Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Tot den goedtgunstigen leser
1. Een geck spreeckt wel een wijs woordt
2. Een subtijle versieringh baet dickwils veel
3. Al te veel vryheyt met een prince past niet
4. De jongen slaen, de ouden raên
5. Princen konnen haer lichtlick verontschuldigen
6. Men bemint de plaetsen om haer weldaedt
7. 't Gevaer met een praetjen afgeleydt
8. De werelt is vol gecken
9. Een schuldige subtijl beschermt
10. Een gierig mensch bekomt dickwils niet met allen
11. De eer verandert de zeden
12. Onkosten qualijck besteet
13. Boert vanwegen den tijtel
14. Een quaedt hooft
15. Moeijelicke snapachtigheydt
16. Belaching van een ingebeelde straf
17. Boevery uytgelaght
18. Wie best eenig ampt bedient
19. Hoe de bedriegers gestraft worden
20. Hoovaerdije is een teecken van sotheydt
21. De kleederen zijn tot noodtsakelickheydt maer niet tot hoovaerdije
22. Straffe pedagoogh
23. Deselfde wapenen zijn niet tot alle te gebruyken
24. Die ymandt eer bewyst moet men weder eer bewijsen
25. -
26. Dartelheyt aertig afgeweert
27. Wilt ghy wat wel gedaen hebben, doet het selfs
28. Scherpsinnig antwoort van Romulus
29. Een uytstekende beleeftheyt
30. Goede remedie van vergetelheyt
31. Ongemeene suyverheyt van een weduwe
32. Meynedigheydt van dese eeuw
33. Bewaringh van de tongh
34. Belaghlycke verontschuldingh
35. Remediën van de gesontheyt
36. Onbeleeftheyt van een gast
37. Belaglijcke verschricking
38. Alle dingh heeft sijn verandering
39. Men moet haesten met hetgene niet verborgen blijven kan
40. De medicijn komt te laet na de doodt
41. Lieden sonder herssenen
42. Belaghlijke ydelheyt
43. Een anders sotheyt baet anderen dickwils
44. Aertige daadt van een bock
45. Men moet ongelijck verdragen
46. -
47. Den eenen ezel heeft den anderen gekocht
48. Een Platoos mensch
49. Hoeveel werelden dat er zijn
50. Men moet 't ongelijck vergeven
51. Van een onbequamen cancellier
52. Die tegen de maen pissen
53. Een yeder houdt hem by het sijne
54. -
55. De monichen moeten in haer grensen blijven
56. Die tijdt wint, wint 't leven
57. Belaghlijk grafschrift
58. 't Geluck wort met den ouderdom verandert
59. In den oorlog moet men niet al te vèrsiende zijn
60. Op wat manier men oorlogen moet
61. Wat oorlogh hedensdaeghs gemeenlijck gevoert wordt
62. Ongewoonheyt van oorlogh
63. Den slechten afkomst moet niemandt verweten worden
64. List door list bedrogen
65. De dieven mach men niet lichtlijk voorstaen
66. De rechters moeten ghesalft worden
67. Tegens de begeerighe hovelingen
68. Een konincklijck woordt van een cardinael
69. Een fray en boertig antwoort van een ambassadeur
70. Leugens der sterrekijkers
71. -
72. Van een die van schulden overladen was
73. -
74. Tegen de trage betaling der gages
75. Boertig en belachlijck
76. Onbeleefde daed van een medicijn
77. Wat menschen de princen aldermeest moeten hebben
78. Een wijs en gelijck oordeel van Salomon
79. Hoe men de vyanden overwinnen moet
80. Het goudt is een beul van 't gemoet
81. Wie behooren te regeeren
82. De goede princen sijn weynigh
83. Men moet geen van beyden vertoornen
84. Ontschulding van onvruchtbaerheyt
85. Vrouwen klapachtigheyt
86. Sy sijn niet wijs die wijs syn, maer die men meynt wijs te syn
87. Hout dat ghy hebt
88. Men moet hem aen geen soch wrijven
89. Een teyljoorlikker uytgelaght
90. Een hovelings streek
91. -
92. Loon van slaperigheyt
93. Verkeerde reden van miltheydt
94. Van 't onderscheyt der talen
95. Goedertierentheyt der medicijnmeesters
96. Ellendige gierigheyt
97. Wie edel is
98. Een sobere maeltyd
99. De fouten des lichaems moet men ontschuldigen
100. De schoonheyt vergaet haest
101. Natuer des wijns
102. Groten betamen grote dingen
103. Werelts goederen sijn verganklijck
104. De proufijten van den ouderdom
105. 't Ryck is gevaerlijck voor de siel
106. De haven des ziels
107. -
108. Idele sorg en onkosten
109. De ydele glorie beschaemt sichselven
110. Wat deel van 't jaer eenige aengenaemst is
111. Tegen de dralers en wellustige menschen
112. Tegens de slechten
113. Wat letteren huydendaegs meest geacht worden
114. Men moet geen sotten de regering bevelen
115. De vriendtschap der grooten is onveyligh
116. Vergetelheyt van weldaet
117. Manier van rekeningh te maken
118. Een andere rekening veel aertiger
119. Een manier om wijs te schijnen
120. Boersche vleyingen
121. Tegens een quade vrouw
122. -
123. Ydelheyt der sterrekijkers
124. Schoenmaker by uw leest
125. -
126. Wat de ware adeldom is
127. De berisping moet tot zijnder tijt geschieden
128. Ontfangen eer aertigh geëxcuseert
129. Of een coninck beter is als anderen
130. Men moet de kleynen niet verachten
131. Of 't beter is Achilles of Homerus te wesen
132. Sommige hebben ooren in de voeten
133. Welke van hare officiën geset moeten worden
134. Wie de vrouwen gelijck zijn
135. Wat de liefde gelijck is
136. Welck vrome mannen zijn
137. Wie wijs zijn
138. Men moet de gelegentheyt afsnijden
139. Het aensien
140. Stiefmoer en stiefsoon
141. Vrouwen hertneckigheydt
142. Diergelijck staeltjen
143. Men moet langhsaem over straeten gaen
144. De boosheyt van de werelt
145. Wat dingen alderslimst gehandelt worden
146. Noch slockachtig, noch gierigh
147. Fraje ontschulding van een suyveren wyndrincker
148. Kluchtige vinding
149. Onnoselheydt van een mof
150. Een belachlijck ding
151. De gansen konnen Latijn verstaen
152. Hoe een Franciscaner met twee roovers te werck ging
153. Van een jongen welck geslagen wierd omdat hy gedroomt had dat hy koning was en sijn
meester te weynig geven wou
154. Van een jongman welck daegs na sijn bruyloft veele giften van sijne oude vrijsters kreeg en van 't fray antwoordt van sijne vrouw
155. Loosheyt van een jongvrou om hare bastard met believen van haer man in huys te krygen
156. Boertigh antwoort van een clerk tegen een koning van Vranckrijck
157. Een ontschuldingh over een dreet
158. Van een dochter, paep en ruyter
159. Van een bedelaer en een Italiaen
160. Van een Switser die de beesten weyde
161. Van een jongman en meysjen
162. Streeck van een Fransman
163. Antwoord van een man die zijn verdroncken vrouw tegens stroom soght
164. Van een gehangen ketelboeter en eenige andere maets
165. Antwoord van een doorbrenger, die der weesen goederen verteert had
166. Kluchtige streek van een reyser en een waerd
167. Geestig antwoord van een advocaet
168. Kluchtig antwoord van een soldaet tegens een priester
169. Kluchtighe inbeeldingh van een Gojer
170. Wie de soldaeten gelijck sijn
171. Belaglijck antwoort van een siek mensch
172. Tegens dengenen welck een rijck wijf getrouwt had
173. Aertigh antwoordt van een smit tegens een meester in de seven vrije konsten
174. Een Turck geleek het Christendom by een luyt
175. Acht hoofddeugden en sooveel gebreken
176. Jonge onbedaghtheyt
177. Genoeglijk verhael van een priester
178. Slechtigheyt van een boer en boeren
179. Kluchtig antwoordt van een edelman en monick
180. Dispuyt van een Christen en een Jode
181. Aertich antwoord van een borgermeester van Ulms
182. Klucht van een boer tegens een Gelderschen joncker
183. Aertigh besluyt van een geestlick heer tegens Calvijn
184. Genoeghlijcke spreuck van een droncken man
185. Genoeglijck antwoord van een man die gegeesselt wierd
186. Van een vrou van Touraine tot haer man
187. Gau antwoordt van een vrou tot haren man
188. Boertigh antwoordt van een edelman
189. Uytlegging van de figure van Moyses
190. Het orgel van den abt van Baigne
191. Stoute reden van Blanche, dochter van coning Carel de Schone
192. Hoe den hertogh van Milanen met een astrologus spotte
193. Geveynstheyt van een jonge weduwe
194. Vreemt toeval welck een sot gebeurde
195. Genoeghlijcke redenen van een vrou aen haren man, die klaegde dat sijn vrou hem teveel koste
196. Genoeglijck verhael van een houwelijck
197. Reden van een heer van een dorp, welck fraey is
198. Een opmerkende daedt van Alphonsus, koning van Arragon en Napels
199. Twee studenten verkochten een fles wijns voor twintig pistoletten
200. Genoeglicke redenen van een sergent voor Amiens
201. Van een beursesnyder welck een ander beursensnijder berooven wou
202. Een genoeglijcke verontschulding van een paerdedief
203. Van 't geen een priester gebuerde in d'offerhande
204. Van een schoelapper welck een paer laersen voor vijftigh dreeten gaf
205. Van een bastaerdt van een groot heer welck quaet was dat men hem van de galgh holp
206. Om een goede salade te maken
207. Van een doctor tastende de pols van een joffrouw
208. Antwoordt van een boer tegens den bisschop van Keulen
209. Reden van Raphael d'Urbyn tegens twee cardinalen
210. Belaghlijcke dancksegging
211. -
212. Belachlick opschrift van een brief
213. -
214. Men moet hem met geen anders dingen bemoeyen
215. Men moet hem van twist wachten
216. Goedt groet, goedt antwoordt
217. -
218. -
219. -
220. Schijnheyligheyt
221. Geen ongeluck alleen
222. Men moet niet op sijn loosheydt pochen
223. -
224. Sommige gaen verciert met haer lant en gront
225. Waerom 't hayr eerder gryst als den baert
226. Eén vyandt is te veel
227. Gelijckenis van een voorstelling
228. Men moet geen onseker voor seker nemen
229. De schattingen zijn hatelijck
230. 't Spel van de fortuyn
231. Sorgvuldigheyt
232. De sachtmoedigheydt is een prins eygen
233. Tegens de tyrannen of die de regering met gewelt aentasten
234. Genoeglicke daet en seggen van Gonella
235. Men moet opstaen en wat doen
236. 't Geloof der koopluyden
237. Onrechtvaerdige rijckdommen
238. Men moet sich voor gecken wachten
239. Den reuck met 't gehoor betaelt
240. Men moet sijn vaderlant niet verachten
241. Niemant sonder gebreck
242. De konst van regeren
243. Sot
244. Spot tegens een Jode
245. Der astrologische leugens
246. Vele jaren 't beste huwelicxgoet der vrouwen
247. Raet voor den dorst
248. Men moet de tegenwoordigheyt genieten
249. Een ongeleerdt rechter
250. Tegens de geveynsde
251. De menschelijcke loosheyt overtreft dickwils de duyvelsche
252. 't Gestolen wordt selden weder gegeven
253. Gelijck met gelijck vergelden
254. Elck heeft zijn fouten
255. Een krijghsmans boert
256. Rijcker dienaers als hare meesters
257. De aerd is ons aller moeder
258. Elck begeert het hoogste
259. Andere dingen betamen een prince, andere een gemeen persoon
260. De slechte afkomst is niemant tot verwijt
261. Een stoute begeert uytgelacht
262. -
263. Wat het sterckste steun van een rijck is
264. Een val van een leydecker welcke een ander doode
265. Aerdige handelingh van den koning Carel de Groote
266. Van een welck in 't scheyden dergener die vochten, gequetst wierdt
267. Subtijl verhael van een Dauphinois landtman tegens eenige scholiers van Lyon
268. Verhael van een oneerlijke vrouw
269. Een vermaecklijck pleydoy over een dooden hondt
270. Van een hoefsmit welck meynde dat hy by een doctor vergeleken wierdt
271. Aertige streeck van een Jode die men ter straffe leyde
272. Genoeghlijck verhael van Alphonsus, coningh van Arragon, tegens een van sijn knechts welck sijn ringh gehouden had
273. Antwoort van een misdadige tegens sijn rechter
274. Grootsheyt van Jan de Medices
275. Vermaecklijck antwoort van een boer tegens een abt
276. Een bisschop willende een boer uytlachen wierd wel van hem betaelt
277. Van een welck in een winckel gestolen had
278. Fraije vinding van een Frans edelman om syn leven te behouden
279. Klughtige antwoord van een landman tegens den keyser Karel de V
280. Om sijn vrou te doen sterven zonder in de handen van justitie te vallen
281. Verwondering van paus Urbaen de V
282. Aertigheyt van den kock van den hertog van Milanen
283. Van den heer van Moruiliers en een sot welck hem in 't gemoet quam
284. Spreuck van den coningh Lowijs de XII tot degene welck officiën krijgen
285. Geestigh verhael van een dochter aen een die haer ten huwelick versocht
286. 't Ongeluck welck een pander overquam in 't uytpanden van een huysman
287. Fraije daedt van een man naedat hy sijn vrou geslagen had
288. Kluchtige reden van een dief die men ter galgen leyde
289. Genoeglick antwoordt tegens een joffrou welck in 't wit gekleet was
290. Van den hertog van Ferrare en sijn sot
291. Een goede vindingh om de spoocken te verjagen
292. Een aerdige antwoordt over een kindt te vroeg geboren sijnde
293. Verhael van een verlooft vrijer aen sijn vrijster en desselfs antwoort
294. Van een procureurs vrou en haer klerck, en hoe een kindt haer onnosel beklapte
295. Antwoordt van paus Clement de VII aen een cardinael die in de hel geschildert was
296. Aardige ontmoeting van een schilder des konings van Vranckrijck
297. 't Vernuft van een schilder
298. Eenvuldigheydt van een oude vrouw welck een brandende kaers aen S. Jan te Lyon offerde en deselve op 't voorhoofd van een soldaet stelde die op een sarck sliep
299. Aerdigh antwoort van een Franciskaner tegens een predicant
300. Een subtijl versoeck van Jean de Meun om van raserny der vrouwen ontslagen te wesen
301. Een vreemde manier van penitenci welck een Franciscaner aen een jongvrou geboodt
302. Vaerdige antwoort van een jonge dochter tot bescherming van haer eer
303. Van een gierig reyser en den waerdt
304. Van een karman gaende over den Rhyn by Straetsborg
305. Argheydt van een boer om sijn pleydoy voor den rechter te winnen
306. Voor de vuyst, niet met bedrogh
307. Een dingh dat selden gevonden wort
308. Den oorspronck van onse ziel
309. Een antwoort van een groots gemoet baet dikwijl meer als 't schaet
310. Het leven der grooten
311. Een schoon hooft sonder hersenen
312. De fouten van eenige sijn openbaer, maer van andere verborgen
313. Klucht
314. Te stout tegens een prince gesproken
315. Men magh de menschen niet licht geloven
316. Verkeerde aelmis
317. Gelijck by gelijck
318. Wie gedult heeft
319. Ontaerde sonen
320. De manieren der wijven
321. Van een vreesachtigen
322. Wie tot verradery goet sijn
323. Boertigheyt van de dwergen
324. Van de slockers
325. Geestig uythangbord van Simon Kronach
326. Kluchtigh grafschrift van Semiramis
327. Aertig antwoort van Carel de Vijfde
328. Een goede vrou is een swarte swaen gelijck
329. Het is sichtlijcker een saeck na te volgen als te vinden
330. Van een halve maen
331. Van een glasen man
332. Een ongerijmde inbeelding
333. Een eergierigen student
334. Half grooter als heel
335. -
336. Een kerckrovery met een gek afgeleyt
337. -
338. Men moet sijn vyant niet schelden
339. Het is de wil der goden
340. Het is beter sotlijck als booslijck te doen
341. De kloeckmoedigheyt van Zenon
342. Eendracht
343. Een rechter moet nuchteren wesen
344. De weyde tusschen de waerheyt en logen
345. Van de schaduw des esels
346. Onbeschoftheyt gestraft
347. Geveynsde tranen
348. De krijgsraden moeten heymelijck sijn
349. Hoedanig 't leven der princen wesen moet
350. Men magh niet lichtelijck gelooven
351. Men moet sich wachten voor twijfelachtige woorden
352. Men moet den wijn veel toegeven
353. Een quaet vermoeden van 't huwelijck door een boerte aen kant geset
354. De liefde wort niet gedwongen maer met smekingen gevoedt
355. 't Spel verswackt de middelen
356. Men moet de princen niet tergen
357. Hy is ellendiger die leyt als die geleden heeft
358. Aerdigheydt van een boer, maer godtvruchtige
359. Vrouwen en kinderen regeren dikwils de werelt
360. -
361. Hoedanig men de kinderen beminnen moet
362. De snorckingh van een jongh verstandt uytgelaght
363. Nieusgierigheyt
364. Een yder word door eygen vermaek geleydt
365. Der vrouwen swackheyt
366. Den omgang der menschen is genoeglijck
367. Of men met de quaden oock omgaen mag, en hoe men deselve gebruyken moet
368. Een eensaem leven
369. Hoe men te grooten lof aenvaerden moet
370. Uytgelaghte eergierigheyt
371. -
372. Men moet gematigt zyn
373. Wat de werelt gelijck is
374. Men moet de dooghnieten oock gebruycken
375. Tegen de gierigaerts
376. Tegens een verlopen monich
377. Een tyran hout alle oorsaecken voor krachtig
378. -
379. Met één gift alle man beschenken
380. Kluchtig voorstel van een boer
381. Genoeglijcke predicatie van een Franciscaner monik
382. Van een trompetter welck men niet in sijne gewoonderlijcke herbergh logeren wou in het afwesen van den waerd en hoe hy sich wreeckte over de waerdin
383. Van drie vrouwen welck hare mans in dronkenschap bedrogen
384. Van twee Franciscaners die om hare nieusgierigheyt in grooten angst waren
385. Van een kint welck sijn vader ontdeckte dat een priester by sijn moeder was geweest
386. Kluchtigh antwoordt van een boer aen soldaten
387. Kluchtige koopwaren veyl gebracht tot Amsterdam
388. Couragie van een soldaet die op schiltwacht gaen sou
389. Trouw van twee kameraets
390. Remedie voor de winden
[Nawoord]