Veelderhande liedekens, gemaect uut den Ouden ende Nieuwen Testamente
(1582)–Anoniem Veelderhande liedekens– AuteursrechtvrijC Na de wijse: Van de drie Brugghelinghen. | |
[Folio 227r]
| |
O Vleesch quaet van manieren
Ghy valt my altijts rebel
Qualijck can ick bestieren
V torment en v ghequel
Waer ick gae ghy met my gaet
Mijnen wille wederstaet
Dijn boos begeeren en valschen raet.
Soudick altijts ghedoogen
Dat ghy my voor ooghen lecht
Ghy sout my doen verdrooghen
Dunckt v dat te wesen recht?
Mijn ghenoechte ghy benijt
Mijn steruen is v iolijt
Ghy bekijft my als ick ben verblijt.
Ghy en cont niet gheuroeden
Ga naar margenoot*Dat des werelts lust verdwijnt
En dat al hare goeden
Niet en zijn dat wesen schijnt
Want wat ist, dan hooghen moet
Lust der ooghen, die verdoet
Ga naar margenoot†De smaecke van dat eeuwighe goet.
Sy en zijn niet verloren
Al die rijck hebben gheweest
Ga naar margenoot‡Abraham eerst al voren
Die was rijck, alsomen leest
Ga naar margenoot*Isaac ende Ga naar margenoot† Jacob me
Ga naar margenoot‡Dauid wan menighe ste
Ga naar margenoot*Wie tiumpheert so Salomon de.
Dat waren al figueren
Van dat toecomende was
Die nu niet en wil trueren
In dees werelt broos als glas
Met Christo lijden verdriet
Die en sullen singhen niet
Ga naar margenoot†Dat eeuwich ghenoechelijcke liet.
Machmen met blijde wesen
En Godt behaghende zijn
| |
[Folio 227v]
| |
Moeten sy zijn verknesen
Druck, lijden, en swaer ghepijn
Die Godts Rijck sullen ontfaen
Dat en can ick niet verstaen
Hoe sout met de werelt danne gaen?
O vleesch met uwen ooghen
Godts werck ghy niet wercken kuent
Ghy moet v anders pooghen
Dat zijnen Gheest in v wuent
Daer niet v naeckt swaren noot
Lijden en tormenten groot
Thelsche vier ende eeuwighe doot.
Ghy sout my wel doen rasen
Met uwen droeuighen sanck
Het schijnt dat zijn al dwasen
Die tvleesch niet en maken cranck
Ga naar margenoot*Seyt Paulus niet wilt verblien
Met den blijden tallen tien
Waerom en mach dan geen vruecht geschien?
Dat en moecht ghy niet trecken
Tot uwen voordeel voorwaer
Men mach met twoort niet gecken
Ga naar margenoot†Want tis louter en claer
Blijde zijn is Godts consent
Ga naar margenoot‡Maer niet met de werelt blent
Want sulcken blijschap neemt quaden ent.
Ick en can niet begrijpen
Al tghene dat ghy my preeckt
Wanneer mijn ooghen zijpen
Hope, dancken my ontbreeckt
Maer als mijn herte veruruecht
Al mijn leden zijn verhuecht
Ick dancke Godt dan wel van zijn duecht.
Ghy en cont Godt maer dancken
Alst na uwen wille coemt
Ten sy dat ghy de rancken
Af snijt, daer ghy v af roemt
En dat uwen lust versterft
V natuer en sin verderft
| |
[Folio 228r]
| |
Gods Rijck my nemmermeer en verwerft.
Wilt ghy my nu doen steruen
Als mijn leuen my wel lust
De doot sal wel door keruen
Mijn herte, dus weest gherust
Als die coemt, ick moeter an
Steruen sal ick ymmers dan
Daer en ontgaet wijf, kint ofte man.
Ga naar margenoot* Steruen dat moet ghy leeren
Eer die doot v ouerualt
Want tis tghebot des Heeren
Wee hem die daer teghen calt
Swijget vleesch stinckende mes
Christus die dat leuen es
Ga naar margenoot†Sterf selue om onsen wil expres.
Ick moet my laten dwinghen
Die reden valt my te sterck
Ick cans niet ontspringhen
Als ick daer op neme merck
Maer al houdick my nu stil
Het is tegen mijnen wil
Ick vreese noch voor menich gheschil.
Ghy en moecht v niet roeren
Om te maken discoort
Ghy en sult niet veruoeren
My van dat Goddelijck woort
Ga naar margenoot‡Twelck de siele altijt spijst
En den rechten wech aen wijst
Hoe seer ghy claecht, kermt, strijt ende knijst.
Mach mijn claghen niet baten
So wil ick rusten mijn hooft
Ende mijn kermen laten
Want mijn macht vindick berooft
Tgaet met anders dant plach
Dat ick wil, ick niet en mach
Dus kies ick voor tbest, een goet verdrach.
|
|