| |
| |
| |
II t'Samen-spraeck. Van de spijse ende dranck: alwaer gehandelt wert van het vleesch, van de visch, van de vruchten, van de kruyden, van de moes-kruyden, van soorten van dranck, van broot, van de qualiteyten van de Rijs.
Meester Andries. Na dat gy ons uyt-geleyt hebt, hoedanige hier by ons de Indiaensche Lucht zy; wat gedeelte des Jaers dat wy hebben; wat stonden des daeghs, ende wat gelegentheyt der winden wy alhier hebben, soo wenschten ick mede wel, dat gy my eens u gevoelen seyt, van den tijdt op de welcke men behoort te eten ende te drincken.
Bontius. Dat is gaerne gedaen, neemt dit dan voor eenen generalen regel aen. Men moet hier ontbijten dat men het voelt, maer matigh sijn in 't middagh-mael, ende heel spaersaem in 't avondt-mael. Niet dat ick juyst alle man soo strickt aen mijn gevoelen wil verbinden, maer sal nochtans van dit mijn oordeel reden poogen te geven.
Meester Andries. Ick wilde daer wel eens reden van hooren.
Bontius. Dese hebbe ick hier al by de wercken, namentlijcken, om dat in de morgen- | |
| |
stont de Magen hier bequamer zijn om de spijse te verteeren, ende dat om ende van wegen de koude des na-nachts. Maer daer omme rade ick dat men middelmatigh sal wesen in sijn Middag-mael, op dat de Mage een weynigh beswaert zijnde door al te grooten overvloet der spijse, gelijck hier gemeenlijck gebeurt in 't lang Middagen, uyt oorsaecke van de seer groote hitte, de selvige geen raeuwigheden en veroorsaecke, en dien volgens soodanige sieckten voort brengen, als hier gewoon zijn te groeyen: Want alhier komen seer veele sieckten uyt eene kouwe oorsaecke voort.
Mr: Andries. Dat klinckt mijn vreemt in mijne ooren, dat in de heete Landen de kouwe siekten de overhant souden hebben.
Bontius. Maer soo gy op de reden wilt letten, hier in en sult gy niet eens verwondert zijn: Namentlijcken, om dat de naturelijcke deelen des lichaems die tot de koockinge der spijsen aengeleyt zijn, om ende van wegen de geduyrige uytdampinge der Geesten, die hier soo geweldig door de sweet-gaten ende tocht-gaetjens des Huyts geschiet, van hare behoorlijke hitte ofte warmte berooft werden; de Maeg ende de Darmen hier door kouwer geworden zijnde, ende gansch niet en kunnende de spijse in gijl veranderen, van wegen de verswackinge hares koockende krachts, raeuwe ende ongekoockte vochtigheden, tot het Darm-scheytsel, ende van daer door de suygh-aderen na de Lever, ende ten laetsten door de holle ader, van daer door de slagh-aderen in het gantsche lichaem | |
| |
over stieren. Over sulcks en ist niet wonder dat de Noordersche volckeren vry wackerder ende vigoreuser zijn dan dese die in 't Zuyden gelegen zijn: Want de omvangende koude drijft door tegen-stellinge de warmte na de Ingewanden toe: Hier omme seyt Hippocrates mede, dat de Magen des Winters beeter zijn, ende op een andere plaetse, seyt hy, dat men des Winters ruymer moet Schotelen en op-schaffen.
Mr: Andries. Ick ben hier in ten vollen voldaen, laet ons, soo het u gelieft, eens tot de spijs keeren, ende eens besien wat hier by ons best gegeten, ende wat verworpen dient.
Bontius. Wel aen dan, mitsdien uwe sinnen alreede in de schotels verwaert zijn, soo wil ick u een ingebeelt middagh-bancket oprechten, want niemant (vreese ick) heeft ons van dage te gast genoot.
Meest: Andries. Het magh geen quaet, indien gy maer geene Chameleons van ons en maeckt, die men seyt, dat by de wint leven, doch onwaerachtelijcken.
Bontius. Al saftjens, soete man, 't en sal der soo hard niet afloopen, maer ick sal in plaetse van de mondt met spijse, de ooren met soete discourssen vervullen. Wy sullen dan voor eerst de spijsen gaen verdeelen in seeckere soorten ofte benden; ende hier inne sal het Vleesch de voor-tocht hebben, van deses soorte is der Hoenderen vleesch wel het alder gesontste, waer van dit Eylant overvloeyende is. Als oock het Bergh ende Wildt gevogelte, als daer zijn: Tortel-duyven, Duyven, Quartels, Sneppen, | |
| |
ende van kleynder soorte, als Spreuwen, Mosschen, verscheyde soorten van Vincken, welke alle soorten van gevogelte de Velden ende Bosschen ons overvloedigh genoegh geven. Daer na komen de Entvogels ende de Gansen, ende andere water-vogelen door haer gesont vleesch by ons in consideratie.
Meester. Hier over ben ick dapper verwondert, dat gy dit water-gevogelte onder de gesonde spijsen reeckent, daer nochtans de selvige in het Vaderlant onder het ongesonde voetsel getelt werden, namentlijcken om dat dese haer in staende wateren ende Poelen onthoude, ende met slick ende kroos opvullen.
Bontius. Sulcks is waer, ende sy oordeelen aldaer heel wel: Maer hier is het heel anders gelegen, want soodanige vogelen en leven hier niet in eenige staende waeteren ofte Poelen: Maer in loopende Rivieren, waer door sy veel beeter van vleesch zijn, ende daer benevens kan men die binnens huys met Rijs ende brockjens Broot mesten, ende als dan werden sy soo teer ende delicaet van vleesch, dat sy lichtelijcken tegen Hoender ende Kapoenen vleesch het velt mogen houden. Hier benevens hebben wy hier oock Kraen-vogels, ende Reygers, die mede niet te versmaden zijn.
Meest: Andries. Wat vleesch houdt gy na dit voornoemde voor het beste?
Bontius. Het Geyte vleesch: Want van het Schapen vleesch, om dat het hier soo schaers is, moet men sich hier vermijden. Daer na volgt het Kalfs vleesch ende Osse vleesch, het | |
| |
welcke wy hier heel delicaet hebben van de wilde Bosch beesten. Het vleesch van Buffelen en is mede niet te versmaden: Wel verstaende als sy jongen zijn: want de oude zijn soo taey van wegen de groote senuachtigheyt van dit soo sterck een Dier, dat sy naeuw'lijcks voor de verstaelde tanden van dien Plautijnschen pluym-ftrijcker souden willen wijcken.
Meester Andries. Maer wat gevoelen, hebt gy van het vleesch der wilde Dieren?
Bontius. Te rechter tijdt maeckt gy daer gewagh af, onder dese soorten houde ick dat het Wilt Verckens vleesch het beste is, also oock de tamme Verckens selfs hier heel goet zijn; ende licht om verteeren, contrarie dan in het Vaderlant: want men verordineert hier het Verckens vleesch wel voor de siecken. Wy hebben hier mede, gelijck u wel bekent is, menichten van Herten, ende alle dese soorten van wilde Dieren brengen de Soldaten ende de Borgers na dat sy die doorschooten hebben, dagelijcks in de Stadt te koop.
Meest: Andries. Soo is het: Maer laet ons eens van het Vleesch tot de Visschen keeren.
Bontius. Om sulcks gevoegelijckst te doen, dienen wy die wel te verdeelen in Zee-visch, ende Rivier-visch. Onder de Zee-visch, spant dese mijns oordeels de kroone, die de Indianen Cacap noemen, (welcke een soorte is van Braessemen, de welcke onse Hollanders Steen-braessem noemen,) van de welke men somwijlen soo groote vangt als Cabeljauwen.
Mr: Andries. Hebben wy die visch hier me- | |
| |
de, die de Nederlanders Cabeljauw noemen?
Bontius. Men vangt hier wel een seeckere soorte der selviger, de welcke van onse Matrosen, Jan Evertsen genoemt wert, ende dat vermits dese visch op sijne geele huydt swarte spickelen ende plecken heeft, gelijck men seyt, dat Schipper Jan Evertsz mede hadde. Daer benevens heeft men hier een over-groote menighte van Steen-braessemen, verscheyden van fatsoen, platte, ronde, lange; onder de welke de soodanige de beste zijn, die root van koleur zijn. Wy hebben hier mede een seer delicate soorte van visschen, die men *Scharus noemt, de welcke van Belonius in sijne observatien, in 't tweede Boeck beschreven werden, dese gebruycken wy hier in plaetse van Baersen.
* Hic Scarus saxa frequentat;
Qui mites inter pisces clamore tremendo
Intonat, & solus pallentes ruminat herbas.
Dat is:
* Den Scarus die de klippen mint,
Die noyt een weecke Visch verslint,
En vreesselijcken van geluydt,
Alleen erkauwt het siltigh kruyt.
Men vangt hier mede een seeckere soorte van Salmen, de welcke die van Malacca Ican banda noemen, even soo veel als of sy seyden de de visch van Banda, om dat sy aen de stranden van dat Eylandt overvloedig gevangen wert. Seeckerlijcken hy en is nergens in | |
| |
van den Salm onderscheyden, dan in sijne koleure, want dese visch is wit ende de Salm root: maer de onse zijn drooger van visch, ende dien volgende gesonder, indien wy Plinio willen gelooven, de welcke wil dat alle vettigheyt der visschen quaet is, ende het vet van den Ael alderarghst.
Mr: Andries. Voor wat visschen hout gy de Doraden, Carcavaden, en Boniten?
Bontius. Ick houde dat alle dese visschen soorten van Thonijnen en Dolphijns zijn, ende dat om hare wonderbare snelheyt in 't swemmen, door de welck sy een Schip met volle seylen voorby loopen, ende springen oock boven uyt het water de hooghte van vijf of ses voeten, om de Zee-swaluwen, dat is, vliegende visschen te vangen, die mede heel goet van smaek zijn, ende wanneer hare vleugels wegh genomen sijn, in fatsoen ende smaeck den Haring heel gelijck zijn. Maer onder dese soorten van Dolphijns spant die Aurata de kroon, die om sijne gout-gele koleure D'orado by de Portugijsen genoemt wert, de anderen zijn van harder stoffen, ende dien volgende quader om te verteeren; doch zijn goet voor grage ende gesonde Magen; want de gesonden, gelijck Cornelius Celsus den Latijnschen Hippocrates seyt, en behoeven geen nauwkeurige Diaete te onderhouden.
Meest: Andries. Nu aengaende de Platvisch, die en dient immers niet vergeten?
Bontius. Ick en hebbe noyt anders voor gehadt, dan om die voor het leste gerecht te bewaren; want deese zijn buyten alle dispuyt altijt onder | |
| |
de soorte der meest gesonde visschen gereeckent. Onder dese zijn de voornaemste de Scharren, de Tongen, ende den Tarbot, van de welcke de Scharren van seer goet voetsel zijn, daer na de Tongen, ende dan volght dese, in deught den Tarbot, de welcke by de Romeynen voor soo grooten leckernye pleegen gehouden te werden, dat dien vernuftigen Baes Juvinalis hier uyt stoffe genomen heeft om dat soo scherp bytende, steeck-dight tegen die beusel-tijden des Keysers Domitianii uyt te schieten. Hier benevens hebben wy hier mede steen-Rochen ende gladde-Rochen, de welcke hoe sy jonger zijn, hoe sy beter om te verteeren zijn, want voor de ouden dient men sigh te wagten, als oock voor de Pots hoofden, ende voor de Haeyen, die menigte van Boots gesellen, die onvoorsigtigh in 't swemmen waren, door hare seer scherpe ende wijt-verdeelde tanden om den hals gebracht hebben. De Zee-pastinaca ofte Pijl-staert, draeght over dwars op zijn staert een pijl, de welcke, selfs oock na de belijdenisse der Chineesche Vissers, fenijnigh is; de welcke, wanneer af gesneden is, soo wert den visch eetbaar, maer is van ongesonder stoffe, ende heel walg-achtigh, over sulcks rade ick dat men die leckernye voor de Chinesen ende aen de Mooren laet, die daer dapper op verlieft zijn, ende sigh te vreden houden met het voorgenoemde Zee-vee, gelijck Plautus de selvige noemt.
Mr: Andr. Van de Zee-visch hebt gy ons vol op genoegh aengedist, nu eens wat Rivier-visch opgeschaft.
| |
| |
Bontius. Siet hier alles na wensch. Voor eerst levere ick u den Kerper ofte den ronden Braessem, die ick oordeele dat hier vry van wat beter stoffe ende smaeck is, dan in het Vaderlant, vermits de selvige hier nergens anders dan in loopende Rivieren gevangen werden, ende niet in staende wateren ende Poelen, gelijck in Hollant meest al plagh te geschieden, ende even gelijck wy geseyt hebben, dat de Ent-vogels hier beter ende leckerder zijn dan in 't Vaderlant, om de selvige reden seggen wy nu mede, dat hier den Kerper ende diergelijcke andere visschen mede beter zijn, want sy en smaeken hier soo grondigh niet, ende men vanght hier sulcke groote blancke leckere quanten, datse niemant soude kunnen anders wenschen. Hier behalven kunt gy u lust boeten met de Snoecken, diemen in de kreecken van de Rivieren vanght, waer omme ick niet en weet of ick dese onder de Zee-visch dan onder de Rivier-vis moet tellen: want waerlijcken sy worden menighmael daer in Zee gevangen, die heel groot, blanck, ende boven-maten lecker zijn, 't zy gesoden of gebraden. De Harders, ende die groot-neusige vesschen die in Hollant aen de Maeskant, daeromme groot-neusen, in 't gemeen Houtingh genoemt werden, dese beyde werden hier in sulcken overvloet gevangen, dat sy groote vervullinge aen den armen verstrecken. Dese twee soorten van Visschen zijn op gesette tijden, namentlijcken van October tot April, van wegen den Regen, die als dan het soute water soeter maeckt, geheel vet en seer | |
| |
lecker. Want sy worden mede in de Rivieren gevangen, maer in 't drooge Weder zijn sy heel hart ende hayrachtigh. Hebje lust tot Voorn, dese vanghtmen hier mede in de Rivieren, zijnde van een fatsoen, met die van het Vaderlant, doch van een bysondere smaek ende heel goet voetsel. Men vanght hier mede in de monden van de Rivieren schoone Konger Alen, als oock in de Zee, waeromme mijns oordeels dese wel onder de Zee-visch gerekent diende. Dus verre van de Rivier-visch, die goet en delicaet is: Nu sullen wy mede een weynig spreecken van de Visschen die van geen goet voetsel en zijn, ende oversulcks wel ongesonde souden mogen, genoemt werden: van dier soorte zijn de Alen die op de rugge pick-swart ende op den buyck vuyl-geel zijn, want het seecker is, dat de soodanige haer wel met de water-Slangen vermengen, en of schoon de sommige dit aes voor een delicatesse aennemen, ick nochtans om de voornoemde saken, ende om hare walgelijcke vettigheyt, versmade seer gaerne dusdanige leckernyen. Men vindt daer benevens hier een Visch die met seer harde schobben beset is, die by die van Malacca Ican Kabosch genoemt wert, dese mach van wegen het fatsoen sijns hoofts, ende des vordere lichaems wel een Rivier-harder genoemt werden, en plagh in slickerige gronden te wonen, ende sijn woonplaetse door sijne smaeck wel aen te wijse: Vorders hebben wy hier een soorte van zeelt, sonder schubben met een gladde huyt, zijnde langh met twee vinnen, even gelijck de | |
| |
Alen. Men vangt hier mede in grooten overvloet, die Visschen die men in Hollant, van wegen hare gelijckenisse met het hooft van een Puydt ofte Padde, Puyt Ael noemt, maer ick gunne dese Koft, even gelijck oock de Rivier- negen-oogen aen anderen, die vermaeck in diergelijcke spijsen hebben. ick soude hier noch menigte andere soorten van visschen konnen verhalen; maer vermits ick niet voor en hebbe een absolute Historie der visschen te beschryven, maer alleenlijck een Oost-Indische Diaete te verhandelen, soo sal ick u de vorderen, die noch mochten resteren voor by gaende, tot een na-peuseling, alleenlijcken de Krabben ende de Kreeften, Oesters, ende die ongelooflijck grote garnaden voor setten, welcke alle, behalven noch de andere soorten van Schilp-vis, by ons uyttermaten delicaet zijn. Neemt dan nog hier vry by die groote Schilt-padden, die soo wel in 't water als op het lant haer geneeren, die heel delicaet van vleesch zijn, soo oock hare eyeren, gelijck de soodanige getuygen, die haer beroemen, meer dan duysentmael daer van gegeten te hebben: Maer ick geloove, dat die Luyden den honger, die alderbeste zauce met haer gebracht hebben. Ick plagh het vleesch der Schilt-padden onder die Medicamenten, of om beter te seggen, genees-spijsen te stellen, die voor de teeringachtige, ende voor de soodanige, die een versworen Longe hebben, gevoegelijck zijn, want vermits de selvege lijmachtig van stoffe zijn, dienen die wel om de Longen t'samen te heelen.
|
|