Oost- en West-Indische Warande(1694)–Jac. Bontius– AuteursrechtvrijVervattende aldaar de leef- en genees-konst. Met een verhaal van de speceryen, boom- en aard-gewassen, dieren &c. in Oost- en West Indien voorvallende Inhoudsopgave De Boekverkooper aen Den Leeser. Oost- en- West-Indische Warande: Vervattende de Leef- en- geneeskonst; daer gebruyckelijk. Eerste t'Samenspraeck. Van de gelegentheyt des Luchts, tijden des Jaers, stonden der Dagen, ende van de Winden die op het Eylandt Java, ontrent de Stadt nieuw Batavia, plachten te waeyen. II t'Samen-spraeck. Van de spijse ende dranck: alwaer gehandelt wert van het vleesch, van de visch, van de vruchten, van de kruyden, van de moes-kruyden, van soorten van dranck, van broot, van de qualiteyten van de Rijs. III. t'Samen-spraeck. Van den Rijs, ende van 't Indische Broodt, van den Dranck, van Wijn, van Arack. Van dranck uyt water, Suycker ende Thamarinden gemaekt. Van de naturelijcke drinckbare vochtigheden die uyt het geboomte getapt werden. IV. t'Samen-spraeck. Van den natuurlijcken dranck die men uyt de Boomen weet te tappen, in Indien Towack en Saguëer genaemt, als oock van de vochtigheyt diemen inde Cocus-Noten beslooten vint. V. t'Samen-spraeck. Van de Specerijen, ende der selviger gebruyck, inde welcke sommige saken uytgeleyt werden, de welcke van Garcias ab horto, ende van andere Specery-schrijvers niet klaer genoeg verhandelt en zijn. VI. t'Samen-spraeck. Van den Vruchten, Moes-kruyden ende andere Kruyden, die men tot Salada gebruyckt. VII. t'Samen-spraeck. Van de Spijs-kruyden, Hof-kruyden ende Eetbare wortelen. VIII. t'Samen-spraeck. Van de lijfs-oeffeninge, van de slaep ende waeckinge, van de Bloed-latinge, van de Purgatien, ende van de Passien des gemoedts. Van de Indiaensche Genees-Konst, ofte Een gevoegelijcke Ordre ende Methode, om de Sieckten die daer meest in swang gaen, geluckelijcken te genesen. Indiaensche Genees-konst, Het eerste Capittel. Van eene sekere soorte van beroertheyt, by de Indianen beriberij genoemt. Het II. Capittel. Van den Spasmus ofte Kramp-sieckte. Het III. Capittel. Van verscheyde soorten van Buyck-loop, ende voor eerst vande waerachtige Bloet-loop, ofte Roo-loop. Het IV. Capittel. Van de Lever-loop. Van den Tenesmus, dat is: Druyp-loop, Persinge, Krevel. Het VI. Capittel. Van de Cholera, ofte het Boors. Het VII. Capittel. Van de Lever-sieckten, ende voor eerst van des selvighes verstoppinge ende inflammatie ofte ontsteeckinge. Het VIII. Capittel. Vande Apostematien ofte Etter-Buylen des Levers, ende des selviges eenige genesinge. Het IX. Capittel. Van de Water-sucht, een van de alder-gemeenste sieckten in Indien. Het X. Capittel. Van de Indische Geel-sucht. Het XI. Capittel. Van een soorte van Teeringe, quynende ofte slytende Sieckte, die in Oost-Indyen heel gemeen is, ontstaende uyt verstoppinge der Ingewanden, ende insonderheydt als Darm-scheytsels. Het XII. Capittel. Van sommige gebreecken der Longen die hier in swangh gaen; ende voor eerst van het Bloed spougen, ende van de Teeringe, dat is: een swere der Longen. Het XIII. Capittel. Vande versworen Longen ende het golven des etters boven het Diaphragma, ofte dwars middel-schot. Het XIV. Capittel. Van de Koortsen in Indyen. Het XV. Capittel. Van sommige Koortsen, die de Inwoonderen koortsen van Tymor noemen, die aen Indyen eygen ende uyt-besondert zijn. Het XVI. Capittel. Van de blindtheydt ende swackheyt des gesichts, met dewelcke de soodanige gequelt werden, die na Amboyna ende de Moluccische Eylanden, ende door de omleggende Zee'n varen. Het XVII. Capittel. Van sommige uytwendige gebreken des Lichaems in Oost-Indien: van een soorte van Schurft, die de Indianen Courap noemen. Het XVIII. Capittel. Van het Indiaensch Root-vont, ende in het voor-by gaen van de Vloy-beten. Het XIX. Capittel. Van de Inlandtsche harde geswellen, Gom-klieren ende sweeringen, die op he Eylandt Amboyna, ende insonderheyt op de Moluckische Eylanden voorvallen, by de onse de Amboynsche Pocken genaemt. Aenteykeningen Op de Historie der Speceryen, Aerd-en-Boom gewassen, Dieren, ende der andere Indiaense vremdigheden Van Garcias ab Orta, Voor desen Medicijn-meester van den Vice-Roy van Goä. Historie van de Asse Foëtida, dewelcke by de Javanen ende Malaccers Hin genoemt werdt. Van den Opium. Van de Gomme Benjoin. Van Lacca. Van Tutia. Van het Yvoor. Waer by sommige niet ongeneuchgelijcke dingen, den Rhinoceros aengaende, verhandelt werden. Van het Lignum Aloës, ofte Agallochum, by de Indianen Calambac genoemt. Van het Sandel-hout Van de Betele, Pynang, Siry Boa, &c. Van de Foelie. Van de Peper. Van de Cardamom. Van den Indiaenschen Noot, die de Portugijsen Cocques-Noten noemen. Van de Myrobalanen. Van de Thamarinden. Van de purgerende Cassia. Van den Calamus Aromaticus. Van d'Indiaensche Nardus Van den Juncus Odoratus, ofte den wel-rieckende Bies. Van den Costus Van den Wortel Chinae Van den Indiaenschen Saffraen, ofte Curcuma. Van de Galanga. Van het Lignum Colubrinum, ofte Slangen-hout. Van den Bezoar-Steen, by de Persianen Pazahar genoemt. Van den Verckens-steen. Aenteykeningen op het tweede Boeck van Garcias ab Orta, over sommige Indiaensche planten. Van den droevigen Boom die men Pariz noemt. Van Negundo ende Lagondi, ofte den Indiaenschen Ligustrum. Van de vrucht Jacca. Van de Jangomas. Van Carambola. West-Indische Warande: Vervattende de Leef- en- Genees-konst, daer gebruyckelijck. Als mede een korte Historie der Speceryen, Boom- en- Aerd-gewassen, Dieren, en andere vreemdigheden. Het eerste Capittel. Van de Lugt, Water, en Plaetsen. Het II. Capittel. Van de Koortsen. Het III. Capittel. Van de qualen der Oogen. Het IV. Capittel. Van de Klem, ofte Kramp, Spasmus geseght. Het V. Capittel. Van de doffigheydt ofte Stupor. Het VI. Capittel. Van de Catharrhen ofte Sinckingen. Het VII. Capittel. Van 't neersacken des sweertachtigen krakebeens. Het VIII. Capittel. Van d' obstructien der Ingewanden des Levens. Het IX. Capittel. Van de verstoppinge des Levers en Milts. Het X. Capittel. Van de Water-sucht. Het XI. Capittel. Van de Wormen. Het XII. Capittel. Van de Buyck-vloeden. Het XIII. Capittel. Van de Druip-loop. Het XIV. Capittel. Van de Cholera ofte Bort. Het XV. Capittel. Van den Dysenterie ofte Roode-loop. Het XVI. Capittel. Van des Buycks Lever-vloed soo genoemt. Het XVII. Capittel. Van d' Ulceratie ende Inflammatie des Aers-darms. Het XVIII. Capittel. Van de sieckten die Vrouwen en Kinderen gemeen zijn. Het XIX. Capittel. Van de besmettelijcke Sieckten. Het XX. Capittel. Van de Venus sieckte ofte Pocken. Het XXI. Capittel. Van de Wonden en Ulceratien. Het XXII. Capittel. Van de Root-hond en Ring-worm. Het XXIII. Capittel. Van eeniger uyterlijcke qualen door de Bloedeloose Beesjes veroorsaeckt. Eenige Beschrijvinge wegens de Aerd ende Boomgewassen, Dieren en andere Vreemdigheden in West-Indien voorvallende. Het I. Capittel. Van de Salsa Parilla en hare soorten. Het II. Capittel. Van het Pock-hout of Guajacum. Het III. Capittel. Van de Sassaphras. Het IV. Capittel. Van de Wortel Mechocanna, en Jalappa. Het V. Capittel. Van het Magellaens Kaneel, ofte Cortices Winterani. Het VI. Capittel. Van de Kina Kina, ofte Gannanaperede. Het VII. Capittel. Van het Lignum Nephriticum ofte Graveel Hout. Het VIII. Capittel. Van de Amerikaense Balsem de Copaiba. Het IX. Capittel. Van de Balsamum Peruvianum. Het X. Capittel. Van het West-Indisch Draken-bloedt. Het XI. Capittel. Van de Liquidambar. Het XII. Capittel. Van de Tacamahaca. Het XIII. Capittel. Van de Caranna. Het XIV. Capittel. Van de Americaense Gom Anime. Het XV. Capittel. Van de Copal. Het XVI. Capittel. Van de Cacoa. Register der Oost-Indische Warande. Aangaande de Gesondheid, Siekten en Gewassen. Register der West-Indische Warande. Lyst der Medicijnale Boecken, die by Jan ten Hoorn gedrukt en te bekomen zijn.