Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§. XL.
| |
[pagina 212]
| |
tus, van Metrodorus, en van eenige andere oude Wysgeeren. Op nog eene andere plaatsGa naar voetnoot(a), beschuldigd hy hem, dat hy de Oostens en de Westens vermeenigvuldigd; eene ongerymdheid, zegt hy, die gebooren is uit het valsch gevoelen van de Meerderheid der Weerelden. Ga naar voetnoot(b) ('t Is hier de plaats niet, om dit geschil volgens de sterrekunde te onderzoekken. De Meerderheid der Weerelden kon, ten tyde van Mahomet, eene zeer grove dwaalinge wezen, en ik zou niet gaarne in de plaats des genen hebben gestaan, die van dezelve naar behooren in een Concilie was overtuigt: Dog zoo het hedendaags eene dwaalinge is, is het egter ten minsten geene kettery. Zelfs leerd men zulks in verscheide schoolen der Christenheid; en een Mahometaansch Vorst, die behaagen in de Wysgeerte vond, zou dezelve ook, volgens de mode, in zyne Staaten konnen invoeren.) Ga naar voetnoot(c) (Maar is het wel eene waarheid, dat Mahomet ooit eenigszins aan dat gevoelen is vast geweest? De Heer Reeland ontkend zulks, behoudens egter alle de agtinge, die men aan eenen man van die geleerdheid schuldig is, die ons eene zoo heerlyke vertaalinge, en eene zoo goede wederlegging van den Alcoran heeft gegeven, en die door eenen zoo nuttigen arbeid zoo veel by den Christelyken Godsdienst in 't algemeen, en by dit soort van Taalgeleerdheid in 't byzonder heeft verdient.) De Heer Reeland beweerd dan, dat het eene Hebreeuwsche wyze van spreeken is, dat is gezegt eene uitdrukkinge zeer gemeen onder de Jooden, om daar meede alle de geslagten der schepselen, die in 't Geheel-al zyn, te beteekenen. Op die wyze noemen zy God, den Heer der Weerelden, even als of zy zeggen wilden, den Schepper van verscheide soorten van schepselen, van de Weereld der Engelen, van de Weereld der lichaamen, van de Weereld der Menschen enz. waar in zy ook door de Samaritaanen zyn nagevolgt geweest, zoo als den Auteur zulks aantoond, en, op eene zeer geleerde wyze, in een ander stuk zyner werken verklaard.Ga naar voetnoot(d) Gelyk men nu nog de eene nog de andere niet kan beschuldigen, de Meerderheid der Weerelden te gelooven, schoon zy zig eveneens als Mahomet uitdrukken; zoo is het ook niet reedelyk aan den valschen Profeet tot misdaad te duiden eene zeer onverschillige Oostersche uitdrukkinge, en welke in eenen goeden zin kan worden opgenoomen: Te meer, nademaal in een Arabisch Manuscript, 't geen als eene uitlegginge is van Manuël van Borhaneddin, staat, dat men wel zegt, de Weereld der Engelen, de Weereld der Menschen, de Weereld der Geesten; en dat den Abt Maracci zelf ons leerd, dat men beweerd, dat Saïd Almosaïeb, een Mahometaansch Schryver, gezegt zoude hebben, dat 'er zeshonderd Weerelden in de Zee, en vier honderd op de Aarde waren: Want zoo die Weerelden op de Aarde of in de Zee zyn, ziet men wel, dat het geene Weerelden zyn, die verre van ons af zyn geplaatstGa naar voetnoot(e) (gelyk die van Democritus of van den Heer de Fontenelle:) Het zyn de verscheide soorten van schepselen, welke ons bekend of onbekend zyn, en over welke hy, die ze geschaapen heeft, den Souvereinen Heer en Meester is; en tot een blyk, dat dit den waaren zin van Mahomet is, diend, dat de Oostersche Overzettingen van den Alcoran, en de alderbeste,Ga naar voetnoot(f) als namentlyk die van Malaca en van Javan, het aldus hebben vertaalt: Gelooft zy God, die een Heer is der ganscher Weereld, of, die den Meester van 't Geheel-al is; dat is te zeggen, in 't algemeen van alle schepselen, en van derzelver onderscheide soorten.Ga naar voetnoot(g) (Is 'er wel iets regtzinniger, zelfs volgens de oude Wysgeerte?) In de tweede plaats, zegt myn Schryver, zyn 'er meenigvuldige plaatsen in den Alcoran, waar in het zelve word gevonden, en alwaar den Abt Maracci onwederspreeklyk genoodzaakt is, het zelve over te zetten door dat van Schepselen; om reedenen, dat, zoo hy 't Weerelden overzettede, het zelve geenen zin altoos zoude hebben. Overmits dit nu doorgaans de beteekenis van dat woord is, en dat het eenen zeer goeden zin maakt, wanneer | |
[pagina 213]
| |
men overzet den Heer van alle Schepselen, en dat ook de hedendaagsche Mahometaanen daar meede overeenkomen, waarom dog zou men zwaarigheid maaken over eene uitdrukkinge, die ten minsten twyfelagtig, en zeekerlyk zeer aanneemlyk in eenen goeden zin is? |
|