Oost- en West-Indische Warande
(1694)–Jac. Bontius– AuteursrechtvrijVervattende aldaar de leef- en genees-konst. Met een verhaal van de speceryen, boom- en aard-gewassen, dieren &c. in Oost- en West Indien voorvallende
[pagina 44]
| |
Bontius. Waer toe streckt de lust voor eerst? Mr: Andries. Ick wilde wel een proefjen nemen aen die wortelen die men hier Batatdas noemt. Bontius. Dese zijn wel vol voetsels, maer sy veroorsaecken melanckolijcke humeuren, even gelijck de Castanien in Europa, welcker smaek dese wortelen onder de assche gebraden zijnde, ofte met vleesch gekoockt zijnde, ongelooffelijcken nakomen, hier inne alleen verschillende, dat sy een weynigh vochtiger ende weecker zijn; maer soo wanneermen over de selvige, na dat sy gekoockt zijn, oly ende azijn doet, ende met Peper ende sout bestroyt, soo verstrecken sy ons hier een Karoot-slaetjen. Mr: Andries. Wy hebben hier overvloet van tamme Radijs, wat dienst konnen ons die doen? Bontius. Dese zijn tweederley, gelijck gy weet, de eene soorte is kort, dick ende ront-achtigh, dese gekoockt zijnde, zijn by ons in dagelijcks gebruyck in plaetse van Knollen; de tweede soorte is langh ende dun gelijck de Hollantsche Radijs, die men met Boter en Broot en sout rauw eet, gelijck men in 't Vaderlant mede plagh te doen. Doch dese onse Radijsen zijn hier al vry wat beter dan die van ʼt Vaderlant, want sy en zijn so taey noch houtachtigh, nog soo worm-stekigh niet, maer zijn veel smaeckelijcker ende beter om te eten. Mr: Andries. Wat houden de Indianen van de Moes-kruyden? Bontius. Sy hebben dese ende alle andere kruyden in grooter waerde: want alle die van Su- | |
[pagina 45]
| |
ratte ende de grensen van Chormandel hier komen, leven meest alleen by Aert-gewassen, hier inne Pythagoras navolgende: Cunctis animalibus abstinuit qui,
Tanquam homini, ac ventri indulsit non omne legumen.
Die sich van alle vleesch so speende,
Gelijck men 's menschen spaert,
En nauwlijcks aen sijn buyck verleende
Pluck spijsen van der Aerdt.
Gelijck Juvenalis in sijn 16 steeck-dicht van hem seyt. Alsoo onthouden haer tegenwoordelijcken dese menschen mede van roode boonen, ende van alle kruyden die een roode koleure hebben. Hier komt het van daen, dat dese luyden, die in alle andere saken maer Idioten en zijn, soo volkome kennisse hebben van alle kruyden, planten ende heesteren, dat al quame dien seer geleerden Professor Pauwius, dien Phenix aller Kruyden-kenderen wederomme te verrijsen, ende by dit volck verscheen, verwondert soude wesen, dat hy van dese Barbarische menschen noch soude kunnen onderwesen werden. Vorders soo noemen die Malaccers alle de Hof-kruyden ende de tamme Planten met eenen generalen naem Seyr, gelijck sy ter contrarie alle Medicijn-kruyden ende de fenijnen oock Oubad noemen; doch om kort te gaen, ende uwe ooren niet te verveelen, sal ick eens by ordre gaen | |
[pagina 46]
| |
vertellen alle de vordere Spijs-kruyden die hier tot voetsel der menschen zijn wassende. Wy hebben hier beyde de soorten van Bete, soo roode als witte, wy hebben overvloet van Petercelije, ende oock alle soorten van Latouwe, als oock Venckel ende Dille: wy hebben hier mede heel geluckelijcken de Aspargjes begonnen te sayen. De vrughten die langs de aerde kruypen, groeyen hier mede heel wel, als Water-Meloenen, Pompoenen, Comcommers, Citrullen: maer vermits dese ende diergelijcke overvloedelijcken mede in ʼt Vaderlant wassen, daeromme en wille ick hier tot walgens toe niet van spreecken: alleenlijck sal ick seggen, dat deser zaedt hier het eygen gebruyck inde Medicijne heeft, dat het by die van oudt-Batavia, ofte Hollant heeft. De Klim-boonen, peulen ende diergelijcke, en loopen hier niet alleen aen stocken ofte rijsen op, gelijck wy op een ander tijt geseyt hebben, maer beklimmen ook de alderhooghste boomen, zijnde van goede smaeck, ende van een voetsel, als in Neerlant, namentlijcken wintachtigh, &c. Daer benevens hebben wy hier mede eene sekere vrugt, by die van Malacca Focqui focqui genoemt, die langh en ront is, veeltijts soo dick als een menschen arm, ende ontrent anderhalve voet lang. Dese vrught gestooft zijnde met Wijn, Peper en Boter, gelijck men de Artichocken plagh te doen, en behoeft de selvige in smaeck geensints te wijcken. De af-beeldinge deses vruchts meene ick toe-komende Jaer, nevens mijne andere vreemde Indiaensche gewassen aen den dagh | |
[pagina 47]
| |
te brengen. Maer dit zy genoeg van de Spijs-kruyden, laet ons nu eens tot de oeffeningen, ende bewegingen des gemoets keeren, om alsoo de gewenschte voor-genoome Haven te bezeylen. |
|