Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina III]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingMenig lezer zal verbaasd zijn wanneer hem verteld wordt dat de literatuurhistorici een groot deel van onze oudere letterkunde stelselmatig doodgezwegen hebben. De geschiedenis van de Nederlandse letterkunde is geschreven vanuit een esthetisch perspectief dat gebaseerd is op de eigen schoonheidsbeleving van de geschiedschrijvers, in plaats vanuit de eigentijdse waardering voor de teksten. Deze benadering heeft geleid tot het ontstaan van de literaire canon waarmee wij op school vertrouwd zijn gemaakt. Uit de zeventiende eeuw zijn Vondel, Hooft, Huygens en Bredero voor ons vertrouwde namen. Weinigen weten dat daarnaast een groot aantal genres van zeer populaire ontspanningsliteratuur heeft bestaan, zoals spannende helden- en schelmenromans, grappige kluchtboeken en onderhoudende novellenverzamelingen. Het inzicht dat de geschiedenis van de letterkunde een onderdeel van de cultuurgeschiedenis als geheel is, stamt uit de afgelopen decennia. Dit heeft geleid tot herontdekking en herwaardering van de populaire letterkunde uit de zeventiende en achttiende eeuw. In plaats van het eigen gevoel voor schoonheid als uitgangspunt te nemen, zoals sinds de negentiende eeuw gebruikelijk was, gaat men thans uit van de historische situatie waarbinnen de teksten geschreven en gelezen werden. Het veronachtzaamde gebied is grotendeels in kaart gebracht en men is begonnen met het bestuderen van deze teksten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kluchtboeken en kluchtenHet kluchtboek verschijnt in de zestiende eeuw in de Nederlandse letterkunde, beleeft een grote bloei in de zeventiende eeuw en verdwijnt tegen het einde van de achttiende eeuw geleidelijk uit de belangstelling. Het kluchtboek is een onbekend genre geworden en we moeten opnieuw ontdekken wat het is en waarom het zo lang zo ongekend populair geweest is. Een kluchtboek bevat een groot aantal korte, doorgaans grappige verhaaltjes. Deze verhaaltjes, meestal zonder onderling verband gepresenteerd, werden kluchten genoemd. Tegenwoordig zouden we ze misschien wel moppen noemen, want het woord klucht associëren we in de eerste plaats met toneel. Deze associatie is overigens helemaal niet zo gek wanneer we weten dat de prozaklucht in een aantal gevallen model gestaan heeft voor de toneelklucht, en andersom. Niet alleen de inhoud van het kluchtboek is karakteristiek; ook de uiterlijke verschijningsvorm is opvallend. In het algemeen was het een handzaam boekje dat makkelijk in een jaszak paste; het gebruikelijke duodecimoformaat is vergelijkbaar met wat wij tegenwoordig A6 noemen. Het is niet eenvoudig het kluchtboek en de klucht als literair genre te definiëren. Lange tijd zijn literaire genres als een belangrijk hulpmiddel bij het ordenen van tekstsoorten gezien. Men heeft langdurig gezocht naar ondubbelzinnige omschrijvingen van inhoudelijke èn formele kenmerken van genres, waaraan teksten vervolgens al dan niet voldeden. Sommige teksten konden aan de hand van deze kenmerken als een zuiver exemplaar van een genre gelden; andere, die niet aan alle kenmerken voldeden, werden op het Procrustusbed van het systeem gelegd en, aldus op maat gemaakt, in een genre opgenomen. De problematiek van de afbakening van genres ten opzichte van elkaar, met name van de genres die gezamenlijk het terrein van het kort verhalend proza bestrijken, heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat men een genre tegenwoordig beschouwt als een in de tijd veranderend systeem, dat aanknopingspunten biedt bij het beschrijven van de ontwikkeling van literatuur. Ons bewust van de beperkingen van het literaire genre als hulpmiddel bij het ordenen van teksten, wagen we een poging het kluchtboek, de klucht en enkele verwante tekstsoorten te definiëren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een klucht is een kort, realistisch, meestal grappig verhaal. Het heeft een lineaire opbouw - er is maar één verhaallijn - en loopt meestal op een pointe uit. Die pointe is een grappige handeling of uitdrukking, danwel een dubbelzinnigheid. De verhaalhandeling is zeer eenvoudig. De aanduiding van plaats en tijd en de karaktertekening van de handelende personen zijn schetsmatig. Het verhaal heeft vaak een erotische of scatologische inslag. Naast de klucht komen in kluchtboeken vaak nauw verwante genres als anecdote en apophtegma voor. De verwantschap is dusdanig dat deze genres onderling meer overeenkomst dan verschil vertonen en daardoor ten opzichte van elkaar niet goed af te bakenen zijn. In een anecdote is de hoofdpersoon een bekende historische persoon, vaak in een bekende historische situatie. Het apophtegma ligt als het ware in het verlengde van de anecdote. De pointe van een apophtegma is een grappige, kernachtige uitspraak van een bekende historische persoon in een bekende historische situatie, die een algemene wijsheid bevat. Er is dus slechts sprake van een gradueel verschil in concretisering. In een klucht is de hoofdpersoon een willekeurig iemand, en zijn keuze van plaats en tijd van handeling ook geheel willekeurig; in anecdote en apophtegma zijn deze variabelen geconcretiseerd. Naast deze genres, waarvan het voorkomen welhaast kenmerkend is voor het kluchtboek, treffen we sporadisch andersoortige teksten aan. Het betreft onder andere (gelegenheids)gedichten, grafschriften, raadsels, spotprognosticaties en parodistische krantenberichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oorsprong en verspreidingKluchtboeken zijn in de zestiende en zeventiende eeuw in praktisch heel West-Europa populair. Er zijn diverse Franse, Duitse, Italiaanse, Engelse en Nederlandse voorbeelden van te vinden. Van oorsprong middeleeuwse exempelen, humanistische facetiae (geestigheden) en teksten die zijn opgetekend uit mondelinge overlevering hebben, naast de aan diverse bronnen ontleende anecdoten en apophtegmata, hun plaats in het kluchtboek gevonden. Door de preken in de volkstaal van de bedelmonniken waren de middeleeuwse exempelen gemeengoed geworden. Met een exempel demonstreerden ze de moraal van hun preek aan de hand van een situatie uit het dagelijks leven en tegelijkertijd hielden ze er de aandacht mee vast. Deze exempelen werden later ook zelfstandig buiten de preek gebruikt, waarbij het accent van moraliserend naar onderhoudend verschoof en waardoor ze van genre veranderden. Daarnaast waren er humanistische schrijvers, zoals de pauselijke secretaris Poggio Bracciolini, die er plezier in schepten allerlei grappen die hun ter ore kwamen in het Latijn te vertalen. Aangevuld met aan klassieke bronnen ontleende anecdoten ontstonden de verzamelingen facetiae die later weer in de volkstalen vertaald werden. Ten slotte werden veel kluchten gewoon mondeling overgeleverd, want moppen vertellen is van alle tijden. Zowel complete kluchtboeken als delen ervan werden vertaald en door heel Europa verspreid. Daarnaast werden ook losse kluchten mondeling en schriftelijk, bijvoorbeeld in brieven, doorverteld. Een bijzonder verschijnsel dat bij de verspreiding van kluchten een rol speelt, is epische concentratie. Hierbij wordt een gebeurtenis opzettelijk aan een ander toegeschreven, hetzij omdat de oorspronkelijke hoofdpersoon voor de lezer een onbekende is, hetzij omdat men een uitspraak of gebeurtenis om een of andere reden aan een bepaalde hoofdpersoon wil toedichten. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de zogenaamde kluchtbiografie, waarbij in alle verhalen dezelfde hoofdpersoon optreedt. Een voorbeeld hiervan vormen de lotgevallen van Tijl Uilenspiegel. Bij het vertalen, doorvertellen en overschrijven ontstonden, al dan niet met opzet, allerlei uitbreidingen en veranderingen waardoor het aantal verschillende kluchten groeide. Zo krijgt het kluchtboek door zijn grote internationale verspreiding en populariteit een belangrijke plaats in de leescultuur van de vroegmoderne tijd. Door de enorme hoeveelheid overgeleverde teksten en de diffuusheid van de overleveringsgeschiedenis, is onderzoek naar de bronnen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina V]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verschillende kluchten tegelijk even ondoenlijk als zinloos. Zelfs daar waar in het voorwoord van een kluchtboek als bron een ander (buitenlands) kluchtboek wordt genoemd en waar derhalve ontlening, vertaling en bewerkingstechniek in een één op één relatie kunnen worden vastgesteld, moeten we ons realiseren dat het ook hier teksten betreft die op zichzelf langs verschillende wegen en uit verschillende bronnen in die bron bij elkaar gekomen zijn. De enig werkbare methode om verwantschap tussen kluchten aan het licht te brengen is, analoog aan het internationale sprookjesonderzoek, gebruik maken van een typen- en motieven-index. In de Nederlandse kluchtboeken uit de zeventiende eeuw zien we kluchten, en verwante genres, die zich in allerlei landen en eeuwen afspelen en die er langs doorgaans niet te traceren wegen in terechtgekomen zijn. De teksten werden, getuige menig voorwoord, ‘uit diverse auteurs en talen bijeenvergaard’, en vaak werden ze aangevuld met wat de samensteller op straat had horen vertellen. Een opgave van bronnen waaraan iets ontleend is, komt niet zo vaak voor. In Nederland was die samensteller zelf trouwens doorgaans ook anoniem, maar in een aantal gevallen blijkt dat dit soort boeken door de boekverkoper of door iemand die in zijn opdracht werkte, werd samengesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lering en vermaakEeuwenoud is de opvatting dat literatuur ons lering èn vermaak dient te verschaffen. De exempelen zorgden voor vermaak binnen het kader van de preek; tegelijkertijd onderstreepten ze een moraal die ze in zichzelf bevatten. Ook in het hier uitgegeven kluchtboek vinden we de woorden van Horatius nog terug aan het einde van het voorwoord. Vermaak voert in een kluchtboek weliswaar de boventoon en maakt lering daaraan ondergeschikt, maar ook ontspanning is een serieuze zaak: je kunt niet altijd hard werken. De volgende anecdote maakt dit duidelijk: De apostel Johannes maakt op zekere dag plezier met de discipelen. Een voorbijganger toont zich gechoqueerd over de uitgelatenheid van deze als devoot bekend staande personen. Johannes wijst de voorbijganger op de boog in diens hand, en vraagt of hij die altijd gespannen houdt. ‘Zeker niet,’ antwoordt de man, ‘want dan wordt het koord slap en zal het tenslotte breken.’ ‘Zo is het ook met de mens,’ zegt Johannes, ‘wanneer hij niet af en toe met ontspanning vermaakt wordt.’ Eeuwenlang was de noodzaak de geest te ontspannen verbonden met de christelijke zondenleer. De exempla dienden niet alleen tot lering, ze speelden ook een rol bij het verdrijven van de ledigheid, een der hoofdzonden. De zorg om verveling te vermijden en ledigheid te verdrijven stonden echter niet alleen in het perspectief van de zondenleer. De zonde van de ledigheid - des duivels oorkussen - werd allengs meer in verband gebracht met de lichamelijke conditie. Zij groeide uit tot een ziektebeeld: ledigheid en gepieker kunnen leiden tot melancholie, en dat was een ziekte waaraan je uiteindelijk dood kon gaan. De medische wetenschap heeft zich, zowel bij preventie als bij medicatie, tot in de zeventiende eeuw laten leiden door de leer der humoren of lichaamsvochten, die door de Griekse arts Galenus in de tweede eeuw na Christus ontwikkeld was. Volgens deze leer is in het menselijk lichaam een mengsel van vier vochten aanwezig: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. De verhouding van de vochten in dit mengsel verschilt per individu. Het mengsel voorziet iedere mens van een eigen identiteit of complexie. Op grond van overheersing van één der vochten zijn vier temperamenten te onderscheiden: de sanguinicus, de cholericus, de melacholicus en de flegmaticus. Wanneer men een relatieve overvloed aan zwarte gal bezat, dan behoorde men tot het melancholische type: het meest ongezonde. De melancholicus was mager, had een grauw uiterlijk, leed aan slapeloosheid, was kwaadaardig, jaloers en treurig, en werd gekweld door angstaanvallen. Hij wordt als een peinzende, sombere studeerkamergeleerde afgebeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bevorderen danwel het instandhouden van het evenwicht tussen de vochten was uitermate belangrijk. Het mengsel was namelijk niet statisch, maar kon door allerlei factoren worden beïnvloed. De melancholicus werd geadviseerd het koude en droge van zijn complexie te neutraliseren met warmte en vochtigheid. Het ziektebeeld van de melancholie werd gezien als een volmaakte psychosomatische eenheid. Populair-medische handboekjes, de zogenaamde regimenten van gezondheid, gingen ervan uit dat emoties een sterke invloed konden uitoefenen op de werking der vochten. Bij de melancholici nu diende het bloed - warmte en vochtigheid - geactiveerd te worden. Met sanguiniteit kon het getob en gepieker worden bestreden. De stroming van het bloed werd geactiveerd als de patiënt ontspanning zocht. Deze kon hij vinden door te gaan wandelen en te genieten van de natuur, maar ook door naar muziek te luisteren of door opwekkende literatuur te lezen. Vanaf de zestiende eeuw maken bestrijding en preventie van de melancholie deel uit van de literatuurtheorie. Verstrooiende literatuur is een van de aanbevolen remedies tegen melancholie. Het accent ligt daarbij op scherts en vrolijke verhalen. De literatuur kreeg hierdoor niet alleen een nieuwe functie; ook de ontwikkeling van voor dit specifieke doel geschikte genres werd bevorderd. Het zijn in het bijzonder de klucht- en liedboeken die een teveel aan zwarte gal moeten uitdrijven en het wordt dan ook al gauw een gemeenplaats om ze ter verlichting van de geest en als verdrijver van ziekten te presenteren. Niet alleen wordt dat op de titelpagina's en in de voorwoorden aangevoerd als rechtvaardiging voor de produktie van zulke teksten, het wordt ook gehanteerd als aanbeveling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LezerspubliekVoor wie waren de kluchtboeken eigenlijk bedoeld? Titelpagina's en voorwoorden geven aanwijzingen welk publiek de samensteller of uitgever van het boekje op het oog had, maar het bedoelde publiek wordt helaas in zodanig algemene termen beschreven, dat we moeten aannemen dat er slechts sprake is van een algemene vorm van reclame maken. Als publiek wordt genoemd ‘een eerlijk gezelschap’, ‘de kluchtlievende jonkheid’, ‘de kluchtlievende lezer’, ‘kortswijlige geesten’ of ‘zwaarmoedige en bedrukte lieden’ aan wie het boek ‘tot verkorting van dese lange avonden’ of ‘tot een aangename tijdkorting’ wordt aangeraden. Een enkele keer dient het kluchtboek ‘tot recreatie van de melancholijke en bedrukte geesten’. Door wie werden kluchtboeken daadwerkelijk gelezen? Hierover is nauwelijks iets bekend; net zo min als we veel weten over de alfabetiseringsgraad van de bevolking, of dat we kunnen zeggen hoe goed men kon lezen. Los hiervan moet bij het ontstaan van het genre nog niet aan een lezers-publiek uit bredere lagen van de bevolking worden gedacht. Puntige ontknopingen, wijsgerige redeneringen, gebruik van Latijn en verwijzingen naar klassieke auteurs en teksten pleiten daar tegen. Aanvankelijk hoort het kluchtboek thuis in het milieu van patriciërs, klerken en geestelijken; ook het gebruik van romeinse letters wijst in die richting. Anders dan tegenwoordig konden alleen mensen met een voortgezette opleiding deze typisch humanistische letter lezen; in het gewone leesonderwijs werd de in alle volkstalen gangbare gotische letter onderwezen. Er zijn daarnaast echter ook minder moeilijke kluchtboeken, gedrukt in een toegankelijkere gotische letter die in de lagere regionen van de maatschappij gelezen worden en zelfs als leesboek in het onderwijs dienst doen. Natuurlijk zijn dit slechts zeer algemene observaties; concrete gegevens over het lezerspubliek zijn schaars. Een uitzondering vormen enkele bezitsvermeldingen in veilingcatalogi en inventarislijsten. Hierdoor weten we in ieder geval dat vertegenwoordigers van verschillende standen deze boekjes in hun bezit hebben gehad. Bekend is dat Philips Marnix, heer van St. Aldegonde en dichter van het Wilhelmus, Jan Dircksz. Brouchoven, burgemeester van Leiden, en Dirck Jansz., hereboer in Het Bildt in Friesland, ieder een kluchtboek bezeten hebben. Afgezien van het feit dat het boekenbezit niet ruim verspreid was, moet men zich realiseren dat de klucht- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken niet erg waardevol waren. In catalogi en inventarislijsten zijn ze daarom veelal niet apart genoemd, maar vielen ze onder een nietszeggende omschrijving als ‘en nog enkele (kleine) boekjes’ of ‘enkele boekjes van weinig waarde’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VerantwoordingDen kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek werd in 1657 in Dordrecht gedrukt. De onbekende drukker werkte waarschijnlijk in opdracht van Cornelis Jansz. in Amsterdam bij wie de boeken te koop waren. Het boekje bevat 390 kluchten op 232 bladzijden duodecimo-formaat; gegevens omtrent samensteller en herkomst van de teksten ontbreken. Voorzover bekend zijn slechts twee exemplaren overgeleverd: in de Leidse universiteitsbibliotheek (collectie Boekenoogen nummer 292) en in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek (OK 73-575). Deze uitgave is gebaseerd op het Leidse exemplaar aangezien aan het Amsterdamse de gegraveerde titelpagina en een deel van het voorwoord ontbreken. Ten opzichte van de originele tekst zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
De annotatie bevat zowel een woordverklaring als een toelichting bij historische personen en gebeurtenissen. Deze toelichting is gezien het karakter van de teksten beperkt gehouden. Enerzijds zijn sommige personen die worden aangeduid met ‘den seer vermaerden’ nu totaal onbekend; anderzijds zijn personen met dezelfde voornaam veelal niet van elkaar te onderscheiden, wat met name bij koningen en andere hooggeplaatste personen voorkomt. Voorts zijn (veelal plaatselijke) historische gebeurtenissen van een te geringe algemene bekendheid of zijn ze inmiddels in de vergetelheid geraakt. Ten slotte heeft zowel het proces van epische concentratie, alsook het simpelweg veranderen van namen van personen en aanduidingen van plaats en tijd van handeling in het proces van vertalen, doorvertellen en overschrijven er toe geleid dat zelfs een mogelijke historische achtergrond totaal onvindbaar is geworden. Bij lezing van verschillende kluchtboeken blijkt immers eenzelfde gebeurtenis meer dan eens door andere personen op een heel andere plaats te worden beleefd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titels der kluchten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|