Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

52. Die tegen de maen pissen^*

Als den keyser Segismundus door een rivier reed, piste sijn paert daerin. Een hoveling dat siende, seyde: ‘Het paert en sijn berijder zijn van deselfde natuer.’ Den keyser op de reden^* daervan vragende, antwoorde hy: ‘Gelijck 't paert de rivier vermeerdert daer water genoeg in is, alsoo geeft de keyser sijne ampten oock aen degenen welk genoeg hebben.’ Den keyser op dese woorden denckende, deed twee doosen van één fatsoen^* maken, even groot en even swaer. Den eenen was met loot, den ander met gout gevult en hy riep den hoveling dat hy de keur^* van die twee doosen nemen sou. Als den ongeluckigen de doos met het loot gekoosen had, sey den keyser: ‘Siet gy wel dat het mijn schult niet is, dat gy niet verhoogt wort: maer Godt wil niet dat mijne mildicheyt u baten sal.’

* tegen de maen pissen: zich vergeefs inspannen; er naast zitten

* op de reden: naar de betekenis

* fatsoen: model

* keur: keus