Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek– Auteursrechtelijk beschermd65. De dieven mach men niet lichtlijk voorstaenAls Thomas Morus in Engelant rechter was, wierden eenige dieven en beursesnijders voor hem gebracht en beschuldigt. Heeft één van de aensittersGa naar voetnoot*, wesende een deftig en oudt man, de beschuldigers seer bestraft, seggende dat se al te slofachtigGa naar voetnoot* waeren in haere dinghen te bewaeren en de dieven de ghelegentheydt gaven om te stelen. Morus door dese onbeschoftheydt verstoort sijnde, dede de richters scheyden. De nacht daeraenvolgende koos hy één uyt een hoop dieven, welck hy by hem dede komen en hem inblies wat hy gedaen woude hebben en soo dat gedaen sou sijn, beloofde hy hem vrijheyt. Als Morus daegs daernae weder op den rechterstoel sadt, dede hy dengenen daer hy mede gehandelt had aleer eerst voor den dagh komen. Dese van verscheijden dieverijen beschuldigt zijnde, seyde dat hy wel suiver gekent zoude worden als den rechter selfs of ymant van den bysittersGa naar voetnoot* hem in 't heymelick geliefde te horen, want hy zoude haerlieden wat ontdecken dat haerlieden altemael aenging. Doe gaf hem Morus oorlof dat hy daer iemandt uit den hoop toe verkiesen zou. Doe zey hy dat hy den ouden man welck hy gisteren tot sijnen advocaetGa naar voetnoot* gehadt had, alle de saeck ontdecken wou. Als hy nu met hem alleen ging en hem wat in d'oor gebetenGa naar voetnoot* had, had hy hem sijn beurs ontnomen. Als hy nu weder voor den rechterstoel quam, zey Morus dat men den misdadigen noch een wijl tijts in de gevangenis houden most en opdat hy niet | |
[pagina 19]
| |
van honger sterven zou, bad hy dat de bijsitters elck met een kleinen penning hem te hulp quamen. Als se nu altemael te beurs gingen, wou dien ouden man oock na zijn beurs tasten maer als hy diezelve niet en vond, riep hy dat het een onbehoorlijcke saeck was dat hy zijn beurs quijt was en dat se op die plaets selfs gestolen was daer men recht doen zou. Als hy nu een weinig gebuldert had, leide hem Morus de geschiedenis uit, hem vermaenende dat hy hierna zo zeer op degene niet kijven zoude welk diergelijcks gebeurt was, noch dat hy de dieven en beursesnijders weder voorstaen zou. |