Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

[p. 72]

279. Klughtige antwoord van een landman^* tegens den keyser Karel de V

Den keyser Karel de V gaende op een dagh over 't landt, ging des morgens een weynig van sijn geselschap om naer sijn gewoont eenige gebeden te lesen. Denwelcken een boer in 't gemoet^* quam die hem volgde omdat hy hem niet kende, en een jong verken in den arm had welck geduyrig niet dede dan knorren. Den keyser daer verdriet in hebbende, sey tegens den boer: ‘Grooten plompaert, kondt ghy het verken niet by de steert vatten om 't selve te doen swijgen?’ Den boer dit doende, sweegh het verken. Doe sey hy tegens de keyser: ‘Gae^*, broeder, mijn vriendt, ghy moet eerder een verkendryver geweest hebben als ick, omdat ghy daer beter kennis van hebt als ick.’ Dese woorden, uyt een goed hert komende, hebben den keyser en alle sijn geselschap doen lachen.

* landman: boer

* in 't gemoet: tegen

* gae: nou