Het XVI. Capittel. Van de Cacoa.
Daer wast een Vrucht in West-Indien ende dat op verscheyde plaetsen, die aldaer soo veel is als geldt. Des selfs Boom is matighlijck groot, en wast in warme schaduwachtige plaetsen, onder ander groot Geboomte. De Vrucht ofte Koocker is van groote als een Comcommer, spits van onderen, maer buyckiger in 't midden: rijp sijnde swart van buyten, in welcke de voorseyde Cacoa is, van groote een Amandel gelijck, die yder met een Bruyn Vliesjen omwonden zijn, welcke men in twee, drie, ofte meer Deelen overdwers van een kan scheyden. Van binnen sijn sy Bruynachtigh, doorloopen met eenige witte Aderen, niet onaengenaem van smaeck, ende een weynigh te samen treckende. Wanneer zy uyt haer voorschreve Bolster ontbolstert zijn, leght men de Korlen op Matjes te droogen, tot dat sy droogh zijn.
Uyt dese Vruchtjes maecken sy een dranck: dan werden de selve geroost in een Pan, die se dan fijn stooten, en doen die in Schotels van Fles gewijsen Boom-vruchten gemaeckt, waer over sy allenskens Water gieten, en stroeyen daer het Poeder van Brasilie Peper op: dese Dranck is dan wat bitterachtig, en voor die het ongewoon is, onaengenaem,
Auteursrechtvrij