Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVoorstellingen, getrokken uit het Boek van den Aartsbisschop van Kameryk.DE volgende voorstellingen waren gecommuniceert aan het gantsche Collegie der Kardinalen, door bevel van de Congregatie van het H. Officie. 1. Men kan God beminnen met eene liefde die eene zuivere chariteit is, en zonder vermenging van eenige beweegredenen van eigen belang.... Noch de vreeze voor kastydingen, noch de begeerte tot beloningen hebben eenig deel meer aan die liefde. Dan bemint men God niet meer om de verdienste, noch om de volmaaktheit, noch om het geluk dat men in hem te beminnen vinden moet.... Men bemint hem niettemin als de opperste en onfeilbare gelukzaligheit der geenen die in hem geloven, men bemint hem als ons personeel goed, als onze beloofde beloning, als ons geheel en al. Maar men bemint hem niet meer uit de beweegredenen van ons eigen geluk en van onze eigene beloning. Pag. 10. en 11. van de Paryssche Uitgave. 2. Die ware liefde is nogtans nog niet geheel zuiver, dat is zonder eenig mengsel: maar dewyl de liefde van chariteit de belanghebbende beweegredenen van de hoop te boven gaat, noemt men dien staat een staat van chariteit. De ziel bemint dan God om hem en om zich zelve, doch zodanig dat zy voornamelyk de eere Gods bemint, en dat zy daar in haar eigen geluk niet zoekt, dan als een middel 't welk zy aanbrengt, en 't welk zy onderschikt aan het uiterste einde, 't welk is de glorie van haren Schepper. p. 8. en 9. 3. In den staat van het beschouwende en vereenigende leven..... verliest men nooit de kinderlyke vrees, noch de hoop der kinderen Gods, schoon men alle belanghebbende beweegredenen van vreeze en hoop verliest. p. 24. 4. De ziel, dus in de zuivere chariteit aangemerkt, verwacht, begeert, verhoopt God als haar goed, als haar beloning, als het geen haar is belooft, en als 't geen voor haar alles is: zy wil hem voor haar, maar niet ter liefde van haar: zy wil hem voor haar, om zich te schikken naar het welbehagen van God die zulks wil om haar; maar zy wil hem niet ter liefde van zich zelve, omdat het niet meer is de beweegreden van haar eigen belang die haar aanspoort. p. 12. 5. Die zuivere liefde vergenoegt zich met geene andere beloning, dan met die van God zelven. p. 35. 6. Het wezendlykste van de bestiering (der ziele) bestaat alleen in van stap tot stap de genade te volgen met een oneindig gedult, met eene oneindige voorzorge, en met eene oneindige tederheit. Men moet zich bepalen in God te laten begaan, en nooit spreeken van zuivere liefde (in | |
[pagina 259]
| |
de errata staat, nooit tot zuivere liefde brengen, in de latynsche overzetting, ad purum amorem unquam impellere) dan wanneer God door de inwendige zalving begint het hart te openen voor dat woord 't welk zo hard is voor zielen die noch vastkleeven aan haar zelve, en 't welk zo bekwaam is of om haar te ergeren of om haar in verwarring te brengen. p. 35. 7. In den staat der heilige onverschilligheit, heeft een ziel geene eigen willige noch overwogene begeertens meer tot haar belang, uitgenomen in gelegenheeden daar zy niet getrouwelyk medewerkt tot hare volkomene genade. p. 50. 8. In de heilige onverschilligheit wil men niets voor zich; maar men wil alles voor God: men wil niets tot verkryging van de volmaaktheit en de welgelukzaligheit om zyn eigen belang; maar men wil alle volmaaktheit en alle gelukzaligheit, voor zo verre het God behaagt ons die dingen te doen willen door indruk van zyne genade, volgens zyne geschrevene Wet, dewelke altoos onze onschendbare regel is. p. 52. 9. In dien staat (der heilige onverschilligheit) begeert men de zaligheit niet meer als onze eigene zaligheit, als eene eeuwige verlossing, als eene beloning van onze verdiensten, als het grootste van alle onze belangen: maar men begeert dezelve met eene volkomene wille, als de glorie en het welbehagen van God, als een zaak welke hy begeert, en dewelke hy wil dat wy begeeren zullen om zynent wille. p. 52. en 53. 10. Niet alleen begeert de onverschillige ziel volkomelyk hare zaligheit, voor zo verre zulks het welbehagen van God is, maar ook de volstandigheit..... en in 't algemeen zonder eenige uitzondering, alle de goederen.... die in de schikking der voorzienigheit zyn, en eene voorbereiding van de middelen tot onze zaligheit, en tot die van onzen naasten. De heilige onverschilligheit laat niet alleen toe onderscheidene begeertens en uitdrukkelyke verzoeken, tot vervulling van alle de willen Gods die ons bekend, maar ook algemeene begeertens tot volbrenging van alle de willen Gods dewelke aan ons onbekend zyn. p. 60. en 61. 11. Die verlochening van ons zelven geschiedt maar uit eigen belang, en moet nooit hinder doen aan de ongeinteresseerde liefde die wy aan ons zelven zyn verschuldigt, gelyk aan den naasten om de liefde Gods. De uiterste beproevingen waar in die verzaking van zich zelve moet worden geoefent, zyn de verzoekingen waar door de yverige God de liefde reinigen wil, met aan dezelve geene uitkomst te doen zien, noch eenige hoop voor haar eigen, zelfs eeuwig, belang. p. 73. 12. Alle de offerhanden die de allerongeinteresseerdste zielen gemeenlyk doen wegens hare eeuwige gelukzaligheit, zyn conditioneel..... Maar die offerhande kan niet volkomen zyn in den gewoonlyken staat: 't is maar in 't geval van de laatste beproevingen, dat die offerhande eeniger mate volkomen wordt. p. 87. 13. In die laatste beproevingen kan een ziel onoverwinnelyk overtuigt zyn met eene welbedachte overtuiging, dewelke echter niet uit den innerlyken grond van het geweeten voortkoomt, dat zy rechtvaerdiglyk van God veroordeelt is. p. 87. 14. Dan is de ziel in verdeeltheit met zich zelve, zy geeft den geest aan het kruis met Jezus Christus, zeggende Myn God, myn God, waarom hebt gy my verlaten? In dien tegenwilligen indruk van wanhoop, doet zy eene volstrekte offerhande van haar eigen belang voor de eeuwigheit. p. 90. 15. Hier wordt alleen gehandelt van eene overtuiging die niet uit het innigste der ziele voortkoomt, maar die schynbaar en onverwinnelyk is: in dien staat verliest een ziel alle hoop voor zyn eigen belang, maar zy verliest nooit in haar voornaamste gedeelte, dat is in hare directe en inwendige werkingen, de volmaakte hoop, dewelke is de ongeinteresseerde begeerte der beloften. Nu bemint zy God zuiverder dan ooit. p. 90. en 91. 16. Een Biechtvader kan in dat geval die ziel laten begaan met haare eenvoudige berusting in het verlies van haar eigen belang, en in de rechtvaerdige veroordeeling waar in zy geloost te zyn van Gods wegen.... Maar hy moet haar nimmermeer aanraden, noch toelaten vastelyk te geloven met eene vrye en gewillige overtuiging, dat zy verweezen is en dat zy de beloften niet meer begeeren moet door eene ongeinteresseerde begeerte. p. 91. en 92. 17. Alle dringende en onrustige aansporing of opwekking, die de genade voorkoomt uit vreeze van niet genoeg te werken; alle driftige aanzetting, buiten het geval van gebod, om zich door een overmaat van geinteresseerde voorzorge te | |
[pagina 260]
| |
willen geven de gesteltenissen welke de genade niet verwekt in die oogenblikken, omdat zy dan andere gesteltenissen, die minder troostelyk en minder vatbaar zyn, inboezemt; alle verhaastte en onrustige aanprikkeling om zich als met gemerkte schuddingen een blykbaarder beweging te geven, waar van men terstond een geinteresseerde getuigenis kan hebben, zyn gebrekkelyke opwekkingen voor zielen die geroepen zyn tot de vreedzame ongeinteresseertheit der volmaakte liefde. p. 99. en 100. 18. De zielen die nog belang neemen voor haar zelve, willen onophoudelyk werken doen die uitblinken en wel overdagt zyn, om verzekert te zyn van hare werking en om zich daar van getuigenis te geven: daar de ongeinteresseerde zielen in tegendeel door haar zelve onverschillig zyn in het doen van onderscheidene, of niet onderscheidene, van directe of overwogene werkingen. Zy doen overwogene werkingen, zo menigmaal het gebod zulks kan vereisschen, of de genade haar daar toe aanspoort: maar zy leggen niet toe op de overwogene werkingen by voorkeur boven de andere, door eene belanghebbende ongerustheit voor haar eigene veiligheit. p. 117. en 118. 19. Het onderste gedeelte van Jezus Christus aan het Kruis heeft zyne tegenwillige ontroeringen niet medegedeelt aan het bovenste. p. 122. 20. Daar geschiedt in de laatste beproevingen tot de reiniging van de liefde eene scheiding tusschen het bovenste gedeelte van de ziel en het onderste, zo dat de zinnen en de inbeelding geenzins deel hebben aan den vrede, en aan de mededeelingen van genade, dewelke God dan menigmaal doet aan het verstand en aan den wille op eene eenvoudige en directe wyze, die alle reflexie of overweging ontsnapt. p. 121. 21. De werkingen van het onderste gedeelte in deze scheiding, bestaan in eene gantsch blinde en tegenwillige ontroering; omdat al 't geen verstandelyk en willig is, tot het bovenste gedeelte behoort. Maar schoon die scheiding, in dezen zin genomen, niet volstrektelyk kan gelochent worden, moeten niettemin de Directeurs of Biechtvaders wel zorg dragen dat zy in het onderste gedeelte nimmer dulden eenige van die ongeregeltheden welke in den natuurlyken loop altoos moeten gehouden worden willig te zyn, en waar voor het bovenste gedeelte by gevolg verantwoordelyk wezen moet. Die voorzorge moet altoos gevonden worden in den weg van zuiver geloof, dewelke de eenigste is waar van wy spreken, en waar in men niets toelaat 't welk met de orde der natuur strydt. p. 123. en 124. 22. De meditatie bestaat in beredeneerde werkingen, die gemakkelyk van elkander te onderscheiden zyn, omdat zy verwekt worden door een soort van getekende schudding.... Eindelyk, omdat zy geschieden en herhaalt worden met eene overweeging dewelke onderscheidene voetstappen in het brein achter zich laat. Die zamenstelling van beredeneerde en overwogene werkingen is eigen aan de oefening van de geinteresseerde liefde, omdat enz. p. 164. en 165. 23. Daar is een staat van beschouwing zo hoog verheven en zo volmaakt, dat zy gantsch hebbelyk wordt, indiervoegen dat zo menigmaal een ziel zich stelt tot het dadelyk gebed, haar gebed alleen beschouwende is, en niet beredeneerd. In dit geval heeft zy niet meer nodig tot de meditatie te komen, noch zich te behelpen met die methodique werkingen. Indien het echter gebeurde, tegen den gewonen loop der genade, en tegen de gemeene ondervinding der Heiligen, dat die hebbelyke beschouwing volstrektelyk ophieldt, zou men altoos daar voor moeten in de plaats stellen de werkingen der redeneerende meditatie, omdat een Christelyke ziel nimmer in ledigheit zyn moet. p. 176. 24. De oefening der liefde, die beschouwing geheten wordt, of gerustheit, wanneer zy blyft in hare algemeenheit, en niet wordt toegepast op eenig byzonder bedryf, wordt verandert in elke onderscheidene deugt, na mate zy wordt toegepast op byzondere gelegenheden; want zy is het voorwerp, gelyk S. Thomas zegt, 't welk alle de deugden specificeert. Maar de zuivere en vreedzame liefde blyft altoos dezelfde, zo wel met opzicht tot de beweegreden, als met opzicht tot het einde, in alle de verschillende specificatien. p. 184. 25. De zuivere en directe beschouwing is ontkennend, voor zo verre zy zich niet willens bezig houdt met eenige gevoelige beeltenis, met eenig onderscheiden en noemelyk denkbeeld, gelyk S. Denys zegt, dat is, met eenig bepaalt en byzonder denkbeeld over de Godheit: maar | |
[pagina 261]
| |
te boven streeft al 't geen gevoeglyk en onderscheiden is, dat is, vatbaar en bepaalt, om zich alleen te houden aan het zuiver verstandelyk en afgetrokken denkbeeld van het Weezen dat geen paal noch perk heeft.... Doch die eenvoudigheit sluit niet uit het onderscheiden gezicht van de mensheit van Jezus Christus, en van alle zyne geheimenissen. p. 186. 187. en 188. 26. In dien staat overweegt de ziel de geheimenissen van Jezus Christus niet langer met een geregelden en gevoeligen arbeid der inbeelding, om de beeltenissen daar van in zyne harssenen in te drukken, en zich daar mede op eene zeer tedere wyze te vertroosten.... Maar zy beschouwt met een eenvoudig en verlieft gezicht alle die onderscheidene voorwerpen teffens, als bewaarheit en vertegenwoordigt door het ware geloof. p. 189. en 190. 27. De beschouwende zielen zyn berooft van het onderscheiden, gevoelig, en beredeneerd gezicht van Jezus Christus, op twee verscheidene tyden: maar nimmer zyn zy voor altoos in dit leven berooft van het eenvoudig en onderscheiden gezicht van Jezus Christus. Eerstelyk, wanneer zy in den opkomenden yver van hunne beschouwing zyn, is die oefening nog zeer onvolmaakt, zo dat zy God niet vertegenwoordigt dan op eene verwarde wyze.... Ten tweeden verliest een ziel Jezus Christus uit het oog wanneer zy hare laatste beproevingen ondergaat, omdat God dan aan de ziel beneemt de bezitting en de beredeneerde kennisse van al 't geen goed in haar is, om haar te zuiveren van allen eigenbelang. p. 194. en 195. 28. De lydelyke staat... sluit de vreedzame en ongeinteresseerde werken niet uit, maar alleen de werkzaamheit, of de werken die wy met ongerustheit en aandrang doen voor ons eigen belang. p. 209. 29. In den lydelyken staat.... verwerpen de kinderen Gods... de wysheit niet, maar alleen den eigendom der wysheit.... Yder oogenblik bedienen zy zich getrouwelyk van al het natuurlyk licht der reden, en van al het bovennatuurlyk licht der werkelyke genade, om zich te gedragen volgens het geschreven woordt, en volgens de ware betamelykheeden. In dien staat is een ziel niet wys door het yverig naspeuren der wysheit, noch door een geinteresseerde wederkeering in haar zelve om verzekert te zyn dat zy wys is, en om de wysheit als haar eigendom te genieten: maar zonder te denken dat zy in haar zelve wys is, is zy het in God. p. 214. en 215.... gebruikende altoos zonder eigendom zo wel het natuurlyke als bovennatuurlyke licht van het tegenwoordig oogenblik..... Dus heeft elke dag genoeg aan zyn quaad, en de ziel laat den dag van morgen zorg dragen voor zich zelven, omdat die dag van morgen die nog niet aanwezig is, wanneer zy koomt, mede zal brengen haare genade en haar licht, 't welk is het dagelyksch brood. p. 216. 30. Zodanige zyn de arme van geest dewelke Jezus Christus zalig verklaart heeft, en die zich aftrekken van hun eigen goed, even als alle Christenen zich moeten aftrekken van hunne tydelyke goederen. p. 218. 3. In den lydelyken staat oefent men alle de onderscheidene deugden, zonder te denken dat het deugden zyn; yder oogenblik denkt men niet anders dan om te doen 't geen God wil, en de naaryverige liefde maakt te gelyk, dat men niet meer deugdelyk zyn wil (in de Errata staat: voor zich zelve) en dat men het nimmer zo zeer is dan wanneer men niet meer gehecht is aan het weezen. p. 225. en 226. 32. In dien zin kan men zeggen, dat de lydelyke en ongeinteresseerde ziel zelfs de liefde niet meer begeert voor zo verre het hare volmaaktheit en haar geluk is, maar alleen voor zo verre die liefde is het geen God van ons wil. p. 226. 33. Elders zegt die Heilig (S. François de Sales) dat de begeerte tot de zaligheit goed is, maar dat het nog volmaakter is niets te begeeren. Hy wil zeggen, dat men zelfs de liefde niet begeeren moet als ons eigen goed. p. 226. 34. De ziel, in den staat der transformatie... haat zich zelve voor zo verre zy iet is buiten God, dat is, zy verwerpt het ik, voor zo verre het is afgezondert van den zuiveren indruk van den geest der genade, gelyk dezelve Heilige (Katharina de Génes) met verschrikking deet. p. 233. 35. De getransformeerde zielen.... biecht doende, moeten haare gebreeken versoeien, zich veroordeelen, en de vergeevinge van hare zonden begeeren, niet als haar eigene reiniging en verlossing, maar als een zaak dewelke God wil, en dewelke hy wil dat wy zullen willen om zyne glorie. p. 241. 36. Dus te spreeken (gelyk hy voortgaat) is te zeggen 't geen de Mystike Hei- | |
[pagina 262]
| |
ligen hebben willen zeggen, wanneer zy buiten dien staat (der getransformeerde zielen) de oefeningen van deugt hebben uitgesloten. p. 253. 37. De Herders en de Heiligen van alle tyden hebben een byzonder soort van huishouding en van geheim gehad, willende niet spreeken van strenge beproevingen, en van de verhevenste oefening der zuiverste liefde, dan tot zulke zielen waar aan God reets de bekoorlykheit of het licht daar van deet ondervinden. Hoewel deze leere was de zuivere en eenvoudige volmaaktheit van het Evangelie in de gantsche overlevering bemerkt, stelden echter de oude Herders doorgaans aan het gemeen der rechtvaerdigen alleenlyk voor, hoe zy zich oefenen moesten in de belanghebbende liefde, naar evenredigheit van hunne genade, voedende dus de kinderen met melk, en de sterke zielen met brood. p. 261. 38. De zuivere liefde maakt alleen al het inwendige leven uit, en wordt dan de eenigste beweegreden van alle de overwogene en verdienstelyke werken. p. 272. Einde der Voorstellingen des Aartsbisschops van Kameryk. Het Parlement van Dion sprak in dat zelfde jaar een dootvonnis uit, tegen Robert, Pastoor van Seure, beschuldigt van het Quietistendom te onderwyzen, hebbende die Secte ongemeenen opgang gemaakt in de Provincie van Bourgondien. Zie hier den inhoud van dat vonnis. Ga naar margenoot+ Het Hof heeft het verstek tegen den Heer Robert verklaart wel verkregen te zyn, en het profyt daar van toewyzende, heeft het hem verklaart, en verklaart hem behoorlyk te zyn aangeklaagt en overtuigt van misbruik en ontheiliging van de Sacramenten van Penitentie en Nachtmaal, van godloze en ergerlyke redenen te hebben gevoert, en te hebben geleeraart eene verfoeilyke en veroordeelde Leere, strydig tegen het geloof en tegen de zuiverheit van den Godsdienst; van verleidinge veeler zyner vrouwelyke parochianen en boetelingen, met haar de gemelde leere in te boezemen; tot zo verre dat hy met eenige der zelve bloedschande begaan heeft. Tot betering der gemelde misdaden heeft het Hof den gemelden Robert veroordeelt, en veroordeelt hem door den uitvoerder der hoge Justitie te worden geleid, in 't hembd, met den strop om den hals, blootshoofds en blootsvoets, tot voor de voornaamste deur der Kerke Notre Dame dezer Stad, om daar op de kniên leggende, houdende een brandende toorts van twee ponden gewichts in zyne handen, te doen amende honorable, en met een luide en verstaanbare stemme te verklaren, dat hy quaadaardiglyk, schandelyk, en godlooslyk de gemelde leere heeft geleeraart, en de genoemde misdaden gedaan en bedreven heeft, verzoekende daar van vergiffenisse aan God, aan den Koning, en aan de Justitie; vervolgens moet hy door den gemelden Uitvoerder gebragt worden voor de voornaamste deur der Parochiale Kerk van Seure, om daar eene gelyke amende honorable te doen, en terstond daarna gevoert worden naar de publyke plaats der gemelde stad, daar hy zal vastgehecht worden aan een paal, en levendig worden verbrand, zo dat zyn lichaam tot assche werdt verteert, en die assche in de lucht verstrooit. Deze executie zal, wegens zyne absentie, geschieden in figuur, en wordt hy daar en boven veroordeelt in een boete van duizent livres voor den Koning, in eene van vyf hondert livres tot een aalmoes voor het Hospitaal van gemelde Stad Seure, als mede in de kosten dezer proceduuren, wordende zyne overige goederen mede verbeurt verklaart en geconfiskeert ten profyte van dien het toebehoortGa naar voetnoot(a). Ook doet het Hof zeer uitdrukkelyk verbod aan allerleye personen, van wat rang of conditie zy zouden mogen weezen, van geene hulp en toevlucht aan den gemelden Robert te verleenen, noch hem op eenige wyze te verbergen, op pene van gestraft te worden als zyne complicen en aanhangers, volgens de strengheit der ordonnantien; en beveelt het Hof ten dien einde, dat het tegenwoordig vonnis, voor zo veel het den genoemden Robert raakt, zal worden afgeleezen en aangekondigt overal daar zulks behoort. Wyders ordonneert het gemelde Hof, dat op klachte van den Procureur Generaal | |
[pagina 263]
| |
des Konings, zal informatie worden genomen door een Commissaris die zal gedeputeert worden, tegen de complicen, navolgers, en aanhangers van den gemelden Robert, wegens de quade leere door hem verspreid; en ten dien einde wordt den Procureur Generaal verlof gegeeven tot het doen afkondigen van een Kerkelyk Bevelschrift om verdere ontdekkingen te doen ingevolge van de gemelde Edikten en vonnissen. Wordt vryheit verleent om Marie Marechal, Anne Guillaume, en Etiennette Martin, jonge dochters van de gemelde Stad Seure, gevangen te nemen, en dezelve in goede bewaringe te brengen in de gevangenis van het Paleis, om tegen haar te procedeeren gelyk zal behoren, wegens haaren crimineelen en bloedschandigen omgang, en andere quade praktyken met den gemelden Robert gepleegt; en als men hare personen niet zal konnen magtig worden, zullen zy worden gedagvaart volgens de ordonnantie, en hare goederen aangeslagen en opgeschreven. Van gelyken zal Catherine Jaquin, Huisvrouwe van Jean Barbey, wonende in het Dorp van Bruyere, worden by de kop gevat, en gebragt in de gevangenis van het Paleis; en zal Jeanne Laquette, huisvrouw van Jaques Proste, mede wonende te Bruyere, worden gedagvaart te compareeren in persoon voor den gemelden Commissaris, om te antwoorden wegens het in handen stellen van een kind aan twee onbekende menschen, welk kind de voornoemde Jaquin uit het huis van den gemelden Robert gehaalt hadt. Gedaan in het Parlement, te Dyon den dertienden Augusti 1698. M. Malteste Commissaire. Terwyl men te Rome voor en tegen den Aartsbisschop van Kameryk pleitede,Ga naar margenoot+ ontstondt 'er een voorval 't welk veel nadeel toebragt aan de zaak der zuivere Liefde van het Quietistendom. Het was de afzweering welke gedaan wierdt door een Quietistischen Monnik, en op de volgende wyze in de gemelde Memoires verhaalt wordt. Op woensdag den 26. November adsisteerden de Kardinalen by de afzweering van Fra Pietro Paolo, dewelke opentlyk geschiedde in de zaal van het H. Officie. De Kardinaal van Bouillon hieldt zeer lang aan, dat die afzweering heimelyk geschieden mogt, onder voorwendsel van de schandelykheeden in het Proces verbaal vervat: maar inderdaat om te beletten dat aan het gemeen zouden bekend worden de afgryselyke gevolgen van de gewaande zuivere liefde. Die guit, als een ketter veroordeelt, deet zyne afzweering met eene weergalooze bedaartheit en een uitgestreken tronie; de menigvuldigheit zyner vuiligheeden verwekte een afgryzen, hy...... de schaamte verbiedt daar meerder van te zeggen. Dat alles geschiedde, gelyk in het Proces verbaal menigmalen herhaalt wierdt, uit zuivere liefde; daar door was het dat de Chariteit geloutert wierdt, en dat men zich perfectioneerde in die zuivere liefde. De Abt van Chanterac bevondt zich by die afzweering, en vertrok zeer neerslachtig van daar; de Abt van Montgaillard tot hem gezegt hebbende, zie daar de afgryselyke gevolgen der zuivere liefde! antwoordde Chanterac, de allerbeste dingen worden misbruikt...... Eindelyk oordeelde de Paus tegen den Aartsbisschop van Kameryk, en gaf eenGa naar voetnoot(a) | |
[pagina 264]
| |
Ga naar margenoot+ Brevet uit met den aanvang des jaars 1699. De Schryver der Memoires zegt dat de Aartsbisschop daar overzeer verbaast stondt, zulk een spoedige veroordeeling niet hebbende verwacht; dat hy door zynen Broeder vermaant zynde zich te onderwerpen, geantwoordt hadt, dat de Paus hem het Brevet moest laten ter hand stellen, dewyl hy, voor dat zulks geschiedde, nergens toe verplicht was; en dat hy den zelfden dag predikende, zyne predikatie geschikt hadt om aan te toonen de onderwerping die men aan de Overheeden verschuldigt is, zonder zich nader te verklaren. Hoe grote onverschilligheit omtrent de zaligheit hy ook geleert hadt, hy scheen echter in dit geval niet onverschillig te weezen. Zulk eene vernedering, voegt de Autheur der Memorien daar by, was zekerlyk moeilyk om te verduwen voor den groten Mystiek onzer dagen. De Kamerykers hadden zich altoos met een heel andere uitkomst gevleid; tot zo verre dat zy eenige dagen voor de aankomst van het Brevet, openbaarlyk te koop lieten hangen een Afbeeldsel van den Aartsbisschop, door Louis de Rochers gesneeden, met dit opschrift. Ce grand Prelat est sage, & n'a rien qui deroge De Aartsbisschop van Kameryk schreef op eene zeer onderdanige en zeer eerbiedige wyze aan den Paus, over die veroordeeling als volgt.
Zeer Heilige Vader,
Zedert dat ik verstaan hebbe het oordeelGa naar margenoot+ dat uwe Heiligheit gevelt heeft over myn boek, Maximes des Saints genaamt,Ga naar voetnoot(a) zyn myne woorden vol van smert; doch myne onderwerping en myne gezeggelykheit gaan myne smert te boven. Ik spreek niet meer van myne onschuldigheit, van de lasteringen waar mede men dezelve heeft bevogten, noch van zo veele uitleggingen die gedaan zyn tot rechtvaerdiging van de zuiverheit myner leere. Ik maak geen gewag meer van al 't geen voorby is. Ik hebbe reets een Mandement gereet gemaakt om door myn gantsch Bisdom te worden afgekondigt, waar mede ik my in nederigheit houdende aan de Apostolische Censure, op eene eenvoudige en volstrekte wyze, zonder eenige schaduwe van restrictie, zal veroordeelen het Boek der Maximen nevens de drie-entwintig propositien die daar uit getrokken zyn, verbiedende onder alzulke straffen als gemeld staan in het Brevet van uwe Heiligheit, aan alle de gelovigen van het Bisdom, het gemelde boek te leezen, of onder zich te hebben. Ik ben voornemens, Zeer Heilige Vader, dat Madement uit te geeven, zo dra de Koning my daar toe zal verlof gegeven hebben. Dan zal het | |
[pagina 265]
| |
niet aan my haperen, dat het getuigenis van myne innerlyke en volslagene onderwerping niet verspreid werde door alle de Kerken, en zelfs onder de Ketters; want ik zal het my nimmer tot schande rekenen op den rechten weg gebracht, en gecorrigeert te worden door den Opvolger van Petrus, die gelast was zynen broederen te ondersteunen en in het gelove te bevestigen. Om dan de zuiverheit der Orthodoxe taal te bewaren; het boek over de maximen der Heiligen zy binnen weinig dagen voor altoos verworpen; zulks zal worden uitgevoert en van mynen kant geratificeert. Daar zal de geringste schaduwe van distinctie niet overblyven, dewelke eenigsins zou konnen strekken tot teloorstelling van uw Decreet, of tot gebruik van eenige de minste verschoning. Ik schroom, gelyk ik verplicht ben, eenige moeite aan uwe Heiligheit te veroorzaken, als dewelke met de zorge over alle de Kerken beladen is. Maar wanneer uwe Heiligheit goediglyk zal hebben ontfangen het Mandement 't welk ik zonder vertoef aan haar zenden moet, als het onderpand van myne volkomene onderwerping, zal het myn plicht zyn met stilzwygen myne quellingen en myne smerten te ondergaan. Ik zal, zo lang ik leve, met den hoogsten eerbied, en met eene volkomene toegenegenheit van hart en geest, zeer Heilige Vader, blyven uwe Heiligheits onderdanige enz, F. Aartsbisschop van Kameryk. Te Kameryk dezen 4 April 1699. Deze Brief wierdt gevolgt van het Mandement des Aartsbisschops van Kameryk aan zyne Geestelyken. Men kan het in de NootGa naar voetnoot(a) lezen. Voor dat ik een einde van het Quietistendom make, zal het niet onnut weezenGa naar margenoot+ den Lezer te berichten, dat men daar van geen geringe staaltjes in de oude Heidensche Filosofy vindt. Maar zonder zo hoog op te klimmen, zullen wy maar met twee woorden spreeken van het Quietistendom 't welk men kan toeschryven aan de Oostersche volkeren van Azia, en van deszelfs overeenkomst met het Westersche Quietistendom. Volgens de Siammers, wordtGa naar voetnoot(b) de eerste en voornaamste Gerustheit in God gevonden. God is in een eeuwige rust, en het is de rechte eigenschap der ware heiligheit van een Siammer, zyn best te doen om die Gerustheit na te volgen. Even zo bestaat een der grond-artykelen van het Christensch Quietistendom, in op eene onwerkzame wyze de eeuwige gerustheit van het Opperste Wezen te bespiegelen, en zich daar over te verwonderen. Daar is een Secte van Quietisten in China, dewelke tot haar grondstelling heeft, dat hoe men lediger en ongevoeliger is, hoe men meer gelykt naar een onbeweegbaar blok, of naar een | |
[pagina 266]
| |
steen, hoe men ook meerder nadert tot de volmaaktheeden van de Goddelyke Natuur. De Reizigers geven aan die Secte den naam van Leeggangers of Nietdoeners; een naam die wel zou konnen toegepast worden op onze volslagenste Quietisten, die ook ononhoudelyk prediken van de ongevoeligheit, en van eene zo volkomene verlochening van zich zelven, dat het als een vernietiging voor God wordt. Een ander grondbeginsel der Oostersche quietisten met opzicht tot de Godheit, bestaat in zich het Opperwezen te verbeelden als een wezen 't welk zo mysterieus en duister is, dat men zich daar van geen denkbeeld maken kan; en eenige onder hunne Leeraars, die zich daar van een denkbeeld pogen te maken, vervallen tot zulke vreemde buitensporigheden, enGa naar voetnoot(a) contradictien, dat het meerendeel van onze Reizigers ons dezelve voorstelt als Godlochenaars of Atheisten. Van gelyken leeren onze Quietisten, dat de ziel des gelovigen in de ware en volmaakte beschouwing, in de verlating van zich zelve, niet in staat is om zich eenig denkbeeld van God te maken. Zy bemint God zo als hy is, zonder op eenigerley wyze in te dringen in de natuur der eigenschappen van dat opperste Wezen; en dit gaat zo verre, dat zelfs de ziel in het hevigste van hare liefde, wenschen moet om dingen die met de heerlykheit dier eigenschappen stryden; gelyk dat God haar vernietige, haar uitschrappe uit het boek des levens enz. De liefde die zy voor God heeft, moet blind zyn. ‘Die liefde, zegt Molinos in zyne Guide Spirituelle, moet vooruitgaan, en de ziel moet het verstand achterlaten; de ziel moet God beminnen gelyk hy is, en niet gelyk de inbeelding hem aan haar voorstelt..... Zy moet hem beminnen zonder hem te kennen, onder den donkeren sluyer des geloofs enz.’ Eenige onder onze Mystike Leeraars, die getracht hebben op hunne wyze eenig denkbeeld van de Godheit te geeven, hebben zulks zo verkeerdelyk en zo gevaarlyk gedaan, dat hunne tegenstrevers geen zwarigheit hebben gemaakt van hen te houden voor Spinosisten, en zelfs voor volslagene Atheisten. Eindelyk, om voor tegenwoordigGa naar voetnoot(b) de overeenkomst niet verder voort te zetten, zal ik my vergenoegen met aan te merken, dat veele Oostersche Quietisten de menschelyke natuur voor zo wezendlyk verdorven, indien men zo spreken mag, houden, dat geenerley genade Gods bekwaam is haar uit die verdorvenheit te redden: en wy lezen by den Mystiken Tauler, ‘datGa naar voetnoot(c) alle de genadens van God te zamen gevoegt, niet bekwaam genoeg moeten zyn om den verdorven mensch te verheffen boven zynen slechten, verworpenen, en verachtelyken staat.’ 't Is waar dat men by de Oostersche Quietisten herhaalde zuiveringen heeft, waar door de ziel geloutert wordt, en eindelyk geraakt tot eene volkomene Apathie of onlydelykheit, dewelke zy niet meer quyt raken kan. Maar tot vergoeding daar van gaan de zielen van een menigte Christen-Quietisten hier beneden van den zuiverenden weg over tot den verlichtenden weg, waar langs zy, zelfs in deze waerelt, eindelyk vinden den vereenigenden weg, daar dan de ware onlydelykheit of gevoelloosheit haaren aanvang neemt; aangezien men daar, volgens de woorden van den Mystiken Eschius, moet levenGa naar voetnoot(d) zonder deelachtig te zyn aan eenig schepsel, zonder zonde, en zonder vermaak. |
|