Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek
(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek–233. Tegens de tyrannen of die de regering met gewelt aentastenIn Italiën plegen ses mannen verkoren te worden by dewelcke de regeringh van 't gehele gemenebest bestondt en het was de manier dat elck een dagh over sijne mackers te ghebieden had en deselve op een bestemden tijd geboodt tesamen te komen en over de voorghestelde dingen te raedtslagenGa naar voetnoot*. Als den dagh geëyndigt was, leverde degenen welck voorgeseten had, ghelijck sichselven afdanckende, een ander het ghebiedtGa naar voetnoot* over met een yvoren leunstockGa naar voetnoot* welk het ghebiedt betekende en dede een oratie gemeenlijck daerby welck op dienselven of sijne mackers paste. Het is geschiedt op dien tijdt als Pandulphus PetrutiusGa naar voetnoot* door de grootste loosheydtGa naar voetnoot* in de regeringh ghekomen was, dat er een van desen mannen sijne regering af sullende leggen en sijn macker deselven gheven, nae een fraeije voorreden in dese vertelling ghekomen is hoe dat SatanasGa naar voetnoot*, naedat hem de macht van Godt toegelaten was, den heyligen JobGa naar voetnoot* van alle sijn haefknechtenGa naar voetnoot*, huysen, kinderen berooft heeft en hem nietGa naar voetnoot* achtergelaten als sijn wijf, niet tot sijn troost maer tot groote quellingh, opdat se door hare smaet Job alle de ellendigheden te meerder voorstellen sou om hem moeyelijk te vallen. ‘Met deselve streek,’ sey hy, ‘heeft Pandulphus Petrutius, nadat hy alle de ghemeyne macht en ontsagh op sich ghebracht heeft, alle de ghemeyne inkomst en schatting na hem ghetrocken en opdat ick het met een woordt segh: onse republijck onder de voet getreden en gelijck als in een tyranni verkeert en ons ten minsten de schijn van een gemeyne regeringh toeghelaten, niet opdat se onse waerdigheydt en eer soude dienen, maer opdat se de droeffenis der ellendige borgers te meer | |
[pagina 62]
| |
ontsteken en beswaren sou, daer ick my nu van ontlast en aen mijn macker overlever gelijck se is.’ Hierop sweegh hy en heeft aen alle gemoederen de bittere ghedachtenis van den tegenwoordigen stant der dingen nagelaten. |
|