378. -
Als er een was welck den daedt van deselve verfoyde omdat hy Luparus - van yder een voor een goet man gehouden sijnde, ook seer voorsichtig, en hem getrou - in ballingschap gesonden had en hem alle sijne goederen benomen, heeft Castrutius grimlachende geantwoort: ‘Ick heb de voorsichtigheyt van Luparus niet gestraft, maer sijne gierigheyt, noch oock sijne trouw, maer sijne verradery. Hy kan niet goet wesen welck gierig is. Zoo lang sijne fouten voor my verborgen geweest sijn, heb ick hem voor mijnen alderliefsten vriend gehouden, maer naedat hy getoont heeft dat hy 't gelt liever had als mijne behoudenis, betaemt oock dat ik 't gelt en goet van Luparus meer achte als Luparus selfs.’