Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
§. XVIII.
| |
[pagina 179]
| |
men. Of eindlyk heeft hy misschien gewilt de Vrouwen gansch en gaar ten prooye geeven aan de geilheid der mannen, hen verre verwyderende van het Paradys en van de geestelyke vermaaken, om haar alleen deel te doen neemen aan de dierlyke vermaaken deezes leevens.) Maar is het wel waar, zegt de Heer Reeland,Ga naar voetnoot(a) dat Mahomet zoo weinig beleeftheid heeft gehad voor eene kunne, waar op hy zoo smoor verzot was? Wat koste 't hem dog, om aan dezelve ook een plaatsje in 't Paradys te vergunnen? Zoo als ik daar over eens sprak, vervolgd hy, met mynen vriend Sike, welken men daarover meenigmaalen in Italië en elders had gesprooken, en die niet minder, dan ik, verwondert was, dat men de Mahometaanen een gevoelen (zoo wreedGa naar voetnoot(b) en) zoo ongerymd toeschreef: 't Is lang geleeden, gaf die geleerde man ten antwoord, dat ik drie plaatsen in den Alcoran heb aangeweezen, die dit stuk volkomentlyk ten voordeele der Vrouwen uitwyzen: De eerste in het XLste Kapittel. Al wie gelooft zal hebben, en goede werken gedaan zal hebben, 't zy Man, 't zy Vrouw, zal in 't Paradys komen.Ga naar voetnoot(c) (Ik vind in dat zelve Kapittel eene andere plaats, welke de Heer Reeland niet opgeeft; namentlyk die, alwaar de Engelen God aldus bidden: ‘Heere, uwe bermhertigheid strekt zig uit over de gansche weereld..... Vergeef hunne zonden aan de gene, die zig bekeeren, en uwe heilige Wet omhelzen, verlos hen van het helsche vuur; open hen de poort van den Hof van Eden, welken gy aan hen bereidt hebt, en aan hunne vaders, en aan hunne Vrouwen, en aan hunne kinderen en aan hun deugdzaam geslagt.’) De twee andere plaatsen van den Heer Sike zyn in het XIIIde en in het XVIde Kapittel. Voeg daar by deeze twee andere, namentlyk die van het XLVIIIste en van het LVIIste Kapittel, alwaar uitdrukkelyk gezegt word, dat de Geloovige Mannen en Vrouwen in het hemelsche Paradys zullen ingaan. Ga naar voetnoot(d) (Maar mogelyk is dit de hedendaagsche doorgaande Leere der Mahometaanen niet. Gy bedriegt u; zy wyken niet af van de Leere huns Meesters, en) tot een onfeilbaar blyk, dat dit een Artikel huns geloofs is, strekt, dat Chardin, die zoo veele jaaren onder hen verkeert heeft, ons daar van met de alderklaarste uitdrukkingen verzeekerd. Zie hier zyne eige woordenGa naar voetnoot(e): ‘Men zegt gemeenlyk, dat de Mahometaanen de Vrouwen buiten het Paradys sluiten. 't Is waar, dat zy ze daar buiten sluiten; dog 't is alleen in deezen zin, dat zy niet in eene en dezelve plaats zullen zyn met de mannen, voor welke 'er Hemelsche Vrouwen zyn, vry wat schoonder dan de Vrouwen van deeze weereld in de Wederopstandinge zullen zyn; en dat de Vrouwen die wederopstaan en zalig zullen zyn, ook, volgens hun zeggen, zullen wezen in eene plaats van vermaak, en aldaar, even als de welgelukzaligen in hunne plaats, genieten allerlei soorten van vermaaken. Ga naar voetnoot(f) (Chardin zegt niet, of 'er ook mans-persoonen zullen zyn voor die zoo gelukkige weggemoffelde Mahometaansche Vrouwen. Naar allen schyn heeft den Bedrieger de zaak onbeslist gelaaten; en zyne Leerlingen bekommeren zig niet om dezelve te beslissen: Maar volgens 't beloop van zyn zaamenstelsel der Leer, is 't zeer waarschynlyk, dat de vergelyking volkoomen zal moeten wezen; altoos het blykt door alle deeze getuignissen, dat Mahomet zeer gestelt was op de verandering, nadien hy dezelve heeft uitgerekt zelfs tot na dit leeven, en mogelyk zal hy ook regtvaardig genoeg zyn geweest, om dezelve in gelyke deelen tusschen de beide geslagten, te weeten het mannelyke en het vrouwelyke, te verdeelen, of ten minsten staatkundig genoeg, om te weten, dat hy ze beide van nooden had tot voortzettinge zyner droomeryen. Ik weet wel, dat Bayle niet van deeze | |
[pagina 180]
| |
gedagten is in het Artikel, daar hy van MahometGa naar voetnoot(a) handeld, en dat hy op andere gronden bouwd; dog ik zal, wanneer men dat begeerd, aantoonen, dat dat Artikel van zyn Woordenboek, zoo ten aanzien der zaaken, als ten opzigte der redeneringen, wel diende te worden hervormt.) |
|