Veelderhande liedekens, gemaect uut den Ouden ende Nieuwen Testamente
(1582)–Anoniem Veelderhande liedekens– Auteursrechtvrij
[Folio 3r]
| |
§ De wijse des eersten, is ghelijckt begint.
AL mijn ghepeynsen doen my so wee
God moet ick clagen mijn swaer verdriet
Al de baren van de wilde zee
Gods volck men nu oueruallen siet
O Godt al tlijden dat ons geschiet
Geeft cracht dat wijt mogen verdragen
Ga naar margenoot* Cain Abel neerstelijck bespiet
En slaet hem doot sonder vertraghen.
Ga naar margenoot† Ismael Isaac verdruct en quelt
Hy en mach niet leuen met vreden
Ga naar margenoot‡ Abimelech wort Rechter ghestelt
Een bastaert vol van quade zeden
Die van Sichem gheuen hem accoort
Ghelt wt den tempel, sonder toeuen
Sijn broers op eenen steen hy vermoort
Daer toe huerende loose boeuen.
Ga naar margenoot* Om dat Iacob soeckt dat beste lot
Coopende de eerste gheboorte
Van zijn broeder Esau seer sot
Ga naar margenoot† Die versteken is met zijn soorte
Van tghebenedijen zijns vaders soet
Dwelck als hijt niet en can ontfanghen
Ga naar margenoot‡ Iacob veruolcht hy rasch metter spoet
Om dooden hem, staet zijn verlanghen.
Ga naar margenoot* Pharaos schencker wt den kercker gaet
Maer Ioseph moet gheuanghen blijuen
Ga naar margenoot† Los wort ghelaten Barrabas quaet
Maer Christum die moetmen ontlijuen
Hoereerders, dronckaerts, zijn sonder noot
Al spreken sy vande Schriftuere
Maer die Godts woort wil beleuen bloot
Die gheeftmen vrede niet een vre.
Ga naar margenoot‡ Pharao de kinders Godts benijt
| |
[Folio 3v]
| |
Om dat sy wassen en vermeeren
Al dat manlijck is, doet hy door spijt
Dooden, van zijn knapen en heeren
Ga naar margenoot† Herodes coemt oock seer stout int velt
En soeckt te dooden met practijcke
Christum, daer toe doet hy groot ghewelt
Vreesende tverlies van zijn Rijcke.
Ga naar margenoot‡ Om dat Caleb ende Iosue
Tschoone landt van beloften prijsen
Ende moet gheuen met neerstiche
Die van het innemen afgrijsen
En haer voorhouden des Heeren woort
Biddende dat zijt niet vercleenen
Op haer ghelijck roept al tvolck verstoort
Dese twee mannen salmen steenen.
Ga naar margenoot* Nahas de Ammonite seer fel
Serpentich vol toouenaers treken
Beleght Iabes in Gilead snel
De welcke hem om vrede spreken
Maer hy en wil maken gheenen paeys
Tot gheen accoort wil hy hem pooghen
Ten sy dat hy met seer veel ghecraeys
Wt steken mach haer rechter ooghen.
Ga naar margenoot† Om dat Ahimelech Dauid spijst
Ende raedt voor hem vraecht den Heere
Ende hem een sweert geeft, Saul verwijst
Ahimelech, met cleynder eere
Vijf en tachtentich mannen met hem
Die alle lijnen rocken droeghen
Doet dooden op eenen dach Saul slem
Om dat sy Dauid niet en wroeghen.
Ga naar margenoot‡ Saul door zijn afuallen ontsint
Wil hem altijts aen Dauid wreken
En van Ga naar margenoot* Absalon zijn eyghen kint
Wort Dauid benijt en versteken
Na hem werpt Ga naar margenoot† Semei opstinaet
Steenen, en vloect hem met quaey woorden
Ga naar margenoot‡ Achitophel gheeft subtijlen raet
Om Dauid met list te vermoorden.
| |
[Folio 4r]
| |
Ga naar margenoot† Wanneer de man Gods coemt te Bethel
Teghens den Altaer propheteren
Ieroboam gheeft terstont beuel
Hem te grijpen om persequeren
Ga naar margenoot‡ Assa de Coninck set Hanani
Den siender, in tgheuanckenesse
So saen hy hem coemt vrijmoedich by
Doende door Godts beuel een lesse.
Ga naar margenoot* Iesabel heeft macht en heerschappije
Om Godts Propheten te vernielen
Met haer eten en drincken blije
Haer Priesters die vol boosheyt crielen
Vluchten moeten oft steruen de doot
Die haer knien niet en willen buyghen
Voor Baal, Ga naar margenoot† Abdia met arbeyt groot
Verbercht en spijst Christus ghetuyghen.
Ga naar margenoot‡ Achab begheert met seer schoonen schijn
Naboths wijngaert tot zijnder baten
Om maken een coolhof, Naboth fijn
En wil zijn erfdeel niet verlaten
De Coninck Achab daerom heeft druck
Iesabel die doet hem beeruen
Den wijngaert, door eenen loosen truck
Dies moet Naboth onschuldich steruen.
Ga naar margenoot* Om dat Micheas anders voorsecht
Dan al Achabs valsche Propheten
En waerschout hem door Gods woort oprecht
Gheuanghen wort hy en ghesmeten
Om dat Ga naar margenoot† Ieremias anders preeckt
Dan de Coninck en tvolck wil hooren
In eenen diepen put men hem steeckt
Door wreetheyt en nijdich verstooren.
Ga naar margenoot‡ Wanneer de Propheet Vrias
Voorseyt tquaet dat staet te gheschieden
Ioachim ghebiet op tselue pas
Hem te dooden, dies kiest hy tvlieden
Na Egypten, Ioachim ontstelt
Seyndt dienaers na hem sonder dralen
Met tsweert zijn preken hy hem verghelt
| |
[Folio 4v]
| |
Tlichaem doet hy oock smaet behalen.
Ga naar margenoot* Amasia door sConincx ghebodt
Verbiet Amos zijn preecken crachtich
Maer Amos blijft onderdanich Godt
En vercondicht zijn woort waerachtich
Sacharias met Gods Gheest vereent
Om Ga naar margenoot† dat hy straft tvolcks quaey manieren
Wort door tbeuel des Conincx ghesteent
Accoort zijn sy, in dat bestieren.
Ga naar margenoot‡ Sidrach, Misach, en Abdenago
Om dat sy niet willen aenbeden
Nabuchodonosors beelde, so
Moeten sy na den ouen treden
Diemen seuenweruen heeter maeckt
Dan men te voren plach te doene
Maer Godt de Heere voor henlien waeckt
Dies zijn sy vrymoedich en coene.
De Princen ende Lantuoochden me
Om dat sy niet connen vercloecken
Daniels gheest en ghestadiche
Oorsaeck Ga naar margenoot* om dooden hem, sy soecken
Sy doen teeckenen den Coninck blent
Een mandament niet om verscherpen
Waer door sy Daniel excellent
Inden cuyle der Leeuwen werpen.
Ga naar margenoot† Om dat Tobias arbeyt en slaeft
Godts volck te troosten, spijsen, cleeden
En de verslaghen neerstich begraeft
Sennaherib niet om verwreeden
Ghebiet datmen daerom dooden sal
En berooft hem van alle zijn goeden
Sijn wijf, zijn soon, en hy vluchten al
Naeckt berchtmen hem om tlijf behoeden.
Ga naar margenoot‡ Om dat Achior oprecht verhaelt
Godts groote wonderlijcke daden
Holofernes hoochmoedich betaelt
Met wreetheyt hem zijn wijs beraden
Sijn groote heeren dencken ghemeen
Hem te dooden, om zijn vermonden
| |
[Folio 5r]
| |
Handen, voeten (eer si van hem scheen)
Worden aen eenen boom ghebonden.
Ga naar margenoot† Thien duyst ponden siluers presenteert
Haman, om mandament verweruen
Sijn houerdye hem daer toe moueert
Israel wil hy heel verderuen
Met listen den Coninck hy vertoocht
Dat noodich is so te gheschieden
De Coninck ghelooft hem en ghedoocht
Dat hy (so hy wil) mach ghebieden.
Antiochus de wreede tyrant
Ga naar margenoot* Wil wtroeyen al Godts gheboden
En oprechten int beloefde lant
Sijn valsche versierde Afgoden
Ga naar margenoot† So wie dat Gods beuel houden wil
De doot seer straf moet hy besueren
Beroerte maeckt hy, en groot gheschil
Godts volck doet hy iammerlijck trueren.
Ga naar margenoot‡ Om dat Susanna gheen ouerspel
Met de Ouders en wil hantieren
Door gramschap ende nijdich ghequel
Raet om haer dooden sy versieren
Om dat Ga naar margenoot* Ioannes Herodes wreet
Berispt van zijn schandich hoereren
Inden kercker, met seer cleyn bescheet
Moet tsweert door zijnen hals passeren.
Ga naar margenoot† Om dat die teghen Stephanum staen
Gods gheest niet en connen verwinnen
Die door hem spreect, maer worden gheuaen
In haer selfs reden, sy ontsinnen
En maken valsche ghetuyghen toe
Om daer door aen hem te doen wraecke
En Ga naar margenoot‡ steenen hem met verstoorden bloe
Gheen ghehoor gheuende zijn spraecke.
Ga naar margenoot* Als Paulus hoort des Heeren vermaen
Ende verlaet zijn scherp veruolghen
Die hem beminden, die worden saen
Op hem verstoort ende verbolghen
Ga naar margenoot‡ Ghegheesselt, ghesteent, gheuaen, benijt
| |
[Folio 5v]
| |
Bespot is hy van groot en cleene
Ga naar margenoot‡ Maer in zijn lijden hy hem verblijt
Door troost die coemt van Godt alleene.
Ga naar margenoot* Als Herodes siet dat tvolck behaecht
Sijn persequeren ende vanghen
Doodende Iacobum onuersaecht
Tveruolch gaet hy terstont verstranghen
Ende vangt Ga naar margenoot† Petrum, den welcken hy
Doet met twee ketenen beswaren
En stelt daer sesthien dienaren by
Om den kercker wel te bewaren.
Ga naar margenoot‡ Coopen noch vercoopen niemant mach
Wil hy het teecken niet aenuaerden
Vande beeste die Ioannes sach
Opgheclommen hier vander aerden
In tvoorhooft oft in de rechter hant
Dats int ghelooue oft in wercken
Vrijdom en heeft hy aen gheenen cant
Die haren dienst niet wil verstercken.
Ga naar margenoot* De draecke die schiet strang wt haer vloet
Om de vrouwe me te versmoren
Die in de wildernisse vluchten moet
So saen als haer kint wort gheboren
Dwelck inden Hemel opghenomen es
Om met Christo te conuerseren
Strijdt maect tegens tzaet des wijfs expres
De Draeck oock sondere cesseren.
Ga naar margenoot† Elck is verwondert nu van dat beest
Dat vander zee is opgheclommen
Sy bidden haer aen minst ende meest
Ontsiende haer macht niet om sommen
En segghen: wie is dit beest ghelijck
En wie can teghen haer gheuechten?
Sy blasphemeert en lastert Godts Rijck
Macht hebbende om doon Gods knechten.
Ga naar margenoot‡ Balack Bileam neerstich ontbiet
Om Godts volck te vermaledijden
Wederstaen so en can hijt niet
Het omringt hem aen alle zijden
| |
[Folio 6r]
| |
Na Ga naar margenoot* tbeloefde lant met lijdtsaemheyt
Lijende ghewelt sy henen trecken
Ruste heeft haer Godt daer toe gheseyt
Tlams bloet Ga naar margenoot† reynicht al hare vlecken.
Ga naar margenoot‡ De Draec, de beest, de valsche Propheet
Laten nu gaen wt hare monden
Drie duyuelsche gheesten, die tsecreet
Doorsoecken met subtijle vonden
Als vorsschen roepen sy sweert en brant
Daertsche Coninghen sy vergaren
Ten strijde, O Godt doet ons bystant
Wilt uwen Naem door ons verclaren.
Ga naar margenoot* Gelijc tgout beproeft wort int fornoeys
Worden beproeft Godts wtuercoren
Versteken, Ga naar margenoot† veracht, is Christus voeys
Lueghens begeertmen nu te hooren
Wie van zijn Ga naar margenoot‡ boos leuen af wil staen
Tot den roof moet hy hem begheuen
Ga naar margenoot* Veruolghinghe moeten si ontfaen
Al die Godtsalich willen leuen.
Ga naar margenoot† Om dvuytuercoren nu Godt vercort
De daghen, so hy heeft voorsproken
Tbloet Ga naar margenoot‡ der Heylighen men nu wtstort
Seer corts werdet van Ga naar margenoot* Godt ghewroken
Ga naar margenoot† Tghetal veruult onder den Altaer
Seer fel Ga naar margenoot‡ so rasen nu de Heyden
Godts Ga naar margenoot* volck door list en tormenten swaer
Waert moghelijck, souden si verleyden.
Oorlof aen elck die Godts woort bemint
En blijschap inde waerheyt rapen
Sy moeten Ga naar margenoot† lijden, dit wel versint
Al die tbloedich Lam willen knapen
Twelck ghedoot is van tswerelts beghin
Somen in de Schrift mach aenschouwen
Grijpt moet, Ga naar margenoot‡ wapent v met Christus sin
Ghy wert vroom in al v benouwen.
|
|