hy tegen de voordeelige Wonderwerken zegt, als meede tegen die andere, welke heimelyk, en, zoo ik 't zeggen durf, ter smuik worden uitgewerkt; in plaats, dat de Wonderwerken der Heilige Schriftuur nooit geschied zyn, dan om het ongeloof ter neder te werpen, en om de Leere des Christendoms in het aanschyn der geener, welke dezelve vervolgden, te verdedigen: En by gevolg hebben de geene welke die door de Goddelyke hulp en magt deden, nooit geschroomt, om dezelve in den helderen dag te stellen. Eindelyk en tot besluit van het zamenstelselGa naar margenoot+ van Toland, gaa ik met weinig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden verhaalen dat geene, 't welk, volgens zyn gevoelen, de oorsprong is geweest van de Verborgentheden des Christendoms. Na dat Jesus-Christus, zegt hy, het voorhangsel van de Wet der schaduwen had weggenomen, en de menschen geleidt of wedergebragt had tot die gezuiverde zedekunde, tot dien redelyken dienst, tot die regtmaatige en klaare denkbeelden der Hemelsche dingen, welke verborgen waren onder de onderhoudinge des Jodendoms, was de eenvoudigheid in den Godsdienst eigen aan de eerste Christenen; en die eenvoudigheid is nog eenen genoegzaam langen tyd na de dood onzes Heeren Jesu-Christi gepredikt geweest, tot dat, om de Jooden des te gemakkelyker tot het Christendom te brengen, men dezelve toestond, daar binnen te treeden met alle hunne vooroordeelen voor de Mosaïsche Plegtigheden enz. Men was van gedagten, dat men deeze toegevendheid moest hebben voor die nieuwe Broederen, die zwak waren in het geloof, en die gemakkelyk wederom konden vervallen in hunne voorige Bygeloovigheid: Dog deeze toegevendheid was het beginsel der misbruiken. Het kwaad vermeerderde hand voor hand, en met eene buitengemeene snelheid, wanneer de Heidenen, onvergelykelyk meerder in getal dan de Jooden, zig tot het Christendom kwamen te bekeeren. Deeze, gewoon zynde aan de praal-staatsie des Heidendoms, aan de Majesteit van die Godsdienstige eerbewyzinge, aan de hooge en verheeve denkbeelden der Verborgentheden hunnes Godsdiensts, welke men niet kenbaar maakte dan met een grootschen en opgeblaazen toestel aan een klein getal lieden daar toe uitgekipt, konden niet anders dan zeer afkeerig zyn, op het zien van de eenvoudigheid en van de gelykformigheid des Evangeliums, van deszelfs gemeenzaamheid, zoo ik my hier van dat woord durf bedienen, en van de geringe moeyelykheid, welke zy hadden gevonden om deszelfs Leere te verstaan. Om nu deeze Heidenen te behouden, of om dezelve tot het Christendom te noodigen, moest men hen in 't begin een weinig toegeven, even als men de Jooden had toegegeven. Men zag dan zeekere denkbeelden, en zeekere gelykenissen by hen over het hoofd, men ging eenige uitdrukkingen en gewoontens onder hen voorby. Daar waren nog geene andere plegtigheden, of, om beeter te zeggen, geene andere gelegentheid om plegtigheden te smeeden, dan den Doop en 't Avondmaal. Hierom was het, dat men aan die zyde een begin maakte aan het Gebouw der Verborgentheden. Men vermomde, en, om met de woorden van den Auteur te spreeken, men herschiep deeze beide gebruiken onder den geheimen toestel der Heidensche Tempel-gewoontens. De bediening daar van geschiedde in 't begin met dat geheim, 't geen zoo langen tyd het wonderbaarlyke des Godsdiensts in den Geest der Heidensche Volkeren had te weeg gebragt. By dit geheim wierd nog gevoegt de Inwyding: En, om den iever der Nieuwbekeerden aan te zetten, en het verlangen in de Leerlingen, om meede ingewydt te worden, te meer aan te spooren, meinden de Inwyders, dat zy een begin moesten maaken met hen in te nemen door het Verhevene deezer gebruiken, welke zy noemden vreesselyke, onuitdrukkelyke, of onuitspreekelyke enz. Aldus was het, dat de eenvoudigheid allengskens aan eene zyde raakte, schoon het in die zelve eenvoudigheid was, dat het alderuitnemendste gedeelte des Godsdiensts lag opgesloten. Nog erger ging het, wanneer de Heidensche Wysgeeren, om hun byzonder belang, begonnen hadden smaak te krygen in het Christendom. Die voerden den eigen aart, het merkteeken, en zelfs tot het gelaat toe hunner verscheide Gezindheden in het Christendom in. Zig bedienende van hunne Wysgeerte om het Christendom te verdedigen, maakten zy zulk een duister mengsel van d'eene en d'andere, dat de zaaken, die bevorens klaar en binnen 't bereik der gemeene verstanden waren, voortaan niet dan van de Geleerden wierden begreepen; en dat de laatst gemelde de duisterheid daar van door hunne twistredenen, en door hunne spitsvinnigheden, steeds vermeerderden. Uit deeze bronnen vloeiden eerlang de aldergevaarlykste dwaalingen voort. Kortom, de misbruiken kregen de overhand, en vermeenigvuldigden, en het ryk der Verborgentheden vestigde zig geheel en al, zoo haast als het Christendom was geworden de heerschende Godsdienst. De weereldlyke Staatkunde dwong een oneindig getal Heidenen, te gelooven 't geen de Souverein geloofde, of ten minsten zulks voor te geven. En gelyk dezelve, Heidenen in hun hert waren gebleeven, vergenoegden zy zig niet, met hei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
melyk alle hunne oude vooroordeelen aan te kleeven; maar zy bewaarden derzelver gezag zoo lang zy konden, en bliezen die den Christen Volkeren in, welke dezelve eindelyk aannamen als middelen, bekwaam tot de heiligmaakinge. Toen 't zoo verre was, gingen de geheime Kerkgewoontens wel haast alle paalen te buiten. Ga naar margenoot+ Alhier maakt dien Autheur een vergelykinge tusschen de geheime Plegtigheden des Christendoms, en die des Heidendoms. De naamen, zegt hy, zyn dezelve, de Inwydinge der Heidenen wierd, even als die der Christenen, voorgegaan van Wasschingen, Boetdoeningen, Vastens, en Doodingen des Vleeschs. De Heidenen, zoo wel als de Christenen, sloten buiten hunne Geheimen alle Ongodsdienstigen, te gelyk met de geene, die niet waren ingewydt. Men vorderde aldaar af het geheim-houden der Verborgentheden, spreekende daar van niet dan met omzigtigheid, en, zoo 't geoorlooft is te zeggen, met eene heilige duisterheid, vooral by zoodanige, welke niet waardig geoordeeltGa naar voetnoot(a) wierden, om tot dezelve toegelaten te worden. Men kondigde die plegtiglyk aan, by de eene, en by de andere; en de Heidenen, even als naderhand de Christenen, deden op eene plegtige wyze in den Ban. Wyders vergelykt hy de trappen, waargenomen in de boetdoeningen by de Christenen der eerste Eeuwen, met de geene, welke in de inwydingen van het Heidendom tot de volmaaktheid waren leidende; en eindelyk maakt hy een einde met een klein geslagtregister van bygeloovige gebruiken, welke (volgens zyn gevoelen) zig van tyd tot tyd vestigden in de Geheime bedieninge des Doops. Onder het optellen deezer bygeloovige gebruiken slaat hy niet over de witte Kleederen, welke gegeven wierden aan de geene die onlangs den Doop hadden ontfangen, en wel verre van dezelve te houden voor de alderdierbaarste zinnebeelden van de zuiverheid en van de deugd des geloovigen, twyfeld hy niet, of men heeft dezelve gezogt in de inwydingen des Heidendoms, alwaar de waare Godsdienstigen zig verpligtten, om dezelve te zullen dragen, tot dat ze aan lappen vielen. Hy geeft ons egter niet op eene geslagt-opvolging der gebruiken in het Avondmaal ingevoert: om redenen, zegt hy, dat de byzonderheden daar van te lang en te verdrietig zouden vallen: Alleenlyk geeft hy te kennen, dat die instellinge, zoo eenvoudig in deszelfs oorsprong, tot een Geheim is gemaakt, door de verdorventheid der tyden; en dat de geene, die op het alderscherpst het Christendom hebben hervormt, dezelve egter nog niet hebben gebragt tot haare eerste eenvoudigheid. Dusdanig zegt het voorstel deezes stouten Engelschmans; en ik durf my vleyen, daar van te hebben opgegeven een getrouw uittreksel. Het zal niet zwaar vallen daar in aan te merken, dat hy nog vry wat stouter denkt dan hy spreekt, en zulks blykt klaar door de ongodsdienstige kwinkslagen, welke hem van tyd tot tyd ontsnappen. Zie hier eene daar van, welke ik geloof niet te moeten voorby gaanGa naar voetnoot(b). ‘(De sneedigheid) onzer gewaande Christenen is verre te boven gegaan die der Heidenen, in de omzigtigheden welke de grootheid en heiligheid der Verborgentheden vereischten. Die der Heidenen waren geduuriglyk blootgestelt om haare eer en aanzien te verliezen, door de onbescheidentheid en het gesnap der ingewyden: Dog de nieuwe Verborgentheden zyn geheel en al beschut voor alle onbescheidentheid der menschen. Men heeft die gelukkiglyk gestelt boven de RedenGa naar voetnoot(c) en boven 't gezond Verstand enz. Dat ik nu de vryheid genomen hebbe, van het zamenstelsel van Toland te brengen agter het vervolg van dat der Sociniaanen en van andere Voorstanders der Reden, zulks is geenszins geschied om de laatstgemelde haatelyk te maaken, nog aan de andere zyde om den vryen loop te geven aan de gevoelens van dien Engelschman, welken het niet moeyelyk valt, in verscheide zaaken te wederleggen, ten minsten naar 't my voorkomt. Dog wat daar ook van zy, de redeneeringen deezes Autheurs, en die van zyns gelyke, zyn altoos te vergeefsch: De zamenstelsels bly- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven dezelve; de Reden ziet 'er niet te klaarder om, en men doedt 'er in de weereld nog min nog meer om. Aangaande 't gezag, dat heeft de overhand gekregen, en zal in den Godsdienst altoos de overhand behouden. Ik zal my niet ophouden met dat te bepaalen, nog met na te speuren, tot hoe verre het zelve behoord te gaan; dog egter moet men toestaan, dat het zelve ten minsten noodzaakelyk is voor de order en voor de welgeschiktheid. Ook diend het meenigmaalen in plaats van Reden voor de geringe Zielen. Zelfs schynt het, dat wanneer men een klein getal der verheevener zielen van alle de andere uitzonderd, de Reden van geen gebruik altoos is, 't en zy in de noodwendigheden des levens. Aldus leeven en sterven de meeste menschen in de zeedelyke onmogelykheid van hun Geloof te kennen en te onderzoekken door het vermogen der redenkaveling. Ga naar margenoot+ Laat ons ook een woord of twee spreeken van het Arminiaandom, 't geen volgens 't gevoelen der ernstige Regtzinnigen, den weg baand voor allerlei soort van dwaalingen. De Geschiedenisse van Arminius,Ga naar voetnoot(a) 't Hoofd van de Gezindheid der Remonstranten, is aan ieder een bekend. Men gaf dien naam aan de Arminiaanen, uit hoofde van een Verzoekschrift (Remonstrantie) 't welk zy den Staaten van Holland aanboden in 't jaar 1609. In dit Geschrift wierd de leere der partye gebragt tot vyf Artikelen. Ga naar margenoot+ 1. Het eerste Artikel betrof de leere der Verkiezing en der Verwerping, waar omtrent men zig niet uitdrukte volgens de Godgeleerdheid in de Hervormde Kerken aangenomen; al zoo ruim als over het Geloof en de Volherdinge der geloovigen, de Onboetvaardigheid en de Ongeloovigheid der gepredestineerde tot de verdoemenisse. 2. Aangaande de Dood van Jesus-Christus, dat hy namentlyk gestorven is voor alle menschen, zonder eenige uitzondering. 3. Dat het waaragtig is, dat de Genade Gods noodzaakelyk is, om zig te konnen wenden tot het goede. 4. Dog dat egter dezelve in ons niet werkt op eene onwederstaanbaare wyze. 5. Dat men zoo stellender wyze niet moet zeggen, dat de wedergeboorene niet geheel en al zouden konnen vervallen uit de Genade, en dat een gevoelen van zulken grooten gevolg wel verdiende gewogen en herwogen te worden (Ook is zulks in het Synode van Dordrecht geschied; dog het gewigt der oude Regtzinnigheid haalde het over. Ik zegge oude Regtzinnigheid, om dat zederd eenigen tyd het Arminiaandom in de mode is geraakt by verscheide Protestantsche Staaten.) Zoo men nieuwsgierig is, om de byzonderheden te weten van de Arminiaansche Ketterye, moet men de Actes van het Synode van Dordrecht leezen. Aldaar zal men deeze Ketterye beschreeven vinden in haare gansche uitgestrektheid; dog dezelve is aldaar zoo wel gezift en herzift, dat, behoudens dat men een goede voorraad van onderwerping aan de Vaders vanGa naar voetnoot(b) dat Protestantsch Concilie hebbe, het onmogelyk is dat men geen Anathema (vervolekkinge) uitspreekt tegen de Leere der Remonstranten. Dit niet tegenstaande kan ik niet nalaten aan te merken, dat het weinig geloof of Discredit, 't geen men in het Arminiaandom voor de Erfzonde heeft, eene der zaaken is, die de oude Regtzinnigen wel 't meest ter herten gaat. De verwerping van de toegerekende Geregtigheid van Jesus-Christus verstrekt hen meede tot een groot voorwerp van hartzeer. EenGa naar voetnoot(c) derzelver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft zig niet konnen inhouden van met een iever, zoo geweldig als der Apostelen, uit te roepen, dat de geene, die deeze toerekening niet geloofden, geen Christenen waren. Ik gaa voorby alle de geschillen van de natuur der Genoegdoeninge van Jesus-Christus; eene zintwistinge die onnut en beuzelagtig is, en die nog den Godsdienst eenige waardigheid aanbrengt, nog de zaligheid der menschen eenigermaaten bevorderd. Wat legd 'er my aan gelegen, om juist zoo stipt te weten, hoe en in wat zin de dood van Jesus-Christus my heeft vrygemaakt, zoo ik anderszins maar vastelyk geloove, dat ik door die dood vrygemaakt ben; zal een gemeen Christen zeggen. Veele menschen gelooven dat een Christen, die aldus redeneerd, veel juister redeneerd dan een Godgeleerde: Dog by de Protestanten, even als elders, zal een Godgeleerde aanstonds daar op antwoorden, dat de redeneeringen van lieden van deeze orde naar Kettery smaaken. De Remonstranten hebben hedendaags byzondere Kerken van weinig uiterlykheid, alwaar zy stil hunne oeffeningen van aandagt verrigten op de wyze der Hervormden (Calvinisten.) De Leere der vyf Artikelen waar op hetGa naar margenoot+ Geding is aangelegt geworden tegen hun Hoofd en Leeraar Arminius, maakte een begin van de scheuringe, en de bitterheidGa naar voetnoot(a) der Gomaristische partye deed dezelve duuren en versterkte ze. De Geesten der Godgeleerden wierden op eenmaal te gelyk zoodanig ontsteken, dat men niet alleen de alderuiterste poogingen aanwendde om de vyf Artikelen te doen doorgaan voorGa naar voetnoot(b) Grond-Artikelen des Christelyken Godsdiensts; maar dat men zelfs het Lichaam van den Staat daar in wilde betrekken, en de Remonstranten, daar voor trekkenGa naar voetnoot(c) als oproerige en wederhoorige. Ik gaa voorby het Sociniaandom der Remonstranten, waarop men meer als eenmaal den aanval vernieuwt heeft, als meede het vermoeden van Vrygeestery, en het geen nog iets ergers is, om redenen, dat zy altyd getoont hebben, zoo zeer geneigd te zyn tot de Verdraagzaamheid, als hunneGa naar voetnoot(d) tegenpartyders tot eene heilige en prysselyke Vervolging, welke op eene liefdaadige wyze de afgedwaalde dwingt den regten weg weder in te slaan. |
|