Inhoudsopgave
Voorreden. Totten Sangher.
De Drucker wenscht den Christelijcken Sangher, Salicheyt.
§ De wijse des eersten, is ghelijckt begint.
§ Na de wijse: Singt den Heere een nieuwe Liet.
§ Na de wijse: Te Mey als alle de Voghelen singhen.
§ Na de wijse: Ontwaeckt nu Israel doet op v ooren.
§ Na de wijse: Damour my plaint.
§ Na de wijse: Aupres de vous.
§ Na de wijse: Sy lieten my daer alleyne staen.
§ Na de wijse: Vant liet vanden Coninc van Denemerck. O Rat van auontueren.
§ Na de wijse: Adieu ick moet v laten.
§ Na de wijse: Als ick riep met verlanghen.
§ Een Ander.
§ Na de wijse: Ick en gae niet meer ter Gouwe, schoon ionckvrouwe.
§ Na de wijse: Ontspringt ghy gheestkens amoreus.
§ Na de wijse: Aenhoort O Israel.
§ Na de wijse: Sijt onbeureest, ghy Capiteynen meest.
§ Na de wijse: Een liet eerbaer.
§ Een ander.
§ Na de wijse: Hoort altesamen een vermaen.
§ Na de wijse: Ghy Adams generatie.
§ Na de wijse: Mijn man is na der Gouwe.
§ Na de wijse: Vanden .150. Psalm.
§ Na de wijse: Alst past by Apetijte.
§ Na de wijse: Niet al ghelijck, Die roepen Heere Heere.
§ Na de wijse: O Rat van auontueren.
§ Na de wijse: Ghy Babyloonsche Hoere.
§ Na de wijse: Ick heb ghedraghen wel seuen Iaer.
§ Na de wijse: Het is seer corts en onlancx geleden. Oft op de wijse: O waerheyt hoe zijt ghy nu vertreden.
§ Na de wijse: Op v betrou ick Heere.
§ Na de wijse: De Mey staet nu schoon ghebloeyt.
§ Na de wijse: In doots ghewelt lach ick gheuaen.
§ Na de wijse: De vogelkens inder muyten.
§ Na de wijse: Het was een proper Meysken.
§ Na de wijse: Godt wy roepen alle tot dy.
§ Na de wijse: Moy et mon compaignon, vng iour par fantasie.
§ Na de wijse: Ten sal niet eeuwich dueren.
§ Na de wijse: Emanuel is wtgetoghen.
§ Nae de wijse: Maer ey wat schilt dat Ruyters pluymen, etc.
§ Na de wijse: Wy varen na sinte Reyn wt.
[DEs Gheestes iuecht]
§ Na de wijse: alst begint. Oft: O Sion wilt v vergaren.
§ Na de wijse: Beweent nu uwen val//al, Ghy Iesuijts ghetal.
§ Na de wijse: Het reghende seer, ende ick wert nat.
§ Na de wijse: Te Mey als alle de voghelen singhen.
§ Na de wijse: Ten is niet lange geleden, dat ick ginck by nachte.
§ Nae de wijse: Vanden .xx. Psalm Dauids.
§ Na de wijse: Van cort Rosijnken.
§ Na de wijse: Alst begint.
[Een nieuwe liet // vaet mijn bediet]
[Een goet nieu liet heb ick bedacht]
[Een vader goet // des huisgesins seer vroet]
[Een eewighe vruecht die niet en vergaet]
[Een goet nieu liet wt de Schriftuer]
[En straft my niet, O Heere]
[Een yeglijc boom die geen goede vrucht voort en brengt]
[Een nieuwe Liet wilt hooren]
[Eertijts tis waer]
[Een Liet wil ick beginnen]
[Een nieu liet wil ick heffen aen]
[Ghy verliest uwen tijt]
[Ghy Adams generacie]
[Ghy die Christum hebt aengedaen]
[Ghenade ende vrede]
[Gods woort prijst claer // int openbaer]
[Gepeyns gepeyns ghi maect mi fantasie]
[Ghy Christen Broeders te samen]
[Gabriel was van Godt ghesonden]
[Ghy cleyn Hoopken wtuercoren]
[Ghy Christenen wilt verblijden]
[Ghy Broeders en Susters weest verblijt]
[Ghelooft sy Godt de Heere]
[Ghebenedijt Sy Godt den Vadere ons Heeren]
[Ghy Christen schaer]
[Ghy die den ouden Adam fel]
[Ghy vriendekens wilt hooren wat]
[Ghi cleynen hoop weest nu wel gemoet]
[Ghelijck door eens menschen misdaet]
[Godts salichmakende ghenade groot]
[Ghy Christen broeders geestelijc beraen]
[Ghy die Christum hebt aenghedaen]
[Godt en Mammon met goet opstel]
[Ghy die door tsGheests vernroyen]
[Ghemerct dat diuersch volck versaemt]
[Ghy Heeren Rechters, inde landen]
[Ghy cleyne Christen hoopken och]
[Ghy roemende wijse, wat hebt ghy doch]
[Groot ende cleyn // wilt hooren ghemeyn]
[Ghenade vrede tsamen]
[Gheeft lof en prijs te samen al]
[Ghy Broeders altesamen][
[Ghebenedijt O mijn siel altijt den Heer]
[Ghy Christen hoort dit cleyn vermaen]
[Ghenade ende vrede]
[Godt is onse toeulucht]
[Godt is een Godt der goden]
[HEt zijn periculose tijden]
[Hoort al die blijschap rapen]
[Hoort na Paulus ghewaghen]
[Hoort al te gaer // int openbaer]
[Hoort toe ghy menschen opter eerden]
[Het sweert is weer scheyden]
[Hoort ende siet // wat ons Joannes bediet]
[Hoort Broeders allegader]
[Hoort toe ghy Christen alle]
[Het ongeluck leert mercken]
[Hoort vrienden al // int aertsche dal]
[Het naect de laetste daghen]
[Hoort toe ghy Broeders al te samen]
[Hoe wel swerelts dienaren ghelijck]
[Hoe wonderlijc zijn de wercken Gods]
[Hoort vrienden al // hier in dit aertsche dal]
[Hoort doch nu al te samen]
[Hoort nu, O Godt van Israel]
[Hoort ghy veruolghers vol van spijt]
[Hoort alle menschen cleyn en groot]
[Hoort toe ghy Christen al ghemeyn]
Helpt my Godt in uwen Name
[Het licht der werelt is opghestaen]
[Hoort mensche boos van natuer]
[Het sal my niet beswaren]
[Hemels Vader ontfermt doch my]
[Het blijct nu alle daghen]
[Hoort menschen wilt niet slapen]
[Hoort vrienden altesamen]
[Hoort vriendekens ghepresen]
[Hoe soudick swijghen siet]
[Ick bidde Heer dat ghy my bystaet]
[Ick hoorde een maecht singhen]
In sdoots ghewelt lach ick gheuaen
[Ick ben seer bedroeft int herte mijn]
[In druck, lijden en groot torment]
[Ick claech v (O Heer) mijnen noot]
[In bitterheyt der sielen]
[Ick wil my gaen verhueghen]
[Ick roep v O Hemelsche Vader aen]
[Ick sal v met vruechden openbaren]
[Ick hoorde een maechdeken singhen]
[Ick sal v voorwaer // ghy Christen Schaer]
[Ick roepe tot v met hertelijcke verlangen]
[Ick arm schaep aen de groen heyde]
[Ick sal v een Liet verbreyden]
[Ick hoore de Basuyne blasen]
[In desen tijt Christen Broeders bequaeme]
[Ick wil den Heere ghebenedijt]
[Ick heb ghesien den tijt]
[Ick heb droefheyt vernomen]
[Ick roep tot v wt dieper noot]
[Inden Jare vijfthienhondert En achtenvijftich claer]
[Ick wil een liet beginnen hoort]
[Ick moet v singhen een nieu liet]
[Ick arm schaep aen der heyden]
[Ick moet eens gaen vertellen]
[Ierusalem hoort // ws Conincx woort]
[Ick hoorde in Sion een lieffelijcke stem]
[Ick moet, O Heer, v louen]
[Ick roep tot dy O Heer verhoort mijn claghen]
[Ic seg adieu // vleesch bloet, wy moeten scheyden]
[Ick wil een liet gaen singen]
[Ick bid v Hemelsche Vader mijn]
[Ick dancke Godt almachtich van zijn genade soet]
[Ick ben de Heere alleen v Godt]
[Ick ben (seyt Christus) de wech, de waerheyt claer]
[Ick moet suchten en claghen]
[Ick arme kint // waer sal ick keeren]
[Ick roep tot Godt wt dieper noot]
[In mijnen geest // moet ic veriubileren]
[Keert v van uwe boose weghen]
[Kinders bequame // des Rijcks Gods erfghename]
[Loeft Godt den Heer]
[Loeft Godt en prijst hem seere]
[Laet ons hebben onder malcander reyne liefde soet]
[Laet ons den Heere gaen louen]
[Laet ons den Heere louen]
[Loeft den Vader hier in dit leuen]
[Laet ons met sange, nu gaen verblijden]
[Laet ons dat woort Gods prijsen]
[Laet ons den Heere singhen]
[Laet ons den Heere gaen singen een lof]
[Laet ons den Heere louen]
[Mijn God waer sal ick henen gaen]
[Mijn siele loeft den Heere]
Een Liedeken om met tween te singhen.
[Met menschelijcke tonghen niet]
[Mijn kint wilt ghy ontfaen mijn reden]
[Mijn siel verhuecht haer in den Heer]
[Merckt wel wat God doet openbaren]
[Met reyne handen hooghe opgeheuen]
[Mijn Heer, mijn Godt nu op my siet]
[Mijn siele mach gheen troost ontfaen]
[Mijns Vaders lant // my onbekant]
[Mijnen geest die heeft altoos verlangen]
[Mijn siele loeft den Heere goet]
[Moyses seer vierich in alle zijn wesen]
[Maeckt uwen weghe goet]
[Maeckt nu iolijt, die zijt van Christus bende]
[Mijn Heeren merckt te deghen]
[Menschen wilt al op waken]
[Meenenaers v vercleent]
[Na datmen veel twist siet geresen]
[Niemant wel can]
[Niet alle ghelijck]
[Nv zijn de veruaerlijcke daghen]
[O Vleesch quaet van manieren]
[O ghy crijschlieden van Gods cracht]
[O Sion wilt v vergaren]
[O Heer van grooter crachten]
[Christen Broeders ient]
[Och wee des angsts die my omuanghen heeft]
[Och Godt wilt mijns ontfermen]
[Och God almachtich vader van hier bouen]
[O Mensch aenhoort // des Heeren woort]
[O Waerheyt hoe zijt ghy nu vertreden]
[Ons weghen // ter deghen]
[Och Heere almachtich vader gebenedijt]
[O Godt aenhoort desen droeuen sang]
[Och Broeders weest toch niet bedroeft]
[Ontwaeckt ghy menschen ouer al]
[O Heer aensiet al mijn lijden groot]
[O Heere der Heeren // v alleen salmen eeren]
[O Heer al inder eeuwicheyt]
[Ons gelooue staet vast op Godes ghebot]
[O Syon wtghelesen]
[Och Heere ghi staet altijt in mijnen sinne]
[Och vrienden al te samen]
[O Heere wilt Syon ontfermen]
[Ontwaeckt, springt wten slape]
[O Lieue menschen ouer al]
[O Broeders wilt v verblijden]
[O Broeders wilt nu verblijden]
[O Broeders laet ons met vrolicheyt]
[O Hemelsche Vader hoe goet zijt ghy]
[O Heer aenhoort mijn claghen]
[O Heere laet my dichten]
[O Heer ick claghe v mijnen noot]
[O Broeders wilt nu vruecht hanteren]
[O Heer wilt my verhooren]
[O Mensch aenhoort // des Heeren woort]
[O Mensch aenhoort, siet ende smaeckt Gods woorden]
[O Heere groot van machte]
[O Heere Godt almachtich]
[O Heer wanneer // sal ter neer // tboos begheer]
[O Heer God ick mach wel claghen]
[O Christen broeders en wilt nu niet slapen]
[O Heere Godt, v Goddelijck woort]
[O Herders van Sion coene]
[O Godt almachtich Heere]
[O Ghy Israelijtsche Schare]
[O Heere Godt wilt ons bystaen]
[O Sion hout v vaste]
[O Heere Godt Almachtich]
[Om Sion wil ick niet swijghen]
[O Godt mijn Schepper ient]
[O Jerusalem hoort // des Heeren woort]
[O Godt hoe ydel zijn alle menschen]
[Ontwaeckt ghy Herders van Israel]
[O Menschen wilt v bekeeren]
[O Crancheyt des vleesch, nu wilt v trueren laten]
[Ontwaeckt nu al ghelijck]
[O Heer verhoort toch mijn gheclach]
[Op v betrou ick Heer]
[O Heer Almachtich Vader goet]
[O Heere God toch op ons siet]
[O Heere sterck van crachten]
[Och Broeders ende Susters hoort]
[O Godt ghy zijt mijn toeuerlaet]
[O Heere Godt van grooter machte]
[O Mensch na dat goede wilt sporen]
[Periculoose tijden]
[Paulus ghebiet]
[Rijst wt des doots beswaren]
[Rijst wt den slaep, wilt vruecht bedrijuen]
[Rijst wt den slaep, nu niet en vaeckt]
[Reyst buyten tslants als coopman vroet]
[Rooseknoppen soetguerich]
[Singt den Heere een nieuwe liet]
[Staet op die daer leyt versmacht]
[Scheyt v wt Babel siet]
[Siet toch wat arme // schapen zijn wy]
[Siet, smaect en wilt Gods cracht beseffen]
[Siende blent en hoorende doof]
[Sterct my O God mijn toeuerlaet]
[Singhet den Heer een nieuwe Liet]
[Salich zijnse die lijden]
[Siet aen O Heer dit lijden]
[Susters inden Heere]
[Staet op, ende vraecht // na den wech sonder mincken]
[Seer minnelijcke groet // zijn moet]
[Tis nu schier al]
[Tot God mach ick wel droeuich clagen]
[Te recht mach hy zijn blijde]
[Tveruolch is nu in saisoene]
[Tot v O mijn Heer]
[Traghe slappe handen]
[Tribulaci en verdriet]
[Verhuecht v doch met my]
[Verblijt v ghy creatueren]
[Verhuecht en wilt verblijden]
[Vernieut v inden geest, wie dat ghy zijt]
[Vader ons in Hemelrijck]
[Vleesch ende bloet comen mi nu bestrijden]
[Verhuecht ghy Christen alle]
[Vader God van grooter waerdt]
[Vader inder eeuwicheyt]
[Wilt v nu ledich stellen]
[VVilt ghy wesen een oorloochs man]
[VVaerom zijt ghy so droeue]
[VVaect op, waect op, tis meer dan tijt]
[VVaeckt op ghy Christenen, ghy cleyne schare]
[VVilt onderhouden Gods gheboden]
[VVandelt als uwen roep betaemt]
[VVel hem die in Gods vreese staet]
[VVilt aenhooren een nieuwe Liedt]
[VVel salich is hy die God vreest]
[VVaeckt op, O mensch tis de vre]
[VVilt met my vrolick wesen]
[VVijckt af van uwen thooren]
[VVy die des Heeren Ghemeynte zijn]
[VVaect op O menschen groot ende cleyne]
[VVilt niet vreesen, ghy Christen verheuen]
[VVeest doch verblijt, alsnu in dit saysoen]
[VVy die roemen te zijne]
[VVy die nu zijn in banden]
De Tafel van de drie Hondert ende eenentwintich Liedekens, in dit Boeck begrepen, inhoudende de Folia, ofte de Bladeren daer elc Liedeken op begint, met ooc het beginsel oft eersten regel der seluer Liedekens.