nooden. Ick en wil nochtans niet ontkennen, dat men hier wel eenige derdendaeghse koortsen vint, maer dese zijn soo weynige, dat men hier met recht, volgens het oude spreeckwoort, wel magh seggen, dat eene Bonte-kray geene kouwe Winter en maeckt. Ende mijne meeninge is alleen van soodanige sieckten te schrijven, die meest ende dagelijcks voorvallen. Dit is immers in 't algemeen waer, dat de sieckten, op dewelcke de koortsen volgen, hier meer periculeus zijn, dan de soodanige, die van haer beginsel af koortsen tot geselschap hebben.Wy en sullen dan hier niet handelen van de genesinge deser koortsen, ende der selviger toevallen, want die aen de genesinge vande voornaemste en de voorgaende sieckte verknocht is. Maer ons staet hier toe, te schrijven van de continuele koortsen, die hier met sulcken hevigheyt de Menschen overvallen, dat sy even als van den Blixem geslagen zijnde, reden ende verstant verliesen, ende dickwils binnen weynigh dagen, ja somwijlen in weynigh uyren met dolligheyt ende een geduerige rasernye uyt dit leven geruckt werden. De toevallen deser koortsen zijn, gantsch niet te kunnen slapen, braeckingen van slijm ende vuyligheyt, dat van verscheyde koleuren is, ende insonderheyt van groene ende loockachtige galle: van buyten lijden sy eene bevende koude, van binnen versmachten zy door over groote hitte ende dorst, die de natuerlijcke ende levend-makende krachten verslindt. Alsoo dan dese koortse een soorte is van die Syno-