Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd294. Van een procureurs vrou en haer klerck, en hoe een kindt haer onnoselGa naar voetnoot* beklapteGa naar voetnoot*Daer was een oudt procureur te Parijs welck een schoone jonge vrou had, die op een jongh klerck van haer man verliefde, welck oock merckte dat sijn vrou hem wel toegedaen was. Het is op een sekeren tijdt geschiet als haer man uyt was en haer klerck schreef, dat se geduyrigh om de klerck heen liep en hem aenstiet soodat hy in het schrijven belet wierdt, overmidts hy sijnen arm niet naer sijnen wil gebruycken mocht. Den klerck stiet haer met beleeftheit dickwils van hem, maer siende dat se gheduyrigh weder quam en niet ophieldt van stooten, merckte hy wel wat se socht maer stiet haer opnieuws weder van sich en een schreefGa naar voetnoot* op de aerde met kool maeckende, sey hy teghens haer: ‘Indien ghy over dese schreef treedt, sweer ick u by VenusGa naar voetnoot* dat ick u op het bedt werpen sal, alwaer ick u soo kornelis duyvelenGa naar voetnoot* sal dat ghy my niet weder moeijelick vallenGa naar voetnoot* sult.’ Dese jonghe vrouw verlieft sijnde en daerom nietGa naar voetnoot* anders soeckende, antwoorde hem: ‘Ick wou dat wel eens sien,’ en als se dat sey tradt se over de schreef welck den klerk met houtskool op de vloer gemaeckt had. Dese niet langer over hare meyningh twijffelende, vatte haer in sijne armen en smeedt haer op het bedt alwaer hy sonder wederstandt met haer nae sijn begeren omgingh. Daer was een jongh knechtjenGa naar voetnoot* van den procureur welck alle dese streken aengesien had en wel onthouden. Als den procureur weder t'huys quam en nae het comtoyrGa naar voetnoot* ging om sijn klerck ietwes te doen schrijven, quam hy omtrent de schreef van de klerck, welck vergeten was uyt te wisschen. Het kint dit siende, schreeude met luyder stemme, seggende: ‘Mijn vader, gae niet over dese schreef, want de klerck sou met u doen ghelijck hy met mijn moeder gedaen heeft als se over deselve treden wou, want hy heeft haer genomen en langher als een uyr op het bedt gehouden.’ |
|