Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd299. Aerdigh antwoort van een Franciskaner tegens een predicantAls den coning van NavarreGa naar voetnoot* in sijn landt van BiarGa naar voetnoot* was, leyde men een Franciskaner by hem welck van een predicant en drie of vier Hughenoots ghevanghen was. Den koningh vraegde hem hoe hy soo sot was dat hy sich in het gevaer begaf van in de handen sijner vyanden te vallen, over welcke woorden den Franciskaner verschrickte; maer hy weder moet grypende, bracht soo veel korte aenghename redenen by dat den koningh daer groot bevalGa naar voetnoot* in kreegh en woude dat hy in sijn teghenwoordigheydt met den predicant disputeerde, hetwelck den Franciskaner ofsloegh, seggende dat sijn kleedt niet krachts ghenoegh had om hetselve by der handt te nemen. Maer dewijl hy nochtans voor die van de religie stondt, had hy sich altijdt soo wel met sijne kleyne propoostenGa naar voetnoot* ghereedt, dat hy altijt met groote vernoegingh uyt hare handen gheraeckte. Den koningh by sijn eerste redenen blijvende, woude dat se samen disputeren soude, hetwelck de predicant en Franciscaner niet konden ontseggenGa naar voetnoot*. De predicant wierp soodanighe questie voor in tegenwoordigheydt van den koningh: ‘De kistemaker maeckt van eene tack van den boom twee dinghen, te weten een cruys met het beeldt van een ghekruysten en een galgh om een mensch aen te hangen!’ en vraeghde daernae aen den Franciskaner in wat opsicht hy het een en het ander nemen most. Den Franciscaner antwoorde op staende voet dat hy meer van het kruys hieldt als van de galghe. ‘Waerom?’ sey de predicant, ‘verstaen hebbende dat het twee dinghen van één specie en materieGa naar voetnoot* sijn.’ Den Franciscaner sich veynsde seer daerover te bedencken, wierp een ander questie voor, en vraegde den predicant of hy oock getrouwt was en sijn vrou aen de mondt gekust had en waerom noyt aen de achterste party soo wel als aen den mont, aengesien dat beyde die deelen van eene specie en materie waren. Dese questie van de Franciskaner dede de koningh seer lachen en seyde dat het één was en beval dat men den Franciscaner gheen ghewelt sou doen, en alsoo is deselve ontkomen. |
|