Veelderhande liedekens, gemaect uut den Ouden ende Nieuwen Testamente
(1582)–Anoniem Veelderhande liedekens– AuteursrechtvrijC Na de wijse: Wt dieper noot schrey ick tot dy // Heer Godt verhoort mijn roepen.
ICk Ga naar margenoot* roep tot v wt dieper noot
O Ga naar margenoot† Heer wilt my verhooren
Siet doch eens aen, dit lijden groot
Ga naar margenoot‡Van uwen wtuercoren
Ga naar margenoot*Die als slachschaepkens worden gheleyt
Ter doot, ghelijck als Dauid seyt
Ga naar margenoot†Tot ons (O Heer) neycht v ooren.
Ga naar margenoot‡ Al die van zijn boosheyt aflaet
Die moeten haren roof wesen
Ga naar margenoot*En die niet meer tot Babel gaet
Ga naar margenoot†Sy roept de werelt ouer desen
Ga naar margenoot‡Maer die boosheyt en ouerspel doet
Ga naar margenoot*En die vergieten tonschuldighe bloet
Ga naar margenoot†Die woonen ouer al sonder vreesen.
Comen wy Oost, Suyt ofte West
Ga naar margenoot‡Wy sien v Bruyt moet sweruen
Ga naar margenoot*De voghelkens hebben hare nest
Ga naar margenoot†Maer haer stootmen wt haer eruen
| |
[Folio 168r]
| |
Ga naar margenoot‡Ter poorten wt met grooter schant
Ga naar margenoot*Met Abraham in vreemde lant
Ga naar margenoot† Haers Vaders Lant moeten sy deruen.
Ga naar margenoot‡ O Godt ontmaeckt ons v erfdeel niet
Wy en begheeren hier schat noch ghelde
Ga naar margenoot*Wy gaen als oft ghy ons verliet
Ga naar margenoot†Ter stadt wt opten velde
Ga naar margenoot‡O Heer ons niet altemael verstoot
Ga naar margenoot*Want tranen zijn daghelijcks onse broot.
Ga naar margenoot†En vruechde ghebuert ons selde.
Pijne voor vruecht gheeft ghy, O Heer
Ga naar margenoot‡Droefheyt voor blijtschap meeste
Ga naar margenoot*Verslaghen herten zijn v begheer
En oock ghebroken van gheeste
Ga naar margenoot†Want ghy castijtse die ghy wilt ontfaen
Ga naar margenoot‡Alst gout int vier, so wy verstaen
Dus moet dit nu zijn ons feeste.
Hier in verblijden wy ons weer
Ga naar margenoot*Dat ons droefheyt sal verkeeren
Ga naar margenoot†In vruecht ende blijtschap, na Christus leer
Ga naar margenoot‡Is Godt met ons, wie mach ons deeren?
Ga naar margenoot*Die niet en spaerde zijn eenighen soon
Ga naar margenoot†Maer liet hem voor onse sonden doon
Ga naar margenoot‡Wie mach ons van hem weeren.
Een cleyne tijt hebben sy noch
Die ons hier branden en drincken
Ga naar margenoot*Eylaes dan sullen sy roepen och
Wat mochten wy bedincken
Wy hebben Godts wtuercoren begheckt
Hierom, O Berghen, ons doch bedeckt
Voor Godt, oft hy sal ons crincken.
Ga naar margenoot† In steenrootsen en holen meet
Sullen sy vluchten van vreesen
Ga naar margenoot‡Voor Godts verschrickelijck oordeel wreet
Bewijsen groote leetwesen
Ga naar margenoot*Maer, lacy, tsal dan zijn al te laet
Ga naar margenoot†Hierom doet goet ende latet quaet
Soeckt vreedt, ende staet na desen.
Ga naar margenoot‡ Neemt waer, O mensch, tis nu de huer
| |
[Folio 168v]
| |
Ga naar margenoot†Van sonden op te breken
He valt v swaer, O creatuer
Ga naar margenoot‡Teghen tprickel te steken
Ga naar margenoot*Wilt doch verbeyden den Oogste goet
Ga naar margenoot†En stort niet meer onschuldich bloet
Ga naar margenoot‡Trecht hoort Godt toe, hy salt wreken.
Ga naar margenoot* Reynicht v handen, O Rechters ghy
Ga naar margenoot†Van tbloet des Lams, Ga naar margenoot‡ en doet boete
Ga naar margenoot*Verlaet den roof, dat bidden wy
Ga naar margenoot†Niet om ons, want wy lijden moeten
Maer om dat ghy onse daghen vercort
Ga naar margenoot‡En onse bloet als water wtstort
Ga naar margenoot*Naeckt v een Ordeel onsoete.
Ga naar margenoot† Ja lieue mensch, wie zijt ghy doch?
Ga naar margenoot‡Dat ghy v teghen Godt dorst te setten
V sal veel tijts ghebreken noch
Als ghy ons meynt te verpletten
Ga naar margenoot*Ons sielen zijn in de handen Godts
Haer sal niet roeren de pijne des doots
Ga naar margenoot†Oock hongher, dorst, cout noch hetten.
Ga naar margenoot‡ Condy ons trecken wt zijn hant
Hy is van allen, den stercken
Ghy moecht ons Ga naar margenoot* vangen, ter werelt schant
Ga naar margenoot†Maer niet om dieuery, noch quaey wercken
Ga naar margenoot‡Denckt wie Godts wtuercoren aentast
Dat hy zijn oochappel raeckt, hier op past
Ga naar margenoot*Heer doet haer ooghen op, dat zijt mercken.
Schelt doch (O Heer) haer boosheyt quijt
Sy weten niet wat sy doene
Ga naar margenoot†Maeckt ons slechts sterck in desen strijt
Dat wy Ga naar margenoot‡ ontfanghen de croone
Ga naar margenoot*Al breken sy dan onse Ga naar margenoot† aerden vat
Als ghy ons siele dat schoone schat
Behout in ws Vaders throone.
|
|