Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

208. Antwoordt van een boer tegens den bisschop van Keulen

Een oud goet daghuyrder^* siende den aertsbisschop van Keulen over 't lant reysen met een hoop krijgsvolck vergeselschapt, begon te lachen. Gevraeght sijnde waerom hy lachte, antwoorde: ‘Omdat S. Peter in sijn kerck, soo arm sijnde, sulcke rijcke navolgers achtergelaten heeft, welck beter soldaten als priesters geleken.’ Den aertsbisschop, hem willende onderwijsen van sijne qualiteyten, sey hem dat hy een vorst en aertsbisschop tegelijck was en dat hy als een vorst gewapent was en als hy in de kerck was een aertsbisschop. ‘Mijn heer,’ sey den daghhuyrder, ‘als den vorst voor duysent duyvels vaert^*, waer sal den aertsbisschop dan blyven?’

* daghuyrder: dagloner

* vaert: vreest