Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

54. -

Denselven coninck siende een bisschop op een muyl^* sitten welck een gouden toom in sijn handt had, seyde: ‘De bisschoppen plegen eertijdts een slechten^* toom te hebben als se op eenen muyl of esel saten, daer se haer alleen maer mede behelpen konden.’ ‘Mijn heer,’ antwoorde den bisschop, ‘dat is in dien tijden geschiet als de koningen schaepherders waren.’

* muyl: muilezel, kruising tussen paard en ezel

* slechten: eenvoudige