Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

320. De manieren der wijven^*

Een seekeren gast lag by een borger t'huys^*, maer als hy om 't kyven en schreeuwen van de vrou, welck 't geheele huys dagelicks vervulde met haer moeylickheyt^*, van herbergh doght te veranderen, en daerom om verlof aen sijnen waerd gevraeght had, sey de goed vader des huysgesins tegens hem: ‘[Wat] zijt ghy voor een mensch, dat ghy naeuwelijcks de manieren van mijn wijf twee of drie dagen verdragen kond, welck ick nu met gedult al lang over de twintig jaren verdragen heb?’

* wijven: echtgenotes

* lag t'huys: was in de kost

* moeylickheyt: slechte humeur