Oost- en West-Indische Warande
(1694)–Jac. Bontius– AuteursrechtvrijVervattende aldaar de leef- en genees-konst. Met een verhaal van de speceryen, boom- en aard-gewassen, dieren &c. in Oost- en West Indien voorvallende
[pagina 149]
| |
heeft, in wiens bosschen nochtans de selvige overvloedelijcken te vinden is. Deses binne-mergh is by die van Malacca in een groot gebruyck, in alle sieckten ende pijnen des blaes en der nieren, als oock in de Gonnorhâ ofte zaet-vloet, die uyt besmet Venus-spel behaelt is, indien men daer het poeder van hart-gekoockt Terepenthijn onder vermenght. Ick en soude nochtans het selvige in de waerachtige bloet-loop die hier heel gemeen is, ende in Boórs niet dan met groote omsichtigheyt durven ingeven, om dat dit Cassi-mergh; even gelijck de Manna, lichtelijcken in gal verandert wert, ende alsoo de sieckte, die uyt eygen aert periculeus is, veel meer doodelijck soude maken. Vorders wert een belacchelijcke opine van sommige verhaelt, namentlijcken dat de Koeyen hier geduerigh met de loop gequelt zijn, om dat sy met de bladeren van den Cassi-boom gevoedert werden, &c. Doch de ware oorsaecke deses vloets ofte loops is mijns gevoelens dese, dat de Landen, die onder of ontrent den AEquator gelegen zijn, eene heete ende vochtige Lucht hebben, gelijck wy, in de eerste t'samen-sprake van de Leef-konst breeder beweert hebben; dewelcke aen de Ingewanden, de Lever, de Mage, de Milt ende de Darmen eene verrottinge toe-sendt, dewelcke desen vloedt der Darmen, en de loop des Levers voort-brenght. |
|