Veelderhande liedekens, gemaect uut den Ouden ende Nieuwen Testamente
(1582)–Anoniem Veelderhande liedekens– AuteursrechtvrijC Na de wijse: Al mijn ghepeynsen doen my so wee.
OCh Ga naar margenoot† wee des angsts die my omuanghen heeft
De werelt doet my so menich verdriet
Het vleesch dwelck altijts voor lijden beeft
Maect droefheit en clage als hem druc geschiet
Och waer sal ick vlieden, mijn cracht is niet
De Viant wil my heel vernielen
Dus wil ick singhen een droeffelijck Liet
Tot den Bruydegom mijnder sielen.
Ga naar margenoot‡ Och Heer wilt mijns ghenadich zijn
Ga naar margenoot*Want ick verheffe mijn siele tot dy
Als ick v aenroepe, O Schepper mijn
O Heere en gaet doch niet verre van my
Ga naar margenoot†Ontwaecket Heere hoe langhe slaept ghy
Ontwaeckt en verstoot ons niet teenemale
O Heere der Heeren staet ons nu by
Op dat ons Gheloof niet en fale.
Ga naar margenoot‡ Gelijc slachschapen worden wy verworcht
Om uwent wille so maectmen ons bloot
Ga naar margenoot*O Heere weest my een vaste Borcht
Gheeft my nu stercheyt in desen noot
Ga naar margenoot†Wie sal ons scheyden van Gods liefde groot
Druck, angst, veruolch oft tribulacy
Sweert, vier noch water, ia noch de doot
En mach ons scheyden door zijn gracy.
Ga naar margenoot‡ De Heer is met my, ick en vreese niet
Van alle dat my den mensche doet
De Heere is met my om te helpen siet
Ick sal sien mijnen lust aen mijn vianden verwoet
Ga naar margenoot*Tis beter te betrouwen op den Heere goet
Ga naar margenoot†Dan hem op menschen te verlaten
| |
[Folio 233v]
| |
Tis beter te hopen op den Heere soet
Van op de Princen hooch van staten.
Ga naar margenoot‡ Alle Heydenen die omuanghen my
Maer inden naem des Heeren wil icse verslaen
Sy zijn my al om en om ghecomen by
Maer door den Heere sullen sy worden verdaen
O Heer siet doch hoe sy ons versmaen
Ghelijck de bijen sy my omringhen
Sy zijn gheblust als vier in doornen saen
Inden naem des Heeren wil icse tonderbringen.
Ga naar margenoot* Men stiet my dat ic soude vallende zijn
Mer de Heere hielp mi door zijn machticheit
De Heer is alleen de sterckte mijn
Mijnen lofsanck ende mijn salicheyt
Daer is een stemme van vrolijcheyt
Int huys der oprechter, soot is beschreuen
De rechte hant des Heeren is hooch verheuen.
Ga naar margenoot† Heere wie is onder de goden ws gelijck
Wie is so machtich inder heerlijcheyt.
Ga naar margenoot‡V is de cracht ende dat Rijck
Vanden beghinne tot inder eeuwicheyt
Ga naar margenoot*Ghy hebt v volck in uwer bermherticheyt
Verlost van Pharao tonsen exempel
Ende hebtse door v groote stercheyt
Ghebrocht tot uwen heylighen Tempel.
Ga naar margenoot† Ick en sal niet steruen, maer leuen altijt
En vertellen dat werc des Heeren verheuen
De Heere heeft my wel ghecastijt
Mer hy en heeft my de doot niet ouergegeuen
Al worden wy nu aldus verdreuen
Meynt niet dat Godt ons heeft verlaten
Christus seyt selue, men vintet gheschreuen
Ga naar margenoot*Om mijn woort sal v de werelt haten.
Ga naar margenoot† Doet my open de poorten der gerechticheyt
Dat ick daer mach in gaen den Heer aenbeden
Ga naar margenoot‡Dat is de enge Poorte die totten leuen leyt
Christus heeft selue daer door ghestreden
Eenen wech van weynich menschen betreden
| |
[Folio 234r]
| |
Hy is seer enghe, nau ende banghe
Op desen wech hebben so vele gheleden
Die Christum na hebben gheganghen.
Ga naar margenoot* De steen die de timmerlieden verworpen hiet
Die is gheworden tot eenen hoecksteen
Dat selue is vanden Heere gheschiet
Dwelc groot wonder voor onsen oogen scheen
Het is van Christo gheschreuen alleen
Hy was ghesonden van zijnen Vader
Ga naar margenoot†Tot in zijn eygendom, maer sy achten hem cleen
So doodden hem, als een misdader.
Nu prijst den Heere O Jerusalem
Ga naar margenoot‡Die zijnen Gheest op v heeft wt ghestort
Ghy liefhebbers Christi nu volghet hem
Ga naar margenoot*Tredet hem na met dat sweert des Geests omgort
Ga naar margenoot†O volck dat door den Heere salich wort
Wilt nu al vromelijcken strijden
Onsen druck is cleyne, ons lijden is cort
Voor een so grooten verblijden.
Ga naar margenoot‡Desen dach heeft de Heere ghemaeckt
Laet ons verblijden, en vrolijck daer in zijn
Ga naar margenoot*Heft op v hooft ende siet, onse salicheyt naect
Laet ons nu vallen voor des Heeren aenschijn
O Heere helpt, O Heere latet gelucken fijn
Ghy zijt mijn Godt, verhoort mijn bede
Ga naar margenoot†Och Heer ontfangt doch den gheeste mijn
In uwen eeuwighen vrede.
|
|