Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd67. Tegens de begeerighe hovelingenLodowijck de XI, koning van Vrankrijck, van een sekere plaets twaelfduysent cronen gekregen hebbende en wel wetende dat de hovelingen daer om vliegen zouden gelijck de ravens om een kreng, dede 't zelve geldt op een tafel nederstorten en seyde: ‘Ben ick niet een rijck coning. Dit gegeven gelt moet weder weghgegeven worden. Waer sijn nu mijne vrienden welck my oit eenigen dienst ghedaen hebben?’ Als se altemael goeden hoop hadden, sagh den coningh één staen welck 't zelve geldt scheen gelijck als op te slocken, waerom de coning vraegde of hy niet tot voordeel van de coning gedaen had, welck begon te seggen dat hy soo veel jaren lang des conings valcken met groote onkosten gevoed had en een yder begon sijne diensten te verhalen. Den cancelier stondt daer oock, maer wijser als de rest sijnde, versweeg sijne diensten. Den coning vraegde of hy niet wat gedaen had en oock geldt van node, waerop hy antwoorde: ‘Ick heb meer van den coning gekregen als ick mijn leven verdienen kan. Ick laet staen dat ick ytwes eysschen sou.’ ‘Soo,’ sey de coning, ‘hebt ghy alleen onder sooveel menschen dan geen geldt van noode?’ Den cancellier seyde: ‘Daer heeft uwe majesteydt wel in voorsien.’ Doe sey de coning: ‘Ben ick niet heerlijck dat ick soo rijcken cancellier heb?’ Doe begonnen de andere altemael weder opnieuws hoop te krijgen. Als se nu altemael lang opgehouden waren, riep de coning den cancellier tot hem en seyde: ‘Neem alle 't gelt en breng het thuys hoewel ghy op uwe verdiensten niet pocht, daer ick van versekert ben soo in het voorleden als in 't toekomende.’ De andere gapendeGa naar voetnoot* ravens hoorden dit met droevige ooren aen, tegens welck de coning seyde: ‘Gylieden moet op een ander gelegentheydt wachten.’ En daermede sloopen sy stillekens wech. |
|