Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd288. Kluchtige redenGa naar voetnoot* van een dief die men ter galgen leydeEen seker doogniet wierdt om sijne quade daden ter galge veroordeelt en als den meester van de hooghe werckenGa naar voetnoot* met sijn handen dickwils onder de keel van den misdadighen quam, begon deselve te seggen: ‘Ick bid u, meester, laet doch uwe handt niet meer onder mijn keel komen, want ick ben veel keteligerGa naar voetnoot* als ghy meyndt; ghy soudt my aen het lachen maken en dan sou al de wereldt seggen dat men my voor een ketter hingh en men sou seggen dat ick met de justitie geckteGa naar voetnoot*.’ Naedat hy ter poorten uytgingh om op schildtwachtGa naar voetnoot* te gaen, riep hy tegens de portier dat hy de poort van het gheluck wel vastGa naar voetnoot* sluyten sou, omdat hy daer niet weder door meynde te komen. Den bieghtvader hem tot de doodt vermanende, sey tot hem: ‘Mijn vriendt, wy sijn niet in de wereldt gekomen als om te lijden, daerom sijt ghy wel geluckigh dat ghy uyt de ellenden van | |
[pagina 75]
| |
dese wereldt geraken sult.’ ‘Ha, ha, mijn vader,’ sey den misdadigen, ‘och, of ghy in mijn plaets huyden het geluck mocht ghenieten welck ghy my voorwendt.’ De priester hoorde dese reden met doove ooren aenGa naar voetnoot*, en vorder gaende sey hy: ‘So gy God van herten om vergifnis bid, hy sal u alle uwe sonden vergeven en ghy sult vandaegh noch met de engelen ter tafel sitten,’ en diergelijke dingen meer. ‘Vandaeg in 't paradijs maeltijt houden,’ sey den dief, ‘het waer al te veel dat ick er morgen maer ontbyten moght, en omdat het een mensch verdrietig valt alleen over wegh te gaen, so bid ick u, mijn vader, dat ghy my derwaerts geselschap hout. Ghy sult my ten minsten voor een leydtsman konnen dienen, dewijl u den wegh bekent is, en soo ghy 't zelven doet, sult ghy een werck van barmhertigheyt doen.’ |