Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd120. Boersche vleyingenNicolaus Picinnius, een wackerGa naar voetnoot* krijgsman en van grooten naem, van Antonius Panormus eerbiediglijck in 't gemoet komenGa naar voetnoot* gegroet sijnde en hy eenige beleeftheyt gebruycken willende, sprack hem daerentegen aen met een soldaetsstem en gebeerde: ‘Ick moet versinkenGa naar voetnoot*, Antoni, wou ick niet dat ick blindt waer soo dickwils als ik u aensie.’ Panormus over dese woorden ontstelt | |
[pagina 34]
| |
sijnde, sey, nadat hy wat bedaert was: ‘Waerom, mijn heer? Is er wel yemant die uwe kloeckheydt en brave feyten meer acht als ick en welck meerder beminder van uwe eer is als ick?’ Picinnius beginnende te lachen, begon by sijne beleeftheyt te rouwen soldatische manieren te voegen. ‘Neemt dat soo,’ sey hy, ‘dat soo dickwils ick u, mensch met soo groote en menigvuldige geleertheyt verciert sijnde, aensie en myselven en mijne onwetenheydt aenschou, ick u haet gelijck my contrarie sijnde en tegelijck eer gelijck een geleert man.’ Panormus sey dat hem nimmermeer op 't begin grooter ontsteltenis noch op 't eynd grooter materie van lachen voorgekomen was. |