148. Kluchtige vinding
Als een goet man des avondts kost gegeten had welck wel gesoudt en gepepert was, kreegh hy grooten dorst en des middernachts uyt 't bed opstaende en syn hoofdt ter venster uytstekende riep hy: ‘Brandt, brandt.’ De buyren door dit geroep vervaert sijnde, quamen metterhaest toegelopen,